Aantekeningen van legerkorpscommandant generaal-majoor J. Harberts

Hierbij behooren twee bijlagen, A en B

COMMANDANT VAN HET IIe LEGERKORPS.
--------------------------------------------------------------------

AANTEEKENINGEN
Bij de gevechtsberichten, dagboeken en verslagen van de onderdeelen.

    Een gedeelte van de opmerkingen is reeds met rood (inkt of potlood) bijgeschreven; ik moge daarnaar verwijzen. Ter verkrijging van een beter overzicht volgen hieronder de voornaamste opmerkingen, gerangschikt overeenkomstig de verschillende phasen van den strijd.

  I.  

De aanvallen op de voorposten.
   a.  III-8 R.I.
Deze zijn 11 Mei aangevallen, eerst op den uitersten linkervleugel, kort daarna of ongeveer gelijktijdig op den uitersten rechtervleugel. Op den uitersten linkervleugel zijn zij zonder tegenstand te bieden gevlucht, vermoedelijk ten ongeveer 12.00 uur; zie bericht van Commandant IVe Divisie, opgenomen in dagboek Commandant II L.K., 11 Mei 19.00 uur. De mededeeling van Commandant IVe Divisie, dat na eigen artillerie-vuur de voorposten op den linkervleugel weder naar hun opstellingen terug zijn gegaan, is niet juist. Het artillerie-vuur heeft zich blijkens het gevechtsbericht van III-8 R.A. op dit gedeelte van het front beperkt tot het onder vuur nemen van kleine afdeelingen vijandelijke infanterie, die achter de gevluchte voorposten aan, de hoofdweerstandsstrook bij Kruiponder naderden. Zie ook de verklaring van Commandant III-8 R.I. aan het slot van zijn verslag, dat naar zijn meening de voorposten van links uitgaande zijn opgerold. Op den uitersten rechtervleugel zijn de voorposten eveneens reeds bij de nadering van den vijand teruggegaan; de rechtervleugel van het standhoudende deel der voorposten, hoewel nu naar rechts zonder aanleuning, schijnt zich nog vrij geruimen tijd te hebben gehandhaafd.
    Het trekt de aandacht, dat de artillerie-steun aan de voorposten zich heeft beperkt tot:
1. een vuur van één batterij ten 6.45 uur, aard van het doel niet bekend;
2. een vuur van 2 batterijen tusschen 8.30 en 9.27 uur op vijandelijke artillerie;
3. een vuur van één batterij, afgegeven ten 9.44 uur.
Omstreeks het tijdstip, dat de vijand links en rechts in de voorpostenstrook binnendrong, dat is omstreeks 12.00 uur, is geen enkel artillerie-vuur tot steun van de voorposten afgegeven. Wellicht is dit een gevolg van de omstandigheid, dat de telefonische verbindingen van den aanvang af slecht werkten (een fout in de verdedigingsvoorbereiding); van de uitgezonden lijnploegen wordt telkens weer gemeld, dat men er niets meer van hoorde; dezelfde opmerking wordt gemaakt over uitgezonden ordonnansen. Beide verschijnselen, in verband met de ontwijfelbare bewijzen van lafhartigheid van een deel van III-8 R.I. op de beide vleugels, geven te denken.
   b.  10 R.I.
Blijkens de gevechtsberichten heeft een infanterie-aanval op de voorposten niet plaats gehad. Desondanks trokken op 11 Mei 30 à 40 man van de voorposten terug, en op 12 Mei het geheele voorposten-bataljon, op last van den Bataljonscommandant, nadat tevoren reeds een groot gedeelte van het bataljon op eigen gezag was teruggegaan. Zoowel op 11 als op 12 Mei werden de teruggeweken voorposten-afdeelingen bij aankomst in de frontlijn weder teruggezonden om hun opstellingen weder in te nemen, hetgeen zonder eenige moeite kon geschieden. Dit bewijst duidelijk dat van een standhouden tot het uiterste, zooals de plicht is van weerstandbiedende voorposten, bij deze troepen geen sprake was.
   c.  15 R.I.
Blijkens de gevechtsberichten heeft ook hier geen infanterie-aanval op de voorposten plaats gehad. Wel zijn de opstellingen onder vuur van mortieren genomen, tengevolge waarvan de voorposten-opstellingen werden verlaten, onder achterlating van een groot deel van de wapenen, en dit alles niettegenstaande de voorposten geen verliezen hadden.
Op 13 Mei gelukte het door bedreiging met geweld, de voorposten weer naar hun opstellingen terug te doen gaan, welke opstellingen toen nog steeds niet door den vijand bezet bleken.
   d.  22 R.I.
Blijkens de gevechtsberichten heeft hier evenmin een infanterie-aanval op de voorposten plaats gehad. Toch trok een deel op 12 Mei terug, wellicht meegesleept door het teruggaan van de voorposten van 10 R.I. Ook deze troepen konden later hun oude opstellingen weder opnieuw innemen.

  II.  

