Begrippen en verklaringen

Op deze pagina worden verklarende teksten opgenomen voor militairtechnische termen en begrippen [vakjargon]. Zodoende wordt een beknopte uitleg gegeven bij vaktechnische termen en begrippen die veel voorkomen in de teksten op de site en in andere publicaties. Nadrukkelijk wordt erbij gemeld dat daar waar de tijdgeest een rol speelt bij de uitleg, de contemporaine uitleg is gebruikt.

Categorie Artillerie

Aanslag, afkorting: A
De aanslag is de plaats waar het afgeschoten projectiel de grond raakt.
A2 = Aanslag, in 2e boog gesprongen.
ANG = Aanslag, niet gesprongen.

Afdeling, afkorting: Afd. (oud Nederlandsch: Afdeeling)
Eenheid van meestal drie batterijen (meestal 12 vuurmonden).

Affuit, afkorting: aff.
Onderstel voor de vuurbuis (bij veldgeschut met raden en schoprem).

Afsluitingsvuur
Bij een afsluitingsvuur is het de bedoeling dat een bepaalde sector of perimeter door intensief artillerievuur ontoegankelijk [of aantrekkelijk voor betreding] wordt gemaakt voor vijandelijke infanterie of voertuigen. Afsluitingsvuren werden vaak voorbereid voor vooraf verwachte opmarspunten van de vijand, zoals dijken, wegen, kruispunten of zwakke punten in een linie. Een afgegeven afsluitingsvuur was vaak intensief en op een relatief klein oppervlak.

Artilleriewaarnemer, afkorting: wnm.
Sinds vrijwel iedere vuurmond een dusdanig bereik had dat kon worden gevuurd buiten zicht van de batterij, was de artilleriewaarnemer in beeld gekomen. Deze zat in de regel hetzij op een zeer hoog punt vlakbij de batterij of in een vooruitgeschoven positie waarbij middels optische signalen of verbindingen contact met de batterij werd gehouden.

De waarnemer kon ook in de positie zitten waar de door een batterij gesteunde infanterie zat. Zodoende konden vuuraanvragen direct gecoordineerd worden tussen batterij en infanteriecommando in het veld. Meestal gebruikte de waarnemer hiervoor een ultra korte golf verbinding.

De waarnemer had als taak zowel (gelegenheids)doelen waar te nemen als afgegeven vuur te corrigeren. De waarnemer uit WOII was de voorloper van de Forward Observer van deze tijd.

Baan
De lijn die een afgeschoten projectiel aflegt. [houwitser krom, veldgeschut vrij vlak]

Barrage
Een barage is een in oorsprong Bulgaarse uitvinding van voor WWI, die later door de Engelsen verder geperfectioneerd is [creeping barrage]. Hierbij was in de oorsprong sprake van meerdere batterijen die aan een dergelijke opdracht meewerkten. De Duitsers en de Geallieerden gebruikten het door meerdere batterijen een sector naast elkaar te laten beschieten met een vooraf ingeplande verdieping van het vuur. Met andere woorden. Na een of enkele lagen werd het vuur qua diepte verlegd. De infanterie rukte dan vlak achter deze vuren op, en bleef zo onzichtbaar terwijl de vijand dekking moest blijven zoeken. Dat dit niet zonder risico was voor de kwetsbare eigen infanterie indien de artillerie niet volgens schema haar vuur verlegde, bleek wel uit het aantal slachtoffers door mislukkingen tijdens WWI.

De Amerikanen voegden nog een component toe aan dit vuurtype. Zij zorgden er eerst voor dat een aantal batterijen een perimeter afsluiten, door de randen van zo'n "box" met enkele batterijen af te sluiten. Daarna namen andere batterijen ook deel aan het vuur door een vuurwals [creeping barrage] door de box te laten gaan. Dit was een uiterst effectieve manier een vijandelijke infanterie aanval compleet te doen mislukken. Dit werd ook wel als een box barrage aangeduid. Voor dergelijke vuren is een snelvurende vuurmond nodig en een groot aantal batterijen.

De Nederlanders pasten enige mate van creeping [of rolling] barrage toe tijdens met name de strijd bij de Grebbelinie. Dit geschiedde echter in de regel met slechts een enkele batterij, waardoor de effecten minimaal waren.

Aanverwante begrippen: Breedtespreiding, Lengtespreiding, Hoogtespreiding.

Batterij, afkorting: bt.
Eenheid van meestal vier vuurmonden.

Breedtespreiding, afkorting: bs.
De spreiding van de aanslagen in de breedt, meestal gemeten in meters. Hierbij beweegt de loop van het geschut horizontaal in graden naar links en rechts. In tegenstelling tot lengtespreiding waarbij de loop van het geschut vertikaal in graden omhoog of omlaag beweegt.

Brisantgranaat, afkorting bg.
Een brisantgranaat is een granaat waarvan de mantel bestaat uit een vrij dikke stalen huls met een zware lading die in min of meer gecontroleerde [vooraf berekende] mate versplinterd bij detonatie. De bedoeling hiervan is dat de relatief grote scherven dood en vernieling veroorzaken. Als men met dunmantelige granaten schiet dan is het doel vooral een vernietigende schokgolf te veroorzaken [zoals met een mijnbom], en als de wand dikker is dan is dit vooral bedoeld personeel of andere zachte doelen te bestrijden.

