Aanvullend verslag van reserve-majoor J. Pannekoek

I-20 R.I. - Betreft nadere aanvullingen op het verslag van Commandant I-20 R.I., de reserve Majoor Pannekoek.

  Vlug begeef ik mij in den namiddag naar den commandopost IIe Divisie en zie daar den Luitenant-adjudant met de telefoon aan het oor en een stafkaart voor zich, een bevel noteeren, mondeling herhalende, wat hem gedicteerd wordt. Met spanning hoor ik toe; de bittere ernst van den opdracht dringt tot mij door als ik hoor van een tegenaanval bij den Grebbeberg, van onmiddellijken afmarsch langs opgegeven route, die aanvankelijk moeilijk te volgen is, doordat blijkbaar aan beide zijden van de lijn kaartbladen van verschillende benamingen worden gebruikt.

  Onmiddellijk ontbied ik de Compagniescommandanten op den commandopost; ik deel hun den ontvangen opdracht mee en, daar ik, ingevolge den opdracht tot onmiddellijken afmarsch, van meening ben, dat wellicht nog denzelfden dag de tegenaanval zal moeten worden uitgevoerd, gelast ik, dat het bataljon (in den namiddag zijn per auto nog eenige honderden rijwielen van geëvacueerden aangevoerd, zoodat zoo goed als ieder thans bereden is) om 17.00 bij hotel de Schans in door mij aangegeven volgorde moet zijn opgesteld, iedere man voorzien van noodrantsoen en extra voorraad patronen. De zware mitrailleurs zouden met de beschikbare auto's van het bataljon worden vervoerd, hetgeen in twee transporten zou geschieden. Het tweede transport zou dan tevens het eten, dat eerst tegen zes uur klaar zou zijn, meebrengen. In Woudenberg zouden blijven bijna al het verbindingspersoneel (de verbindingen waren in de stellingen natuurlijk uitgelegd), de trein, het keukenpersoneel en het administratief personeel; het commando hierover werd opgedragen aan Luitenant van Haalem, den Commandant der Verbindingsafdeeling; ook de verplegingsofficier, Luitenant Jansen, bleef in Woudenberg.

  Zoo komen we in het privé vertrek van den Regimentscommandant. Hier worden eenige besprekingen gehouden, bij een gedeelte waarvan ik niet tegenwoordig mag zijn. Nadat ik eenigen tijd buiten heb gewacht, komt Overste de Ridder weer naar buiten en vertelt mij, dat in verband met den volgenden morgen vroeg in te zetten tegenaanval nog dezen avond een terreinverkenning moet worden verricht. Daar de avond al begint te vallen, stappen we dus vlug in de auto, die ons naar het kruispunt terugbrengt, waar de eerste samenkomst had plaats gehad en waar ik verwacht, mijn bataljon, dat inmiddels gearriveerd moet zijn, aan te treffen. Bij aankomst op dit punt frappeert het mij echter, dat ik niemand zie; het punt schijnt doodsch en verlaten.

  Weldra begint het vuren af te nemen en ik ga weer naar den weg (bij Prattenburg), om te zien, hoe het met het bataljon staat. Ik tref nu ook den luitenant-adjudant, die mij zegt, dat het gros van het bataljon al vooruit is, de Cuneraweg op. Ook is hier kapitein van der Schoot, C.-M.C., die mij met tranen in de oogen meldt, dat van zijn compagnie, de achterste compagnie van het bataljon, die bij het bombardement het kruispunt nog niet was gepasseerd, één man gedood en drie man gewond zijn.

  Hij wil nog, voor het heelemaal donker is, probeeren te verkennen en verzoekt mij mede te gaan. Ik zet de fiets aan de kant van den weg en stap in.