Pogingen tot herneming van de voorposten-opstellingen.
     In het vak van de IIe Divisie konden in alle drie de regimentsvakken de teruggegane voorposten-afdeelingen hun opstellingen weder op nieuw innemen, aangezien de vijand deze opstellingen niet had bezet.
Commandant IVe Divisie maakt melding van twee pogingen, namelijk één in de nacht van 11-12 Mei (blz. 6 en 7 van zijn verslag) en één in de loop van 12 Mei (blz. 8 van zijn verslag). Commandant IVe Divisie verwart in zijn verslag deze beide ondernemingen met elkaar, en is ook overigens in verschillende opzichten niet juist.
   1.  Voor de onderneming in den nacht van 11 op 12 Mei werden door mij (Commandant II L.K.) aan Commandant IVe Divisie geen bevelen of aanwijzingen gegeven; ik verwijs hiervoor naar dagboek van Commandant II L.K., 11 Mei, bericht van Commandant IVe Divisie van 13.12 uur. Bij dit bericht kwam duidelijk uit, dat de voorposten practisch gesproken zonder strijd waren teruggegaan voor een bedreiging van zéér zwakke vijandelijke afdeelingen. Tegenover de gemelde zwakte van den vijand scheen het zeer wel mogelijk, dezen weder terug te werpen; echter diende dit met den meesten spoed te geschieden om te voorkomen, dat de rest van de voorposten, die stand hadden gehouden, intusschen zouden zijn opgerold. Een order, den tegenaanval bepaaldelijk "in den nacht" te ondernemen is door mij niet gegeven; wel heb ik een uitstel en zeker uitstel tot den volgenden dag afgewezen, omdat inmiddels het lot van de rest van de voorposten vermoedelijk zou zijn beslist. Aangezien de onderneming zou worden uitgevoerd door de divisie-reserve (van de gevluchte voorposten was nog slechts een zeer klein gedeelte opgevangen) zou het zeer goed mogelijk zijn geweest, die onderneming nog dienzelfden dag, bij daglicht of uiterlijk bij inval van de schemering, uit te voeren, terwijl er ook zonder eenigen twijfel voldoende tijd was om de eigen troepen in stoplijn en frontlijn te onderrichten. In de uitvoering van deze onderneming heb ik overigens Commandant IVe Divisie volkomen vrijgelaten; wat door hem daaromtrent wordt medegedeeld op blz. 7 van zijn verslag heeft in werkelijkheid betrekking op de aanwijzingen, die door mij zijn gegeven voor de onderneming op 12 Mei, uit te voeren door de inmiddels opgevangen vluchtelingen van de voorposten; zie hieronder.
   2.  Voor de onderneming op 12 Mei verwijs ik in de eerste plaats naar het dagboek Commandant II L.K., 12 Mei, berichten van 9.00, 10.15 en 10.20 uur; verdere detail-aanwijzingen voor de uitvoering - zooals bijvoorbeeld die, welke Commandant IVe Divisie vermeldt op blz. 7 van zijn verslag, regel 2 t/m 10 van boven - zijn door mij niet gegeven, terwijl ik, voor wat betreft het gestelde op blz. 8 van het verslag van Commandant IVe Divisie, regel 9 t/m 15 van boven, er uitdrukkelijk op wijs dat er geen oogenblik sprake van geweest is deze actie tot den volgenden dag uit te stellen, zooals Commandant IVe Divisie zegt, en dat ik ten hoogste verbaasd en ontstemd was uit het bevel, door Commandant IVe Divisie voor deze onderneming opgemaakt, te zien dat hij deze tóch had opgezet als een vervoer van troepen van III-8 R.I. met vaartuigen en landing bij de steenbakkerij, niettegenstaande ik des morgens bij mijn bezoek aan zijn commandopost een voorstel zijnerzijds hiervoor uitdrukkelijk had afgewezen. Ik merk op, dat het doel van deze onderneming, zooals dit door mij aan Commandant IVe Divisie werd aangegeven vrij ver achter de voorposten lag en, in tegenstelling met de onderneming die den vorigen dag had moeten worden uitgevoerd (en in de nacht van 11 op 12 Mei beproefd, doch reeds in de kiem mislukt) met een herovering van de voorposten niets te maken had. Dit verschil is een logisch uitvloeisel van de omstandigheid dat den vorigen dag, op het tijdstip waarop door mij het bevel voor de herovering van de voorposten werd gegeven, een belangrijk gedeelte daarvan nog stand hield, terwijl sedert dien van de voorposten niets meer was vernomen en dus moest worden aangenomen, dat zij geheel in Duitsche handen waren gevallen.
    Hoewel de onderneming op 12 Mei van zeer bescheiden aard was, had een behoorlijke artilleristische ondersteuning in geen geval achterwege mogen blijven. Commandant IVe Divisie heeft in zijn opzet de medewerking van de divisie-artillerie geheel buiten beschouwing gelaten; dit is naar mijn meening een tactische fout. Een ingrijpen hiertegen mijnerzijds was echter niet meer noodig, omdat inmiddels de Duitschers in de hoofdweerstandsstrook waren binnengedrongen en dus de geheele onderneming verviel.
    Commandant 8 R.I. plaatst mijn bezoek aan zijn commandopost en mijn mededeeling omtrent de getroffen maatregelen op 11 Mei. Dit moet zijn 12 Mei. Juist de omstandigheid, dat mijn bezoeken aan Commandant IVe Divisie en Commandant 8 R.I. aansloten aan het rapport van den officier-commissaris van den krijgsraad inzake den vaandrig v.d. Tak, sluit elken twijfel aan den door mij vermelden datum uit, terwijl ook omtrent den inhoud van de overige door mij in dezen gegeven bevelen mijnerzijds volkomen zekerheid bestaat.