BGKT Brisantgranaatkartets
BGKT.S Brisantgranaatkartets, verschoten in schokstelling
BGKT.T Brisantgranaatkartets, verschoten in tijdstelling
BGKT.0 Brisantgranaatkartets, verschoten in tijdstelling nul

Confectioneren
Granaat gereed maken. Bij houwitsers het aan elkaar knopen van de diverse kruitladingen, zodat kruitladingen [in kruitzakken of kardoezen] in de juiste samenstelling gereed zijn voor afgeven van een vuur. Voor diepere vuren zijn meerdere kruitzakken nodig. Kruitzakken zijn samengesteld uit meerdere soorten kruit, van grof tot fijn. Hierdoor kan een combinatie worden gemaakt die zodanig deflagreert dat sprake is van een gecontroleerde lancering van de granaat. Dit is van belang voor de accuratesse van het vuur.

Dagcorrectie, afkorting dc.
Correctie voor weersinvloeden. [gegeven]

Declanatie
Afwijkingen in het aardmagnetische veld. [voor ieder deel van de aarde anders]

Declinatie
Hoek naar beneden.

Dekkend vuur
Ook deze uitdrukking stamt in principe uit de maritieme wereld. Bij de marine wordt onder een dekkend vuur verstaan dat de afgegeven schoten of lagen het doelgebied raken. Bij de landmacht werd dit begrip wel gebruikt om aan te geven dat bij invuren op een doel, de schoten binnen de gestelde criteria vielen.

Derivatie
Baanafwijking naar rechts. Deze afwijking ontstond door de rotatie van de granaat wegens de trekken en velden in de schietbuis. Aangezien deze afwijking in principe voor vuurmonden een min of meer constante factor was, kon deze worden gecorrigeerd.
CD. Correctie voor derivatie.

Direct vuur / indirect vuur
Of vuur met (in)directe richting. Direct vuur betekent vuur dat vanaf de vuurmond tot het doel met het blote oog waarneembaar is. Later kreeg het een extra uitleg, en wel vuur dat met vlakke baan werd gegeven, wat in de regel alleen gold voor veldgeschut. Echter naarmate de vuurmonden grotere bereiken kregen werd ook voor vlakbaangeschut indirect vuur een zinvolle term.

Tijdens WOII stond de term "vuur met directe richting" voor vuur op korte afstand waarbij het doel in zicht werd gehouden. Alle overige vuren werden als "vuur met indirecte richting" aangeduid.

Overigens gold deze term ook voor zware machinegeweren die door hun bereik relatief diepe vuren konden afgeven. Als zo'n vuur op een bepaald vast punt werd gegeven terwijl men bijvoorbeeld volledig in dekking lag, dan noemde men dat ook wel vuur met indirecte richting.

Dracht
Afgelegde baan van het projectiel (baanlengte).

Elevatie
Hoek naar boven.

Enfilerend vuur
Vuur in lengterichting. Enfilerend vuur geven op bijvoorbeeld een loopgraaf betekent niet in dwarsrichting maar in lengterichting vuur geven, zodat de lengte van de loopgraaf bestookt wordt.

Vuur in dwarsrichting werd flankerend vuur genoemd.

Exploderen en detoneren
De begrippen 'exploderen' en 'detoneren' zijn nauw verbonden maar géén synoniemen [zoals vaak onterecht gedacht]. Er is een onderscheid tussen beide begrippen dat zijn oorsprong vindt in de snelheid van de ontwikkelde explosie. De (relatief) trage deflagratie [ontbranding] van springstof c.q. kruit heet exploderen, terwijl de snelle reactie van de springstoffen algemeen als detoneren wordt betiteld.

Men hanteert de regel dat zolang een explosie onder de snelheid van het geluid ontwikkelt, er sprake is van explosie, terwijl een detonatie zich boven de snelheid van het geluid ontwikkelt. Hier wordt dus verwezen naar de reactie van de (verschillende) stoffen in een lading.

Een detonatie explosief - in de meidagen ook wel mijnlading genoemd - had een enorme verwoestende werking en werd vooral voor destructie doeleinden gebruikt. Mensen konden eenvoudig door de druk [blast] overlijden, zonder schijnbare verwondingen aan de buitenzijde van het lichaam. Semtex is een zeer bekend modern middel dat een enorme verwoestende werking heeft omdat detonatie bijna op 10,000 meter per seconde ligt. Ter vergelijking, de snelheid van het geluid bedraagt 330 meter per seconde.

Granaatkartets, afkorting: gkts.
Kartetsen waren in oorsprong loden of ijzeren kogels, die in een bus verpakt in de vuurmond werden geladen en tegen aanvallende infanterie werden gebruikt. Zodoende werd een wolk van schroot afgeschoten op de aanvallers. Het werd uiteraard alleen gebruikt voor de korte afstand en op zichtdoelen. De kartets werd in WOII weinig meer [als zodanig] gebruikt. Veel 6-veld en 7-veld stukken waren echter nog wel met kartetsmunitie uitgerust.

De granaatkartets is een patroon die boven het doel wordt afgeleverd en daar -voorzien van een zogenaamde versnelde ontsteker - tot ontploffing wordt gebracht waarbij een dodelijke lading aan schroot of kleine voorwerpen vrijkomt. Bij uitstek gebruikt tegen zachte doelen.

Groep
Een aantal schoten afgevuurd met dezelfde gegevens.