  We slaan een zijweg naar rechts in. Komen bij een driesprong, waar onder de beukenboomen een groote woonauto staat, thans de commandopost van Majoor van Dijk, Commandant II-11 R.I., een bataljon, dat dien avond reeds een stelling bij Achterberg moest innemen. Nauwelijks uitgestapt, zijn we ook hier genoodzaakt ons te dekken, want plots slaan ook hier vijandelijke granaten in. Er heerscht hier eenige verwarring en nervositeit; er bevinden zich manschappen, die deel uit maken van de voorcompagnie en dus bij Achterberg hadden moeten zijn. Nadat overste de Ridder majoor van Dijk heeft gesproken, gaan we terug, eerst een gedeelte te voet, daarna per auto. Overste de Ridder verzoekt mij, hem mijn commandopost te wijzen, om mij eventuele berichten te kunnen doen toekomen. Voor het zoeken van een commandopost.heb ik nog geen gelegenheid gehad. Langs den Cuneraweg terugrijdend, treffen we mijn adjudant en mijn oppasser; de eerste heeft al uitgekeken naar een commandopost en die gevonden in een aldaar gelegen woning. Ik besluit nu hier mijn intrek te nemen, waarna de overste vertrekt. Het bataljon is in de huizen langs den weg ondergebracht.

  Kort daarna komt een auto aangereden; de chauffeur deelt mij mede, dat ik op den commandopost van Commandant 10 R.I. te Veenendaal wordt ontboden, teneinde de bevelen in ontvangst te nemen. Met luitenant-adjudant naar Veenendaal gegaan naar de commandopost van 10 R.I.

  De tijd dringt; volgens de mij in de hand gedrukte papieren moet de tegenaanval om 4.30 uur beginnen en het is nu reeds ongeveer half vier. Er moet dus spoed betracht worden! In mijn commandopost zijn reeds enkele Compagniescommandanten, de ontbrekende worden onmiddellijk ontboden.

  Terwijl ik bezig ben, aan de hand van de kaart, het aanvalsbevel uit te geven, komt een overste binnen, overste Land, Commandant 29 R.I., dien ik nog ken van een vroegeren, door hem geleiden wintercursus in Eindhoven. Hij heeft bij zich een zekeren kapitein Bruens, commandant van twee Sectiën Pag., die aan mijn Bataljon worden toegevoegd. Overste Land deelt nog mede, dat de aanval eerst op een later tijdstip zal worden ingezet en door de Engelsche vliegtuigen zal worden gesteund (het zou naderhand blijken, dat deze steun in het geheel niet is verleend) en dat, daar het linker-achterbataljon nog niet is gearriveerd, de anders door een compagnie van dit bataljon uit te voeren aanval op Kruiponder nu door een compagnie van mijn bataljon moet worden uitgevoerd. In verband hiermede breng ik eenige wijziging in de reeds opgegeven groepeering; deze wordt nu als volgt; 1e compagnie (minus een Sectie) en tweede compagnie respectievelijk rechter- en linker-voor-compagnie, elk versterkt met een sectie M.C.; een sectie der 1e compagnie + rest der M.C. vormen de bataljons reserve. De 3e compagnie zal den aanval op Kruiponder doen; de beide Sectiën Pag. voorloopig op kunstweg naar Achterberg. Bij het vernemen van den aan hem verstrekten opdracht zie ik het gezicht van kapitein van der Meer, den commandant van de 3e compagnie, verbleeken, als hij Kruiponder op de kaart heeft ontdekt en ziet, hoe die aanval over nagenoeg vlak terrein zal moeten worden uitgevoerd. Ik bergrijp zijn gedachten, druk hem de hand en wensch hem sterkte, als hij afmarcheert.

  De compagnieën nemen hun plaatsen in, waarbij blijkt, dat de linker-voorcompagnie voorloopig meer naar rechts moeten worden genomen, daar zij eenigen afstand vooruit in de eigen prikkeldraadversperringen zou zijn vastgeloopen.