  III.  

Het binnendringen van den vijand in de frontlijn.
         Het bericht van Commandant IVe Divisie, dat de vijand in de hoofdweerstandsstrook was binnengedrongen, kwam bij Stafkwartier IIe Legerkorps als een donderslag bij helderen hemel. Tevoren was geen enkel bericht binnengekomen, dat wees op een binnenkort te verwachten ernstigen aanval op de hoofdweerstandsstrook.
    Wat er precies in de frontlijn is geschied, is eerst uit inlichtingen, verkregen na terugkomst van de krijgsgevangenen, bekend geworden, en dan nog niet eens met algeheele zekerheid. Daaruit blijkt het volgende:
   a.  Het Hoornwerk (vaandrig de Ridder) is 12 Mei ongeveer 13.00 uur gevallen. De verdediging was niet langer mogelijk wegens gebrek aan munitie. De plaats van het bataljons-munitie-depot (ongeveer 500 meter daarachter) was bij Compagniescommandanten en op het Hoornwerk zelf onbekend. Dat reeds zoo spoedig munitiegebrek intrad in een werk in voorste lijn is, gezien de groote hoeveelheid munitie waarover de regimenten in de hoofdweerstandsstrook beschikten, een fout die in geen geval had mogen voorkomen.
   b.  De Duitschers zijn tusschen 13.00 en 14.00 uur bij de Grebbesluis in de hoofdweerstandsstrook binnengedrongen. Hun nadering en hun geheele optreden werden in hooge mate begunstigd door de omstandigheid, dat niet slechts aan opruiming van den boomgaard vóór het Hoornwerk vrijwel niets was gedaan, doch ook een klein huisje met daarbij behoorende boomen enz. Noord van, dus naast het Hoornwerk, en gelegen onmiddellijk op den Oostelijken oever van de Grift, niet was opgeruimd. Deze opruimingen hadden 10 Mei onvoorwaardelijk moeten en kunnen geschieden; er is, blijkens mondelinge toelichting, aan opruimingen wel iets gedaan, doch slechts met zeer weinig personeel, omdat dit allerlei werkzaamheden voor het inrichten van de stelling voor langdurig verblijf moest verrichten. Deze fout heeft zich hier wel zeer sterk gewroken.
   c.  Ten 14.49 uur deelt A.O.I.-I-8-R.A. mede, dat Commandant II-8-R.I. bericht dat de Duitschers in zijn vak over de Grift zijn gekomen.
   d.  De frontlijn is in het algemeen van Zuid naar Noord opgerold, waarbij echter enkele deelen daarvan nog geruimen tijd stand hielden, o.a. het gedeelte bij Heimerstein. Het grootste deel van de frontlijn was vermoedelijk 12 Mei ongeveer 18.00 uur in 's vijands handen; Heimerstein zelf is ten ongeveer 19.00 uur gevallen. Voor Kruiponder bestaat geen zekerheid, zie hierna onder IV sub c.
   e.  Er moet worden aangenomen, dat door de infanterie geen stormvuur is aangevraagd; in elk geval staat het vast, dat door de artillerie op 12 Mei geen stormvuur is afgegeven.

  IV.  