Hoofdrichting
De hoofdrichting [aangegeven in militaire graden] is het centrale richtpunt van een batterij. De hoofdrichting was in principe het centrale punt in het vereiste schootsveld. Voor stukken die in voorbereide stelling staan is het essentieel dat de stelling in de juiste hoofdrichting wordt geconstrueerd om in staat te zijn de gewenste vuren binnen het vereiste schootsveld te kunnen geven.

Houwitser
Houwitsers schoten altijd al met een gekromde baan, wat men [na toename van het bereik] indirecte richting is gaan noemen. In de regel geldt dat een houwitser nooit in vlakke baan schiet, en dat elevaties tussen de 30 en 50 graden uitgangspunt zijn [grotere elevaties waren vaak mogelijk].

De houwitser werd vooral populair in WOI toen men ontdekte dat ingegraven vijand met vlakbaangeschut nauwelijks te deren was. Men bedacht dus dat de krommere baan beter kon voldoen aan de eis dat vuur in een loopgraaf gelegd moest kunnen worden.

De houwitser heeft in de regel een korte loop en was tijdens WOII een wapen dat voor kortere en middellange afstand geschikt was. De verhouding kaliber/looplengte lag meestal in of om de verhouding 1/1 [ofwel bijv. 10 cm kaliber 10].

De houwitser schiet met gescheiden lading. Ofwel eerst wordt de patroon ingevoerd, dan een of meer zakken met drijfstof [kardoes / kardoezen]. Deze meestal katoenen ladingen bepalen het maximale bereik van de patroon. Voor de verste bereiken werden vaak twee of drie kruitzakken geladen achter de patroon. Tijdens WOII gebruikte men vaak hulphulzen voor het inbrengen van de drijflading.

De houwitser had als eigenschap dat de breedtespreiding van een schot sterk toenam met de lengte [diepte] van het schot. De lengtespreiding was aanzienlijk minder dan de breedtespreiding.

Kaarthoek, afkorting: kh.
Hoek die een op de kaart getrokken lijn maakt met de N-Z lijn. Dit was de hoek waarin een batterij stond opgesteld. De schootsrichting werd altijd aangegeven in een kaarthoek, ofwel de richting op het militaire kompas waarin de batterij gericht stond.

Kaartvuur / gelegenheidsvuur
Een kaartvuur was een onvoorbereid vuur dat werd aangevraagd op basis van een kaartcoordinaat, en in de regel een indirect vuur. Het moest bij aanvraag terplekke worden uitgerekend, en was daarom vaak in eerste aanleg onnauwkeuriger omdat vaak niet exact de hoogte en diepteverschillen konden worden berekend. Een dergelijk vuur werd dan ook meestal door waarneming gecorrigeerd.

Gelegenheidsvuur was de benaming die men gaf aan het vuren op gelegenheidsdoelen, en waarbij over het algemeen de autonome beslissing van de batterijcommandant gevraagd werd. Het werd als term vooral gebruikt voor zichtdoelen [doelen die met direct vuur of waarneming beschoten konden worden] of doelen die zich als gelegenheid voordeden vanuit de positie van de artilleriewaarnemer [zoals voertuigen, troepenconcentraties].

Kaliber vs looplengte
In de dagen voor en tijdens [en ook nog na] WOII werden de kalibers en lengte van de vuurmonden genoteerd als kaliber x looplengte. Het kaliber duidde in oorsprong op de lengte van de loop, maar werd later gebruikt om de binnendiameter van de schietbuis weer te geven. De lengte van de loop werd aangegeven door het aantal maal dat de binnendiameter in de lengte van de loop paste. Een stuk 7 veld [centimeters werden in de benaming vaak naar beneden of boven afgerond] had bijvoorbeeld een kaliber van 7,5 cm en een looplengte van 225 cm. Dat betekende dus in militaire notering 7 lang 30, waarbij de 30 stond voor "30 x 7.5 cm = 225 cm".

De verhouding tussen kaliber en lengte van de loop lijkt op het eerste gezicht weinig interessant maar werd in de dagen van voor en tijdens WOII nog steeds gebruikt om onderscheid te maken tussen veldgeschut, houwitsers en mortieren.

Kardoes
Drijflading in een katoenen zak met kruitlading [alleen oud geschut en houwitsers]. Als een vuurmond met kardoesladingen schoot dan betekende dit automatisch dat de patroon als eerste geladen werd, waarachter - al dan niet door gebruik van een hulphuls - een of meer kardoezen werden geladen. Dit heette een 'gescheiden lading'.

Laag/Lagen
Een laag vuur afgeven komt oorspronkelijk uit de maritieme sfeer. Kanons bij de oude marineschepen waren ingedeeld in een, twee of drie lagen [etages], afhankelijk van de grote [charter] en de functie van het schip. Als men met de gehele batterij op een etage [laag] tegelijk schoot, dan kreeg de tegenstander zo gezegd "de volle laag".

Bij de landmacht wordt met een laag bedoeld dat de gehele batterij tegelijkertijd een salvo afgeeft. De tegenpool van een in lagen afgegeven vuur, is het stuksvuur. Hierbij vuren een of meer stukken individueel.

Lengtespreiding, afkorting: LS.
De spreiding van de aanslagen in de lengte, meestal gemeten in meters. Hierbij beweegt de loop van het geschut vertikaal in graden omhoog of omlaag. In tegenstelling tot breedtespreiding waarbij de loop van het geschut horizontaal in graden naar links en rechts beweegt.