  Ik krijg bericht, dat het linker-achterbataljon inmiddels is gearriveerd, zoodat de aan de 3e compagnie gegeven opdracht komt te vervallen. Ik trek daarom deze compagnie aan, die juist het Oostelijke einde van den Zuidelijken Meentweg heeft bereikt en, daar de 2e compagnie slechts uit twee Sectiën bestaat, wordt de 3e compagnie nu linker-voorcompagnie en de 2e compagnie (min twee Sectiën) komt bij de bataljonreserve. De auto met munitie heeft voorloopig opstelling gekregen ter hoogte van het snijpunt Cuneraweg - Zuidelijken Meentweg.

  Overste Land neemt zijn intrek in een boschje bij den Zuidelijken Meentweg gelegen commandopost van den Commandant van een compagnie in de stelling. Ik krijg nu bevel, om 7.45 uur voorwaarts op te rukken en op dat tijdstip zet zich het bataljon dan ook in beweging. Het terrein is aanvankelijk vrij dicht begroeid, zoodat het voorwaarts gaan slechts langzaam vordert.

  Direct daarop hervat de 1e compagnie met élan haar voorwaartsche beweging. Vergezeld van mijn adjudant fiets ik nu, na nog kapitein Bruens opdracht te hebben gegeven, twee door mij aangegeven kunstwegen elk met een sectie pag. tegen pantsergevaar af te sluiten, verder het dorpje in. In het dorpje worden we tot voorzichtigheid gemaand door een onderofficier van de genie, die ons raadt, alleen het midden van den weg te gebruiken, daar hier langs de bermen landmijnen liggen; er staan daar ter plaatse dan ook eenige roode vlaggetjes ter waarschuwing. Enkele projectielen, ik vermoed van mortieren, slaan met daverend geweld in. Pannen, takken en grond wegslingerend. Hier en daar brandt een huis. In de Friesche Steeg gekomen, merk ik, dat de linker-voorcompagnie nog niet tot hier gevorderd is; ik zie de voorste groepen links van mij achter een houtrand.

  Ik ga nu weer terug naar den rechtervleugel, waar 1-I, de rechter-voorcompagnie geleidelijk aan terrein wint en aldus ter hoogte van pl. 25 komt. Het artillerieduel duurt onverminderd voort, het gedonder der kanonnen is niet van de lucht, hoog suizen de projectielen over onze hoofden. Op Achterberg zelf valt slechts weinig vuur, meest van klein kaliber, vermoedelijk van mortieren.

  Werkelijk zie ik ook vóór de 1e compagnie duidelijk tegen den donkeren boschrand van den beboschten Grebbeberg, hoe personen, blijkbaar met hun jassen uit, zwaaiende met witte doeken zich in richting van de spoorbaan begeven.

  Ik tracht ze bij het viaduct tegen te houden en ik probeer, de eigen M.C. en eenige verdere deelen van het eigen bataljon met de terugwijkende troepen stelling te doen nemen langs het landwegje, waar ik mijn commandopost heb gehad. Met de menschen van mijn eigen onderdeel gelukt dit, maar, vooral wegens het ontbreken van officieren, slechts ten deele bij de anderen. Steeds grooter wordt het aantal terugwijkenden, ik zie menschen van verschillende regimenten door elkaar, een niet te stuiten chaos. Ik spring op mijn fiets en rijd onder het viaduct door, om te trachten, wat meer Noordwaarts de zaak in de hand te krijgen.

  Ik stap weer op en fiets een paar honderd meter verder den Cuneraweg op; bij een zijweg stap ik af, om wederom een poging te wagen, den teruggaanden vloed te stuiten. Als ik hier alle moeite doe, in een rand hakhout stelling te doen nemen, zie ik opeens uit den zijweg Overste Land aankomen, gevolgd door een ordelooze massa soldaten. De Overste is geheel van streek, vaalbleek is zijn kleur; als hij stil staat, wankelt hij, zoodat ik hem moet tegenhouden, bevreesd dat hij vallen zal.