Tegenstooten tijdens den strijd in de hoofdweerstandsstrook.
     `     Omtrent de eigenlijke tegenstooten, ondernomen op last van lagere commandanten met plaatselijke reserves, zijn mij geen gegevens bekend. Wel staat vast, dat door Commandant IVe Divisie op 12 Mei bevelen zijn gegeven voor het doen van plaatselijke aanvallen met troepen ter sterkte van ongeveer één compagnie, welke aanvallen, ondernomen zonder georganiseerde steun van artillerie, toch ook het karakter van tegenstooten hadden. Het zijn:
   a.  Tegenstoot bij de Heimersteinsche laan; zie verslag Commandant IVe Divisie, blz. 9, regel 7 en 8 van onderen en blz. 10.
   b.  Tegenstoot van een eskadron van 4 R.H. (ritmeester v. Pallandt) Zuid van den kunstweg Rhenen-Grebbe (zie verslag van Commandant IVe Divisie blz. 9 regel 4 t/m 6 van onderen)
   c.  Tegenstoot tot herneming van Kruiponder (zie gevechtsbericht van Commandant 4 R.H.)
   Ad a.  Op het oogenblik dat de tegenstoot Heimersteinsche laan werd uitgevoerd, was de frontlijn bij Heimerstein nog vast in onze handen. Het doel van deze tegenstoot was hoogstwaarschijnlijk: herneming van de frontlijn tusschen Heimerstein en Grebbesluis. Dat Majoor Jacometti, Commandant II-8 R.I., zich daarbij uit eigen initiatief aansloot, wijst er echter op dat de Duitschers op dat oogenblik reeds kort benoorden Heimerstein in de frontlijn van II-8 R.I. waren binnengedrongen; zie het hiervoren door mij genoemde bericht onder III c. Volgens mededeeling van officieren van II-8 R.I. zijn de troepen, waarbij Majoor Jacometti zich bevond, van vier verschillende zijden onder vuur genomen (van minstens twee zijden door andere eigen troepen); Majoor Jacometti is bij deze gelegenheid gesneuveld, terwijl het daaropvolgend mislukken van de tegenstoot het terugvloeien van troepen in het grootste deel van het vak van II-8 R.I. tengevolge heeft gehad.
   Ad b.  De tegenstoot van het eskadron v. Pallandt is niet geheel duidelijk geworden. Zie gevechtsbericht van Commandant 3-4 R.H. van 12 en 13 Mei. Uit later verkregen inlichtingen meen ik te moeten opmaken, dat deelen van dit eskadron, tezamen met deelen van de bezetting van de stoplijn op den kunstweg zijn overvallen door Duitsche afdeelingen, waarbij een handgemeen is ontstaan, dat eindigde met de vlucht van onze troepen. Dit zouden dan de menschen zijn die in Rhenen, en later wederom bij het viaduct werden aangetroffen door den Kapitein der Koninklijke Marechaussee Gelderman; ik verwijs naar het door mij bijgevoegde verslag van het door dezen officier aan mij uitgebrachte rapport (bijlage A).
   Ad c.  De tegenstoot richting Kruiponder, waarvoor Commandant 4 R.H. blijkens zijn gevechtsbericht van 12 Mei bevel ontving ten 18.00 uur, is slechts tot een begin van uitvoering gekomen. Commandant IVe Divisie heeft mij medegedeeld dat hij ten 20.30 uur tegenbevel gaf, omdat hij meende, dat de frontlijn bij Kruiponder inmiddels weder door eigen infanterie was bezet. Of deze opvatting juist was of niet, is thans niet meer na te gaan.

  V.  