Militaire kompas
Het civiele kompas bestaat uit 360 graden, waarbij elke windrichting een veelvoud van 90 graden beslaat. Het militaire kompas bestond uit 64 graden. Ieder windrichting was dus een veelvoud van 16. Het was opgedeeld in honderdduizenden, weergegeven in de eenheid 0/00 [duizendste].

Iedere [militaire] graad was opgedeeld in honderduizend eenheden. Het nulpunt 64 was dus in feite 6,400,000 [of 6400 0/00]. Hierdoor kon uiterst nauwkeurig een locatie worden aangegeven.

Mörser
Mörsers [lett: vermorzelaar, zelfde letterlijke betekenis als mortier] waren een apart type vuurmond dat vooral door de Duitsers en de Russen werd gebruikt. Het was een veel gebruikt type tijdens WOI. Het waren in feite zeer zware mortieren.

Deze vuurmonden konden heel zware ladingen over relatief korte afstand afleveren in een sterk gekromde baan. Ze waren zeer bruikbaar tijdens de loopgravenoorlog.

De Duitsers hielden hun Mörsers aan als vuurmond type, maar voor WOII waren de lopen van deze wapens zodanig verlengd dat zij in feite niets meer of minder dan zeer zware houwitsers waren geworden.

Mortier
De mortier was een eeuwenoud wapen, dat in feite vanaf het eerste gebruik van vuurmonden op het slagveld al in gebruik was. Oorspronkelijk als stellinggeschut en bedoeld om een hoop rottigheid over korte afstand in de stelling of in het fort van de tegenstander te schieten. De mortier schiet in extreem gekromde baan, waarbij de grootst denkbare hoek [tot 89°] in theorie mogelijk is, en de kleinste hoek vaak 60° is.

Pas tijdens WOI werd de mortier een zeer voornaam wapen. Het was bij uitstek geschikt voor het beschieten van de vijand in een loopgraaf of achter een versterking. De Duitsers waren het die het wapen tijdens WOI belangrijk maakten en het in alle mogelijke toepassingen gebruikten. Aan Geallieerde zijde was in eerste instantie geen interesse voor het wapen geweest, hoewel het al voor WOI door de Britse uitvinder Stokes aan het War Department was aangeboden.

Het patent Brandt & Stokes was een combinatie van twee ontwerpen. Enerzijds een gladde schietbuis met slagpin op een eenvoudige bodemplaat constructie, en anderzijds een gefinde granaat voor meer accuratesse. De combinatie van beide patenten werd de basis voor de moderne mortier. Vrijwel alle landen die een 5 cm of 8 cm mortier gebruikten in WOII hadden het ontwerp gebaseerd op de voornoemde patenten.

De mortier schoot met eenheidsmunitie, en leverde artilleristische waarde over korte afstand. De standaard 8 cm mortieren die alle legers gebruikten [naar patent van Brandt & Stokes] hadden een maximaal bereik van circa 2,5 km. Later werden zwaardere versie en betere munities ontworpen die verder schoten. Ook waren er lichtere versies in omloop [5 cm]. De mortier is in de regel een vrij onnauwkeurig wapen, met vooral een aanzienlijke breedtespreiding.

Nulpunt
Het nulpunt is de exacte locatie van een stuk geschut. Het nulpunt van een batterij was gerekend vanuit het rechter stuk. Een batterij had in de regel vier stukken. Voor ieder stuk gold eveneens een nulpunt, dat was afgestemd op het nulpunt van de batterij en tegelijk het nulpunt van het stuk zelf. Zodoende kon vanuit het batterij nulpunt een batterijvuur worden voorbereid. Ieder vuur werd vanuit het ingemeten nulpunt uitgerekend.

Pantsergranaat
Een pantsergranaat was bedoeld voor de bestrijding van licht tot zwaar gepantserde doelen. De granaat was hetzij opgebouwd uit een solide patroon zonder toegevoegde lading of bestond uit een homogeen patroon met aanvullende lading. In het eerste geval drong de granaat puur op basis van de kinetische energie door het pantser om vervolgens in dodelijk stukken metaal uiteen te spatten. In het tweede geval was het de bedoeling dat het solide homogene deel door het (dunne) pantser drong waarna een explosieve lading in het interieur van het doel tot detonatie kwam. Het Nederlandse leger gebruikte voor de PAG en het kanon van 5, beiden bij uitstek bedoeld voor pantserbestrijding, solide munities. Hetzelfde gold voor het geweer tegen pantser, dat soldie 20 mm patronen afschoot.

De solide patroon [of het solide deel] bestond meestal uit een hooglegering of een grondstof met hoge soortelijke massa [tijdens WOII vooral wolfraam - of te wel Tungsten - tegenwoordig meestal verarmd uranium]. Dit was bedoeld om de kracht op een klein oppervlak - noodzakelijk voor penetratie van sterk pantserstaal - te maximaliseren. Dit is uitgedacht op basis van de natuurwet voor energiesterkte bij inslag [½mv²]. Hieruit volgt dat de relatieve toename van massa de hoeveelheid geproduceerde kinetische energie sterk verhoogd.