  Hierna fiets ik verder den Cuneraweg op, om ter hoogte van pl. 28 opnieuw een poging te doen, de zaak in de hand te krijgen. Overste Land nu weer gekalmeerd, is hier ook nog met eenige andere officieren. Met groote moeite gelukt het ons, rechts en links van den weg stelling te doen nemen.

  Op een gegeven moment komt Overste Land met een open papier in de hand bij mij, zeggende: "We moeten aanvallen! Ik krijg zojuist bevel, opnieuw aan te vallen".

  Een mij onbekend kapitein, wiens gezicht zijn opgewonden toestand verraadt, staat met het pistool in de hand voor hem. Naderbij gekomen hoor ik, dat deze kapitein Luitenant de Koning wil fusilleeren, daar laatstgenoemde en Luitenant Brinkman de manschappen tot overgave zouden hebben aangezet en met een witte vlag zouden hebben gezwaaid. Betogend, dat ik Luitenant de Koning voldoende ken, om hem niet als verrader te zien beschouwd en dat het nu, nu de koning was weggevoerd toch niet meer aanging, iemand zonder vorm van proces neer te schieten, gelukt het, den kapitein van zijn voornemens af te brengen. Luitenant de Koning wordt nu op last van Overste Land afgevoerd. Ik verneem tevens nog, dat Luitenant Brinkman was opgesprongen en zwaaiend met een witte doek in de richting van de Duitschers was geloopen; op last van een officier was toen op hem geschoten en was hij waarschijnlijk dood, neer gevallen. (Naderhand is gebleken, dat Luitenant Brinkman zich, zonder getroffen te zijn, heeft laten vallen en zoo in Duitsche krijgsgevangenschap is geraakt.) Dit speelt zich in enkele minuten af. Overste Land en de met mij meegekomen officier van IIe L.K. gaan nu voor een bespreking in de boerderij. Na eenigen tijd komen beiden terug; de Overste zegt mij, dat hij machtiging heeft om te handelen naar bevind van zaken, dat hij ook van oordeel is, dat aanvallen thans niet mogelijk is. Hij voegt er nog aan toe, dat hij met den officier van IIe L.K. meegaat en daarom het bevel aan mij overlaat! Hierop stappen beide heeren in de auto en verdwijnen! Sindsdien heb ik van hoogerhand niets meer gezien of gehoord! Tijdens mijn afwezigheid was door Overste Land meer achterwaarts onder commando van een anderen majoor een tweede weerstandslijn geformeerd, waarin zich een groot gedeelte van mijn bataljon bevond. De troepen uit deze weerstandslijn bleken naderhand verder te zijn teruggetrokken. Allengs begint het te schemeren.

  In deze nieuwe opstelling, waarvan het gedeelte rechts van den weg onder commando van kapitein Schippers en het gedeelte links van den weg onder commando van kapitein Koudijs staat, valt nu al spoedig de duisternis.

  In de meening verkeerende, dat Veenendaal nog wel bezet zal zijn, stuur ik nu Luitenant van Aalst, een der officieren van 1-I-20 R.I., die een motorrijwiel bij zich heeft, naar den commandopost van Commandant 10 R.I. te Veenendaal, om voor kapitein Sluis eventueele nadere orders te halen. Luitenant van Aalst vertrekt, maar we hebben hem niet teruggezien. (Naderhand is gebleken, dat van Aalst Veenendaal totaal verlaten heeft gevonden en op zijn terugweg bij het kruispunt bij Prattenburg, dus in onzen rug, den vijand in handen is gevallen.) Als na eenigen tijd luitenant van Aalst nog niet teruggekomen is, gaat kapitein Sluis weer heen. (Naderhand zou blijken, dat hij korten tijd daarna achter de tegenover het pension Bergzicht staande boerderij is gesneuveld.)

De Commandant van I-20 R.I.,

De reserve Majoor J. Pannekoek.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 3.15 MB)