De tegenaanval op 13 Mei.
         12 Mei ten 15.40 uur werd Commandant II L.K. telefonisch door den Commandant Veldleger persoonlijk er van op de hoogte gesteld dat de Commandant Veldleger aan Commandant IIe Divisie reeds had opgedragen met 2 bataljons van IIe Divisie, waarbij de Regimentscommandanten, onder bevel van den Divisiecommandant, een aanval op Rhenen te doen, as van beweging de spoorlijn Amersfoort - Rhenen. Zooals nader bleek, was door Commandant Veldleger tevens bepaald, dat 2 afdeelingen van de divisie-artillerie van IIe Divisie dien aanval zouden steunen. Ik verwijs naar het dagboek van Commandant II L.K., berichten van 15.40, 16.15, 17.00 en 17.15 uur. In een persoonlijk telefonisch gesprek tusschen Commandant IIe Divisie en Commandant II L.K. vroeg eerstgenoemde voor steun van den aanval ook te mogen beschikken over II-15 R.A. (Legerkorpsartillerie), welk verzoek door Commandant II L.K. werd ingewilligd.
    Over de uitvoering door Commandant IIe Divisie van de hem door Commandant Veldleger gegeven bevelen valt het volgende op te merken:
    Het losmaken en aantrekken van 2 bataljons uit de stellingbezetting van IIe Divisie heeft zeer lang geduurd. De beide afdeelingen divisie-artillerie (I, II-4 R.A.) aangewezen om den aanval te steunen, werden in nieuwe stellingen gebracht, doch deze werden gekozen in de onmiddellijke nabijheid van de stellingen, waaruit zij hun gevechtstaak in het vak van IIe Divisie moesten vervullen. De nieuwe stellingen lagen 4 kilometer en meer achter de lijn van gereedstelling voor den tegenaanval, en het is dus duidelijk dat een goede artilleristische ondersteuning van den tegenaanval op deze wijze van huis uit uitgesloten was. Een beroep van Commandant 4 R.A., Divisie-artilleriecommandant IIe Divisie op de moeilijkheid van de telefonische verbinding, indien de afdeelingen dichter bij de voor den tegenaanval bestemde troepen zouden worden aangetrokken kan nimmer een motief vormen voor het innemen van stellingen van waaruit de opdracht niet kan worden uitgevoerd. Ook is het duidelijk dat het niet de bedoeling was deze afdeelingen, die van huis uit zoover naar achteren geplaatst waren, eventueel te gebruiken als begeleidende artillerie, zooals Commandant IIe Divisie op blz. 14 van zijn verslag opmerkt. De door Commandant IIe Divisie persoonlijk gevraagde en hem door mij ter beschikking gestelde afdeeling 15 Hw.L.15 (II-15 R.A.) ontving van Commandant IIe Divisie wel de order, trekkers aan te trekken, doch verder is deze afdeeling door hem vergeten. Hij heeft ook niet aan Commandant IVe Divisie, toen laatstgenoemde op mijn last bevel zou voeren over alle troepen die in het vak van IVe Divisie zouden optreden, medegedeeld dat hij ook over II-15 R.A. kon beschikken. Deze afdeeling is dan ook niet van de plaats geweest, en heeft ook op 13 Mei uitsluitend geschoten in het vak van IIe Divisie. Naar mijn overtuiging heeft Commandant IIe Divisie bij zijn maatregelen tot uitvoering van de hem aanvankelijk (door Commandant Veldleger) opgedragen tegenaanval richting Rhenen toch ook nog steeds de mogelijkheid willen behouden, met zijn artillerie zoo noodig in het eigen divisievak te kunnen werken. Beide taken waren echter onvereenigbaar.
    Het bevel van Commandant II L.K. van 12 Mei 17.00 uur voorzag er in de eerste plaats in, een vaste basis te scheppen voor den tegenaanval door bezetting van een van nature sterke en in de verdedigingsvoorbereiding voorziene lijn, die zich vrijwel zeker zou kunnen handhaven tot het tijdstip waarop de tegenstand zich zou doen gevoelen. Dit is ook inderdaad het geval geweest. Wel bestond die bezetting uit zeer verschillende troependelen, en zou met name de verpleging van de strijdende troepen ernstig worden bemoeilijkt, doch daaraan was onder de gegeven omstandigheden niets te doen.
    Het ter plaatse brengen van de troepen voor den tegenaanval heeft eveneens bijzonder lang geduurd; hierbij speelden zoowel de vermoeidheid van de nieuw aangekomen troepen als de onbekendheid met het terrein een rol.
    Het aanvalsbevel van Commandant IVe Divisie is eveneens eerst zeer laat tot stand gekomen. Een afschrift daarvan heeft mij tijdens de gevechten niet meer bereikt, wel zijn telefonisch de groote lijnen daarvan medegedeeld. Niet bekend waren mij de juiste plaatsen waar de artillerievuren tot ondersteuning van den aanval waren gelegd. Eerst uit een in Juni 1940 ingesteld onderzoek zij mij gebleken, dat op voorstel van den Divisie-artilleriecommandant IVe Divisie (Luitenant-kolonel de Kruyff) in verband met de onvoldoende kennis van den toestand tusschen grendellijn en Grift de artillerievuren uitsluitend ten Oosten van de Grift waren geprojecteerd. Deze vuren konden natuurlijk nimmer een artilleristische voorbereiding van den tegenaanval op het terrein West van de Grift zijn, ook niet wanneer zij op het juiste oogenblik waren afgegeven; zooals achteraf is gebleken, zijn zij afgegeven ten 4.30 uur en ten 5.30 uur nog eens herhaald, terwijl de tegenaanval, aanvankelijk bepaald op 4.30 uur, eerst vele uren later feitelijk in beweging is gekomen. Commandant IVe Divisie heeft verzuimd, de bevelen voor de artillerie te herzien of nieuw te geven toen de aanval vertraging ondervond. Zoo zien we dus het merkwaardige en in zijn gevolgen fatale verschijnsel dat, niettegenstaande voor de ondersteuning van den aanval Commandant IVe Divisie kon beschikken over 4 afdeelingen Divisie-artillerie (waarbij II-15 R.A. buiten beschouwing is gelaten) en de Legerkorpsartilleriecommandant (L.K.A.C.) de opdracht had, de vuren van de Legerkorpsartillerie in alle opzichten geheel aan te passen aan de wenschen van Commandant IVe Divisie, in feite de tegenaanval heeft plaats gevonden zonder eenige artilleristische steun.
    Doordat het aanvalsvak door Commandant IVe Divisie zeer ver naar links was gekozen, lag het op een terrein dat door de Duitsche artillerie werd beheerscht; daar de aanval bovendien eerst zeer laat werd ingezet, en dus door de Duitschers zeer goed kon worden waargenomen, is de tegenaanval reeds zeer spoedig in elkaar gevallen; ook hier bleek de werkelijke gevechtswaarde van onze troepen ten eenenmale onvoldoende, zoodat enkele goed-liggende Duitsche artillerievuren eigenlijk voldoende waren om onze troepen (die bovendien zeer vermoeid waren) tot wijken te brengen. Het lot van den tegenaanval was bij Stafkwartier IIe Legerkorps echter nog niet bekend op het oogenblik dat de bevelen voor den terugtocht moesten worden gegeven. Mijn bevel van 13.15 uur aan Luitenant-kolonel Land, commandant van de aanvalstroepen, om dezen aanval onmiddellijk met maximum kracht en snelheid door te zetten, blijkt achteraf te zijn gegeven op een oogenblik, dat de tegenaanval reeds definitief mislukt was.

  VI.  