De pantsergranaat diende [dus] tevens met een hoge snelheid te worden afgeleverd op het doel. Het was zaak dat en de drijflading sterk was, en de vuurmond in staat was de kracht van de explosie [van de drijfstof] te weerstaan alsmede direct [vlakbaan] vuur te geven. Daarom werden veelal specialistische sterke vuurmonden gebruikt voor het afleveren van pantsergranaten. De Duitse 88 mm vuurmond was het summum van deze techniek tijdens WOII en bleef in deze functie van begin tot eind van de oorlog volmaakt onovertroffen.

Tijdens WOII ontstonden enkele nieuwe technieken inzake pantserbestrijding alsmede daaraan gerelateerde defensieve antwoorden. Het eerst werden de zogenaamde holle ladingen [shaped charges] geintroduceerd door de Duitsers. Dit was een lading die speciaal zo was ontworden dat bij detonatie een convergerende energiebundel op het pantser inwerkte. Hiermee werden enorme krachten ontwikkeld op een klein oppervlak. Pantserdiktes tot zo'n 60-70 cm waren niet veilig voor dergelijke wapens, waarvan verreweg de bekendste de Panzerfaust. De lichtste holle lading was al in staat 30 cm pantser te doorboren. Het betekende dat geen van de tanks van de Westerse Geallieerden veilig was voor een Panzerfaust detonatie.

Ook ontstond al tijdens WOII de zogenaamde squash-head patroon voor pantserbestrijding. Dit was een hoogexplosief patroon dat bij inslag op het pantser het pantser niet doorboorde, maar op een beperkt oppervlak een enorme voorwaarts gerichte energiemassa genereerde. Hoewel het pantser dus niet werd doorboord, zorgde de enorme energie ontlading voor een tegengesteld effect aan de achterzijde van het pantser. De schokgolf zorgde niet alleen voor het afscheuren van het pantser aan de achterzijde [binnenzijde] van het pantser, maar tevens voor een vernietigende drukgolf op de personen die er vlak achter zaten. Dit bleek heel effectief. Tegenwoordig wordt de squash-head nog steeds veel gebruikt voor pantserbestrijding.

Ook het fenomeen van de zogenaamde sabot patroon werd al in WOII gebruikt. Een sabot is in feite een hulpstuk dat met het projectiel wordt weggeschoten. Het is een hulpstuk dat dezelfde diameter heeft als de loop en daardoor voor maximale energie overdracht zorgt van de drijflading op de patroon tot deze de loop heeft verlaten. De sabot maakt zich na het verlaten van de loop los van de eigenlijke patroon die veel kleiner is en gevormd is in de vorm van een solide pijl of dart [in WOII meestal alleen een puntiger patroon, en nog geen gestabiliseerde dart zoals heden] zonder explosieve lading, maar met bijzonder veel kinetische energie. Deze patroon vernietigde pantser. De sabot wordt nog steeds als meest voorname patroon gebruikt voor zware pantserbestrijding. In WOII was de sabot dart meestal gemaakt van een hooglegering of Tungstencarbide [Wolfraam]. Tegenwoordig wordt meestal verarmd uranium toegepast.

Tegenmaatregelen tegen betere pantserbestrijdingsmiddelen tijdens WOII waren, behalve verdikken van het pantser en het verlagen van het tankprofiel, vooral te vinden in het schuin opstellen van het pantser, met name op toren en frontaal pantser. Door deze eenvoudige maatregel kon men de relatieve dikte van het pantser verdubbelen door het in [tenminste] een hoek van 30 graden te plaatsen. Hierdoor kon een dubbele relatieve dikte worden bereikt [door de pantserplaat in dikte onveranderd te laten] of kon men de absolute dikte van de pantserplaat halveren en hierdoor veel gewicht besparen. De T-34 was de meest opvallende eerste gebruiker van deze toepassing. Ook werden - met name door de Geallieerden - provisorische maatregelen genomen tegen holle wapens en penetratievermogen van pantsergranaten, in de vorm van het op het frontaal pantser hangen van de reserve tracks of andere materialen. Het is duidelijk dat dergelijke maatregelen meestal minimaal presteerden.

Tegen holle ladingen en squash heads werd pas in de jaren zestig een goede remedie gevonden in de vorm van reactief pantser. Dit waren [zijn] gesegmenteerde explosieve ladingen aan de buitenzijde van een pantser, die een tegenexplosie genereren die de actieve energie van de anti pantserpatroon deels moesten opheffen. Dit systeem werkte uitstekend, zij het dat het vaak toch oppervlakkige schade aan de tank zelf en in de buurt zijnde infanterie veroorzaakt [door explosie en scherven]. Tegenwoordig wordt vooral gebruik gemaakt van composiet-pantser. Samengestelde pantsermantels van allerlei materialen met eigen(aardige) eigenschappen die gezamelijk een maximale bescherming bieden tegen de diverse munitiesoorten.

Rembedding
Ouder geschut had geen enkele vorm van mechanische remming. Na het vuren liep de vuurmond daardoor naar achteren op de raden/ wielen. Om te voorkomen dat men steeds de vuurmond moest terugtrekken of duwen, bedacht men al in de oudheid het fenomeen van de rembedding. Door achter een stuk een sterk oplopende bedding te construeren liep het stuk na zijn actie automatisch terug in de vuurpositie. Omdat men hierdoor toch enigszins uit kompas kon lopen, werd nadat een stuk weer was teruggelopen opnieuw gericht. Dit noemde men narichten, een artillerie gebruik dat in het "proost proces" met alcohol nog steeds [ook civiel] in gebruik is.