Het gebruik der artillerie tijdens de gevechtsdagen.
         Uit de gevechtsberichten van de artillerie van IVe Divisie en van de Legerkorpsartillerie, en de overzichten van de afgegeven vuren blijkt, dat het gebruik van de artillerie niet heeft plaats gehad overeenkomstig het door mij lang tevoren uitgegeven Algemeen Verdedigingsbevel. In dit bevel was opgenomen, dat de Divisie-artillerie niet aan de artilleriebestrijding mocht deelnemen, behalve een tweetal batterijen van 7 Veld van IIe Divisie, alleen zoolang deze in vooruitgeschoven stellingen zouden staan.
    Het gebruik van de Divisie-artillerie bij IIe Divisie geeft mij geen aanleiding tot principieele opmerkingen.
    Daarentegen valt het op dat de Divisie-artillerie van IVe Divisie, en in het bijzonder de afdeeling voor rechtstreekschen steun (I-8 R.A.) vele malen vijandelijke artillerie onder vuur genomen heeft. I-8 R.A. heeft dit gedaan zoowel op last van den Divisie-artilleriecommandant, als op initiatief van den Afdeelingscommandant en zelfs van de Batterijcommandanten. Het behoeft geen betoog dat een dergelijk gebruik, nog daargelaten dat het in strijd was met de door mij gegeven bevelen, voor een afdeeling voor rechtstreekschen steun tactisch onjuist is. Zelfs is het voorgekomen dat gelijktijdig de Divisie-artillerie vuurde op vijandelijke artillerie, terwijl de Legerkorpsartillerie afsluitingsvuren afgaf die tot de taak van de Divisie-artillerie behoorden. Zie verslag Commandant IVe Divisie, blz. 11, regel 10 t/m 13 van onderen.
    De resultaten van den artillerie-meetdienst (zoowel lichtmeetdienst als geluidmeetdienst) zijn zeer gering geweest. Slechts zelden is deze dienst er in geslaagd, de plaats van vijandelijke batterijen te bepalen met een zoodanigen graad van nauwkeurigheid, dat zij onder vuur genomen konden worden zonder dat dit tot munitieverspilling aanleiding gaf. Bovendien veranderde de Duitsche artillerie veelvuldig van stelling.
    Later is mij ter oore gekomen, dat bij 8 R.A. het onder vuur nemen van ontdekte vijandelijke artillerie, ook op initiatief van de ondercommandanten, min of meer een stokpaardje van den Regimentscommandant was. Dit zou inderdaad verklaren, waarom de Divisie-artillerie der IVe Divisie op zoo ruime schaal zelf vijandelijke artillerie onder vuur heeft genomen, in plaats van de door haar ontdekte vijandelijke batterijen te melden aan den Legerkorpsartilleriecommandant. Dit getuigt van een onjuist artilleristisch-tactisch inzicht bij Commandant 8 R.A. en Commandant I-8 R.A. Een verzachtende omstandigheid is, dat het vijandelijke artillerievuur uitermate hinderlijk werd gevoeld, terwijl loonende infanteriedoelen nauwelijks gemeld werden.
    Ik heb persoonlijk aan den Legerkorpsartilleriecommandant opgedragen, het uiterste te doen in de bestrijding van de vijandelijke artillerie, ook al zou wegens mindere nauwkeurigheid van de plaatsbepaling een abnormaal groot munitieverbruik noodig zijn; zulks in verband met de gebleken zeer groote moreele uitwerking van het vijandelijke artillerievuur op onze niet daaraan gewende troepen (dagboek Commandant IIe Legerkorps, 12 Mei, bericht van 10.20 uur, laatste alinea).
    Op het onjuiste gebruik van de artillerie (men zou eigenlijk beter kunnen spreken van een "niet gebruiken" van de artillerie) bij den tegenaanval op 12 Mei wees ik reeds onder V.
    Tenslotte moet ik de aandacht vestigen op het feit, dat bij de beide afdeelingen Divisie-artillerie van IVe Divisie, namelijk I- en III-8 R.A., bij 2 batterijen van I-8 R.A. en bij alle batterijen van III-8 R.A. de vuurmonden vóór den terugtocht zijn vernageld. Bij I-8 R.A. heeft dit volgens de gevechtsberichten plaats gehad op initiatief van de batterijcommandanten, bij III-8 R.A. zou dit zijn geschied op last van den Divisie-artilleriecommandant. Deze laatste herinnert zich dit thans niet meer. Ik acht dezen maatregel door de omstandigheden allerminst gewettigd. De Duitschers waren voor zoover ik dit kan beoordeelen, nog geenszins zóó dicht bij de batterijen genaderd dat elke poging om de bespanningen alsnog aan te trekken (had reeds veel eerder moeten zijn geschied) en de vuurmonden mede te nemen als hopeloos moest worden beschouwd. De betrokken commandanten moeten het hoofd wel geheel kwijt zijn geweest, toen zij tot dezen voor elken artillerist zoo pijnlijken maatregel besloten.

  VII.  

De terugtocht.
         Aangezien de troepen van IVe Divisie bij het ontvangen van het telefonische terugtochtsbevel van den Commandant Veldleger feitelijk reeds in vollen terugtocht waren, ontbrak de tijd tot het maken van een schriftelijk terugtochtsbevel, en moest worden volstaan met het geven van telefonische partieele bevelen aan de onderdeelen. Het slagen van den terugtocht was uitermate problematiek. Het was reeds vroeger door Commandant Veldleger, Commandant IVe Legerkorps, den toenmaligen Commandant IIe Legerkorps en naar ik meen ook door den Minister van Defensie vrijwel onuitvoerbaar geacht, en deze overweging had er in sterke mate toe bijgedragen, wijzigingen te brengen in de opdracht van het veldleger, en aan de verdediging van de Grebbestelling voortaan niet meer een tijdelijk karakter toe te kennen, doch daarin een beslissenden strijd te aanvaarden. Er kon niet worden aangenomen, dat de marsch van de groote hoeveelheden voortuigen langs de zeer weinige, bovendien open en smalle wegen onbemerkt zou blijven door de Duitsche vliegtuigen. Vliegeraanvallen op deze colonnes zouden practisch gesproken zeker hebben geleid tot een zoodanige versperring dier wegen, dat algeheele verstopping daarvan schier niet uit kon blijven. Wat onder dergelijke omstandigheden van de terugtocht van de later volgende troepen terecht zou komen, laat zich denken; de vele symptomen van oplossing, die reeds waren geconstateerd, moesten ernstig doen vreezen dat in dit geval de terugtocht zou ontaarden in een ordelooze vlucht en een chaos. Onder deze omstandigheden was het niet mogelijk, een uur te bepalen waarop het scherm (bij IIe Divisie) en de bezetting van de achterhoedestelling konden teruggaan, en evenmin hoe de bezetting op het Oostfront van de Vesting Holland zou moeten worden, zoolang er niets bekend was over het feitelijke verloop van de terugtocht. Het kwam er in de eerste plaats op aan, de troepen zooveel mogelijk in veiligheid te brengen achter het front, dat door de veiligheidsbezetting van de Vesting Holland was ingenomen. Voor de gedemoraliseerde en doodelijk vermoeide troepen van IVe Divisie was elke andere opdracht voor het oogenblik zelfs uitgesloten.
    De wegen achter het Oostfront van de Vesting Holland bleken in het aan IIe Legerkorps toegewezen vak alleen geschikt te zijn voor één-richting-verkeer, zeker bij duisternis. Hoewel een van mijn eerste maatregelen is geweest aan Commandant Groep-Lek op te dragen alle verkeer in de richting van West naar Oost onmiddellijk stop te zetten en de wegen vrij te maken voor het terugtrekkende veldleger, ben ik zelf dien nacht in mijn personenauto, zonder andere begeleidende auto's, nog enkele malen klem geloopen op vrachtauto's van de Vesting Holland, die in de richting van West naar Oost reden, hetgeen tot zeer groote bezwaren aanleiding gaf.
    Ik moge overigens volstaan met te verwijzen naar het dagboek van Commandant IIe Legerkorps.

  VIII.  