In de praktijk werden in plaats van een complexe rembedding te construeren ook vaak grote en zwaar uitgevoerde houten remwiggen gebruikt. Deze werden direct achter de raden geplaatst.

Modern geschut had een geleden affuit, waarbij affuit en schietbuis gesplitst waren. Een schop aan de affuit zette de vuurmond na een of meer schoten vast in de grond. Een reminrichting remde de actie van de schietbuis na afvuren af, en automatisch werd de schietbuis weer in oorsponkelijke positie teruggebracht. Hierdoor waren geen rembeddingen of wiggen meer noodzakelijk en was narichten niet noodzakelijk na ieder individueel schot. Dit bevorderde de mogelijkheid snelvuur af te geven.

Sectie
Eenheid van een of twee vuurmonden.

Slagpijpje
Ontstekingsmiddel. Ook wel (slag)sas genoemd.

Spreiding
Ieder afgevuurde granaat heeft ten opzichte van zijn ideale lijn een zekere afwijking. Dat noemt men spreiding. Een afwijking in de lengte noemt men dieptespreiding, en een afwijking in de breedte breedtespreiding.

Een stuk vlakbaangeschut heeft uit de aard van de zaak een zeer beperkte breedtespreiding maar een aanzienlijk grotere dieptespreiding. Voor een kromme baan geldt het tegenovergestelde. Hier zal de breedtespreiding toenemen, zeker naar gelang de lengte van een schot toeneemt. Een mortier heeft zelfs een vrij extreme breedtespreiding.

Storend vuur
Storend vuur is t.o.v. verontrustend vuur een intensievere beschieting van een sector, waarbij de intensiteit zodanig is dat de vijandelijke logistiek en planning ernstig wordt verstoord. Storend vuur werd meestal gegeven met een wisselende interval tussen de schoten of lagen, maar de interval lag meestal rond het laagste tempo dat de batterij aankon [dus niet lager, zoals bij verontrustend vuur].

Stormvuur
Stormvuur is een veel gebruikt begrip in verslagen van mei 1940. In principe was stormvuur een middel dat werd ingezet als de tegenstander offensief opereerde. Voor de verdediging waren vaak voorbereide vuren gecodeerd die op aangeven van een waarnemer of de infanterie bij een batterij direct konden leiden tot intensief [hoogste schietsnelheden] vuur op een vooraf bepaalde locatie. Bij de infanterie betekende een stormvuur dat alle infanteriewapens - vaak ook het lichte infanteriegeschut - een zeer intensief vuur afgaven. In de infanterie instructieboekjes van voor WOII was stormvuur een prominent en zwaar aangezet middel voor verdedigers.

Stukkenvuur
Als men niet in lagen schoot, dan schoot men met stukkenvuur. In de regel werd liever door artilleristen in de vorm van lagen vuur afgegeven. Maar soms was een bepaalde opdracht alleen geschikt of bedoeld voor een of twee vuurmonden in een batterij. Of er was sprake van inschieten op een opgegeven doel. Dan was er dus sprake van stuk(ken)vuur.

Snelvuur is ook een vorm van stukkenvuur. Hierbij schieten de vuurmonden van een batterij zodra ze geladen en gericht zijn.

Temperen
Instellen van tijdbuis, zodat een vertraagde, neutrale of versnelde ontsteking wordt bereikt.

Terreinhoek
Hoek die de richtlijn maakt met een waterpasse lijn vanaf de vuurmond. Ofwel, het verschil in hoogte tussen vuurmond en aanslag [punt waar de granaat moet neerkomen].

Traverseren
Een ouderwets woord [lett: dwars] voor het verrichten van richtpunt aanpassingen of correcties in de breedterichting - of simpel gezegd zijwaarts bijrichten. Het werd aangeduid als traverseren. Bij de marine heette deze activiteit "baksen". De wijziging in hoogte van het richtpunt heette elevatie.

Indien een stuk met affuit en al fysiek verplaatst werd - en dus niet middels verstelling van alleen de bovenbouw werd gericht - dan werd de term nauwelijks gebruikt.

Uitwerkingsvuur
Uitwerkingsvuur werd in de regel gegeven op een doel dat door een waarnemer was verkend en waarop eerst met een vuurmond [soms meer vuurmonden] was ingeschoten. Nadat het vuur dekkend werd gemeld, werd een kort maar zeer intensief batterijvuur gegeven dat als uitwerkingsvuur wordt weergegeven. Een uitwerkingsvuur heeft in de regel hetzelfde doel als een vernietigingsvuur.

Veldgeschut
Veldgeschut was oorspronkelijk geschut dat alleen met directe richting schoot en met een (vrijwel volledig) vlakke baan. In de regel gold dat de elevatie niet meer dan 30 graden bedroeg, maar dit werd begin vorige eeuw vergroot tot rond de 40 graden omdat men het bereik van veldgeschut wilde vergroten. Desondanks bleef men dit vlakbaangeschut noemen.

Vlakbaangeschut had een looplengte die aanzienlijk meer bedroeg dan het kaliber, in de regel minimaal twintig maal het kaliber, maar in de praktijk vaak al gauw dertig maal [zoals de 7 veld, die een kaliber had van 7.5 x 30].