Oorzaken van de nederlaag.
         Ten aanzien van de oorzaken van de geleden nederlaag onderschrijf ik wel hetgeen Commandant IVe Divisie op blz. 21 en 22 van zijn verslag daaromtrent opmerkt, doch niet de volgorde die door hem is genomen, terwijl er nog andere minstens even belangrijke factoren een rol speelden.
    Voorop staat, dat het Nederlandsche leger in schier al zijn geledingen heeft getoond, niet voor zijn taak als vecht-instrument geschikt te zijn. Dat het door opleiding en bewapening voor den aanval weinig geschikt was, was een "communis opinio". Ik heb echter steeds de overtuiging gehad dat in de verdediging een ieder de tanden op elkaar zou zetten en zich tot het uiterste te weer zou stellen. De tallooze meldingen van vluchtende of terugwijkende troepen in kleine plukjes of in groote drommen, alsook de gevechtsberichten bewijzen echter duidelijk dat het Nederlandsche leger ook in de verdediging faalde; de vooral in den laatsten tijd zoo dikwijls genoemde "grimmige vastberadenheid", de wil om hardnekkig stand te houden tot den laatsten man en de laatste patroon, om liever ter plaatse te sneuvelen dan te wijken, enz. enz. bleken slechts phrasen te zijn; het moreel, de innerlijke kracht zoowel van den individueelen strijder als van de troepenverbanden bleken onvoldoende zoodra werkelijk ernstig levensgevaar optrad en de zenuwschokkende invloeden van het gevechtsveld zich deden gevoelen. Deze bittere ontgoocheling heeft mij ten diepste geschokt.
    Bij IIe Divisie heeft zich dit gebrek aan werkelijke gevechtswaarde slechts geopenbaard bij de voorposten, omdat op de hoofdweerstandsstrook geen ernstige infanterie aanval heeft plaats gehad. Bij IVe Divisie zien we het op 11 Mei bij de voorposten, op 12 en 13 Mei bij vrijwel alle onderdeelen, met enkele uitzonderingen. Op eigen gelegenheid en in strijd met de bevelen terugwijken en terugvloeien, zelfs zonder verliezen van beteekenis is regel; het hardnekkig standhouden, zooals Majoor Landzaat, Commandant I-8 R.I. met deelen van de stoplijn van dat bataljon, Commandant 8 R.I. met het personeel van zijn commandopost, Kapitein Gelderman met zijn marechaussee's te zien hebben gegeven, is helaas niet in staat om het ongunstige oordeel over het moreel van onze troepen, in hun geheel beschouwd, ingrijpend te wijzigen. Vooral het gebrek aan moreel weerstandsvermogen tegen vijandelijk artillerievuur treedt tallooze malen aan den dag.
    Daarnaast deed zich in de hoogste mate gevoelen het bedenkelijke gemis aan geoefendheid van den troep, zoowel van den man individueel als van het lagere en het hoogere kader. De reserve-officieren en de dienstplichtige onderofficieren hebben, natuurlijk met uitzondering van een klein aantal goeden, over het algemeen gefaald. Commandanten van treinen bleken eveneens over het algemeen niet berekend voor hun dikwijls niet gemakkelijke taak, vooral wanneer deze een handelen op eigen initiatief vereischten. Ik moge voor een en ander overigens verwijzen naar het bijgevoegde verslag van den Kapitein der Koninklijke Marechaussee Gelderman (bijlage A) en dat van den Kapitein K.N.I.L. Berlijn, Commandant Troependetachement Stafkwartier IIe Legerkorps (bijlage B). De aanvulling van levensmiddelen naar de troepen in voorste lijn liep dan ook mis, zoodra deze onder vijandelijk vuur moest geschieden. Het raderwerk van de bevelvoering liep stroef, de uitwerking zelfs van eenvoudige bevelen duurde eindeloos lang.
    Het is mijn vaste overtuiging dat, indien de tijd sedert 1 September 1939 niet in hoofdzaak was besteed aan werken in de stelling doch aan opvoering van de geoefendheid van den troep in al zijn geledingen, het optreden in den strijd een ander beeld te zien zou hebben gegeven, aannemende tenminste, dat met het toenemen der geoefendheid tevens gepaard zou zijn gegaan een belangrijke verheffing van het eigen moreel. Thans gevoelde de troep zich tegenover de Duitschers in alle opzichten, zoowel in bewapening als geoefendheid van den man en in aanvoering, verre de mindere.
    Het is duidelijk dat dit gevoel van minderheid nog werd vergroot door de omstandigheid, dat wij niet of niet in voldoende mate beschikten over krachtige en ver dragende artillerie, en evenzoo, dat ook het vrijwel geheel ontbreken van Nederlandsche vliegtuigen of vliegtuigen van de bondgenoten niet bevorderlijk was voor het toch reeds zwakke moreel.
    Dat met troepen met een gevechtswaarde, zooals die zich in den strijd aan de Grebbe heeft geopenbaard, en die zich aldaar in een behoorlijk ingerichte stelling met gevechtsopstellingen, dekkingen en hindernissen niet hadden kunnen handhaven, na de geleden nederlaag en de daaraan aansluitende geforceerde terugtocht, met zijn verlies aan wapenen van allerlei aard, zijn oplossende werking op tal van verbanden en zijn onvermijdelijke verdere aantasting van het moreel, de strijd met kans op succes zou kunnen worden voortgezet in een stelling zonder gevechtsopstellingen, zonder eenige dekking tegen aanvallen uit de lucht, zonder hindernissen op de accessen in een inundatie die nog moest worden gesteld, met buitengewoon kwetsbare aan- en afvoerwegen enz., moet naar mijn vaste overtuiging uitgesloten worden geacht. Ook de troep zelf gevoelde dit, zooals uit verschillende gevechtsberichten blijkt.
    Dat voorts ook in de gevechtsleiding door de divisiecommandanten bedenkelijke fouten zijn gemaakt, heb ik hiervoren reeds in het licht gesteld.
    Ik moet hierbij opmerken dat de omstandigheid, dat op 10 en 11 Mei verschillende troependeelen van IIe Legerkorps werden onttrokken (Staf, I-11 R.I., met de mortieren en de compagnie Pag. van dit regiment, IV-10 R.I., IV-15 R.I., de rijwieleskadrons, paw. en rups-paw. van 4 R.H., een batterij 10 Veld) de taak van de hoogere leiding aanzienlijk bemoeilijkte, aangezien de in te zetten reserves nu veelal slechts bestonden uit gedeelten van verschillende onderdeelen, die inderhaast werden aangevoerd, druppelsgewijze aankwamen, en dikwijls bij aankomst reeds zeer vermoeid waren.
    Een woord van bijzonderen lof komt toe aan Sectie II van Stafkwartier IIe Legerkorps (Majoor van Aalst) voor de uitstekende wijze, waarop de aanvoer van levensmiddelen naar de groote onderdeelen heeft plaats gehad, en voor de wijze waarop na de terugtocht onder buitengewoon moeilijke omstandigheden in de verstrekking van levensmiddelen is voorzien. Ook II Aut. Bat. en C.A.A.Tr. hebben hun taak tijdens de strijd aan de Grebbe op zeer loffelijke wijze verricht.


De Generaal-Majoor,
Legerkorps-Commandant,
get. J. Harberts.

(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van H. van der Ploeg.)

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 10.09 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 10.16 MB)