Daarnaast ontstond na WOI de min of meer ongeschreven regel dat vlakbaangeschut altijd met eenheidsmunitie schoot, ofwel drijfstof en patroon in een container. De patroon maakte zich door afvuren los van de huls waarin de drijfstof zat.

Het veldgeschut is in de regel door de hoge mondingsnelheid en de vlakke baan het meest nauwkeurige wapen van de artillerie.

Verheffingshoek
Extra hoek omhoog, die de vuurbuis krijgt door het afgaan van het schot.

Verminderde lading, afkorting: vml.
Verminderde lading (om op korte afstand te schieten).

Vernietigingsvuur
Vernietigingsvuur is eigenlijk min of meer hetzelfde als uitwerkingsvuur. Het heeft alleen de nuance dat het meestal wordt voortgezet tot een doel volkomen of goeddeels is uitgeschakeld. Het is daarom in de regel een intensief vuur.

Verontrustend vuur
Dit is de laagste vuurintensiteit die meestal ook middels stuksvuur wordt gegeven. Het vuur wordt meestal binnen een betrekkelijk groot gebied [perimeter] gelegd. Het is louter bedoeld om de vijandelijke logistiek en planning te ontregelen. Het kan ook gebruikt worden de vijand geen (nacht)rust te gunnen. Bij verontrustend vuur wordt hetzij in een serie schoten of lagen een vuur gelegd met een langere interval tussen die serie schoten of lagen, of er wordt tussen ieder schot of iedere laag een lange interval gelegd. De intensiteit van een dergelijk vuur lag beduidend lager dan het laagste tempo dat een type vuurmond aankon.

Versnelde ontsteking, afkorting: vs. of vsn.
Van versnelde ontsteking is bijvoorbeeld sprake bij de aflevering van kartets- of brisantkartetsmunitie wordt vrijwel altijd op zachte doelen geschoten, zoals een infanterie eenheid in het veld. Het is dan vrijwel altijd de bedoeling dat de lading boven het doel reeds tot detonatie komt, zodat spreiding van de dodelijke kartetslading maximaal is. Hiertoe gebruikte men dan een tijdsontsteking die detonatie voor inslag mogelijk maakte. Een gevoelige schokbuis is hierbij niet aangebracht.

De granaat instellen voor het afvuren op het gewenste detonatiemoment noemde men temperen. Meestal was hiervoor een toestel beschikbaar waardoor eenvoudig de schroefdraad van het tijdtoestel kon worden ingesteld op de juiste timing. Soms gebeurende dit alleen met gereedschap.

Verwante begrippen zijn vertraagde ontsteking (vtr.) en zonder vertraging (zv.).

Vertraagde ontsteking, afkorting: vtr.
Voor een brisantgranaat werd een schokbuis op de granaat geschroefd waarin een tijdbuis zat verwerkt. Hierdoor kon een granaat direct bij inslag of er vlak na exploderen. Voor bestrijding van infanterie in bijvoorbeeld een woonhuis zou een vertraagde buis worden gebruikt. Zodoende detoneert de granaat pas nadat hij door de muur van het huis is gedrongen. Bij bestrijding van een zacht(er) doel werd in de regel een schokbuis gebruikt die direct bij inslag detonatie veroorzaakte.

Bij tijdvertraging moet men denken in milliseconden. De schokbuis is zo geconstrueerd dat deze op scherp wordt gesteld bij impact, maar dat de initiële lading pas een fractie van een seconde later ontbrandt. Een voorbeeld van zo\'n ontsteking is bijvoorbeeld ook een handgranaat [weliswaar zonder schokbuis] waarbij de ontsteking door het afnemen van de hendel wordt scherp gesteld, maar een tijdsmechanisme voor een of enkele seconden de ontbranding vertraagd zodat de granaat veilig kan worden weggeworpen.
Verwante begrippen zijn versnelde ontsteking (vsn. of vs.) en zonder vertraging (zv.).

Voorbereid vuur
Er komt heel veel bij kijken om een afgegeven vuur precies daar te laten landen waar men het hebben wil. Heel veel factoren spelen een rol. We noemen de meest voorname factoren.

Allereerst omstandigheden als de (kwaliteit van de) vuurmond zelf [denk aan slijtage van de ziel en het sluitstuk], de (kwaliteit van de) munitie en de wijze waarop werd gericht [waarbij inbegrepen hoogte en diepteverschillen tussen positie vuurmond en doel].

Ten tweede de omstandigheden. Vooral wind en temperatuur spelen een rol, maar ook neerslag en luchtvochtigheid/luchtdruk. Hoe krommer de baan van het schot [en hoe trager de granaat] hoe ernstiger de invloed van deze factoren.

Tenslotte spelen factoren als aardmagnetisch veld [declinatie] en aardrotatie een rol.

Een goed artillerist [tijdens WOII in de regel een officier of ervaren onderofficier] weet deze factoren allemaal in te calculeren, zodanig dat zij genivelleerd worden bij de instelling van het geschut. Een deel van die gegevens werd hem aangerijkt. Zo werden in de regel dagelijks, soms vaker, weersomstandigheden per koerier of telex bij Afdelingen bezorgd. Ook had de militaire triangulaire dienst veel meetkundige gegeven voorhanden voor een grote verscheidenheid aan "landmarks"[markante punten]. Daarnaast had iedere batterij een kleine eigen meetdienst.

Een voorbereid vuur was een vuur dat voorafgaande aan de vijandelijkheden was berekend om neer te komen op een bepaalde locatie. Daartoe werden batterij nulpunt [hoogte, diepte, breedte] en doel [hoogte, diepte, breedte] nauwkeurig ingemeten [meestal door de triangulaire dienst] middels gebruik van richtkompassen [drie meetpunten benodigd]. Er werd rekening gehouden met de van toepassing zijnde declinatie en aardrotatie. Zodoende kon het stuk - mits goed opgesteld vanuit het ingestelde nulpunt voor een vuur [een geplaatst baken gaf dit aan] - rekening houdend met de omstandigheden van de dag op aanvraag van een voorbereid vuur heel snel het gevraagde vuur met de hoogst mogelijke accuratesse afgeven.

Een voorbereid vuur werd in de regel afgestemd met de samenwerkende onderdelen, zoals de infanterie en de diverse commandoposten. Men nam dit op in een gezamenlijk vuurplan. Zo'n vuur werd aangeduid met een nummer, waarbij tevens vuurtype werd vastgelegd. Dat vuurtype kon dan ook nog worden aangepast bij de aanvraag van een vuuropdracht. Zodoende kon een waarnemer of een infanteriecommandant bij naderend onheil via ordonnans of verbindingen direct volstaan met het aanvragen van een vuur door slechts het nummer en gewenste duur te melden. De Artillerie Commandant die besloot in welke mate een vuuraanvraag gehonoreerd zou worden, bepaalde dan in welke vorm, duur en intensiteit een dergelijk vuur zou worden afgegeven.

Vuuraanvraag
De artillerie werkte in de regel nauw samen met de infanterie. Dit gold in het bijzonder voor de divisie artillerie. Artillerie eenheden stonden meestal onder commando van Artillerie Commandanten die meerdere eenheden aanstuurden op eenzelfde niveau. Zo was er meestal een Divisie Artillerie Commandant [DAC], een Legerkorpsartilleriecommandant [LKAC] of een Brigade Artillerie Commandant [BAC]. Deze werkte nauw samen met de staf van een gelijk niveau [DAC bijv met Divisie Commandant]. Vuuraanvragen werden in de regel aan de artillerie commandant voorgelegd, welke besliste of een vuur afgegeven zou worden, en zo ja door wie en in welke vorm, duur en intensiteit.

Vuurlijn
In gedachten getrokken lijn door de mondingen van naast elkaar opgestelde vuurmonden.

Vuurstoot, afkorting: vst.
Het uitvoeren van een schietopdracht in een aaneengesloten actie.

Vuurtempo
Voor ieder type vuurmond was de vuursnelheid die de vuurmond aankon opgedeeld in een aantal vuursnelheden. Zo\'n vuursnelheid werd een tempo genoemd, en meestal genummerd [bijvoorbeeld tempo 1 of tempo 4]. Een vuuropdracht werd vrijwel altijd met een tempo code aangegeven, tenzij een vuuropdracht reeds een tempo impliceerde [zoals stormvuur dat in de regel in het hoogst mogelijke tempo werd afgegeven].

Omdat vuurmonden in kwaliteit en toepassing verschilden hadden ze uiteenlopende tempo-schalen. Zo kon de 10-veld houwitser een vuursnelheid aan van maximaal 7 of 8 schoten per minuut, terwijl de 15 lang 24 slechts 3 schoten per twee minuten aankon als hoogste tempo. Als een opdracht dan bijvoorbeeld was om \"voorbereid vuur 126, vijf lagen, tempo 4\" af te geven, dan kon dit voor een 7-veld vuurmond betekenen dat die opdracht in een minuut was afgerond, terwijl dit voor een houwitser 15 lang 15 een opdracht met een duur van twee minuten was.

Vuurtypen
De artillerie kende diverse verschillende manieren waarop vuur uitgebracht kon worden. Men noemt dat in de regel \"een vuurtype\". Zo kon men onderscheid maken in breedte- en dieptespreiding, intensiteit, duur en doel van een vuuropdracht. Onder dit hoofdstuk worden de in 1940 geëigende termen voor de gebruikelijke vuurtypen nader uitgelegd.

Men dient te allen tijde te bedenken dat voor het ene type vuurmond een vuurtype anders kon worden uitgelegd dan voor een ander. De traag vurende vuurmond 15 lang 24 gaf bij een opgedragen stormvuur een veel minder intensief vuur dan een snelvuurmond als de 7-veld.

Ziel / schietbuis
De binnenkant van de schietbuis wordt ziel genoemd. Het geheel werd in de regel schietbuis genoemd.

Zundgat / vernagelen
Het zundgat is het gat waar in de tijd van de voorladers de lont zat waardoor de ontsteking bij de hoofdlading kon komen, en het stuk als zodanig kon worden afgevuurd. Bij achterladers - zoals het geschut uit WOI en WOII - werd het zundgat [voor zover het nog bestond] in de regel gebruikt voor de ontstekingsbuis [slagsas]. De functie was in principe hetzelfde.

Een stuk vernagelen gebeurde in de oudheid door een spijker [nagel] in het zundgat te hameren, zodat ontsteking niet meer mogelijk was. In de meidagen werd bij vuurmonden die via een zundgat [slagsas ontsteking] werden ontstoken nagels geslagen in het gat waar de ontstekingsbuis ingestoken werd. De vuurmond werd hierdoor onbruikbaar gemaakt.

459