De 2e Sectie van 2-II-11 R.I. van 7 tot 15 Mei 1940

door Reserve-Eerste-Luitenant L.P.R. HARING.

Dinsdagmiddag 7 Mei, 15 uur.

De geheele 2e Compagnie staat aangetreden op de appèlplaats, voor de barakken te Leersum, om te luisteren naar wat de Compagniescommandant, Kapitein Heinsma te zeggen heeft. Deze entameert het bekende chapiter verlof. En gaat aldus te werk: Jij hebt verlof gehad met Kerstmis, jij met Nieuwjaar, jij het mooie verlof met Paschen, weg met jullie. En na veel schiften blijven er dan enkele boffers over, die de Pinksterdagen verlof zullen hebben. En midden in deze beraadslaging verschijnt plotseling een soldaat van de le Compagnie: "Kapitein, houd maar op, alle verloven zijn ingetrokken. Over een half uur weder uitzending."
En wij kijken elkaar eens aan, gaan naar het bureau en nemen de map met onze oorlogstaak maar weer eens ter hand ter nadere bestudeering.
En ja hoor, spoedig komt het af; alarm 2, 2a (Graad van strijdvaardigheid 1 was de normale mobilisatie-toestand, bij graad 2: verlof ingetrokken, gereedmaken en bepaalde troepenverplaatsingen, graad 3 beteekende het bezetten van de voorposten, bij graad 4 is alles in de stelling). En de sectie van onze M.C. betrekt weer haar stelling tegen luchtdoelen.

Woensdag 8 Mei.

Veldtenue met rol, marsch heen en terug naar de stelling, 25 km, met 'n langen steilen klim over den Amerongschen Berg.

Donderdag 9 Mei.

Zie Woensdag. 'k Ben 's avonds werkelijk moe, zoo veldtenue met rol, 2 dagen 25 km, viermalen de helling, en de uiterste punten van onze loopgraven liggen nog 1750 m van elkaar.
Controleer maar eens tweemalen per dag al die groepssteunpunten. Maar..., we zijn trotsch op onze stelling. Zij is sterk, 3 meter en meer is de borstwering, goed gemaskeerd in 'n bosch van lage berken en eiken; de keuken staat klaar. Och, we kennen er elk plekje en boompje, elke schietgang in 't bosch, die ik heb laten uitkappen, elk weggetje en elk kuiltje. Recht voor ons uit steekt eenzaam boven 't lage land de Emmikhuizerberg uit.

Vrijdag 10 Mei.

Vrijdagnacht 3 uur wordt er gebeld. Wat is dat nu. Bellen? Midden in den nacht. Naar beneden, en daar staat een bleeke ordonnans. Luit., alarm 3. 's Jonge, denk ik, dat is ernstig, maar onze opdracht zegt: Wacht op nadere orders bij alarm 3. En dus ga ik weer naar boven en kijk door 't raam in den duisteren nacht. 'k Zie of hoor niets. En dan plotseling gaat de bel weer, nauwelijks 10 minuten later. En daar staat hij weer, de nog bleekere ordonnans. Luit., alarm 4. Dan is het tijd om de uitrusting te gaan omhangen en zoo vlug mogelijk naar mijn Sectie te gaan. Kist sluiten. Langzamerhand wordt het licht. Overal klinkt nu motorgeraas in de lucht en plotseling hoor ik ook het gerakketak van onze zware mitrailleurs. Dan plotseling..., vliegt met donderend geraas 'n zware kist over het huis, alles dreunt, ik denk dat hij op het huis zal vallen, 't heele dorp ontwaakt, het is oorlog. Duidelijk staat me dat beeld voor oogen. Naar de Compagnie. Mijn fiets bepakt met ransel, broodzak, overjas.
'n Stralende lentemorgen, vele menschen op straat. Bij de barakken wordt ijverig geloopen, gegeten, gepakt. De 4e Sectie (Deze 4e Sectie werd bij alarm 3 ingedeeld bij 22 R.I. en had haar stelling bij het kruispunt van de Spoorwegen Utrecht - Arnhem en Amersfoort - Kesteren) is al weg, van de andere Compagnie gaat mijn vriend v.d. Zwalm. met zijn Sectie naar den commandopost van Commandant IIe Divisie.
Ook onze Compagnie verzamelt, de Compagniescommandant loopt rond en controleert of alles mee gaat, ik verzamel mijn Sectie. De onderofficieren, de soldaten, allen kijken me aan. Ja mannen, 't is oorlog, maar we kennen elkaar 10 maanden en ik vertrouw op jullie. Nu hoeft niemand meer gezegd te worden: Helm op. Ze zijn op en blijven op, 5 dagen lang, en 5 dagen lang hangt het gasmasker in alarmstelling. Gelukkig dat we dat niet noodig hebben gehad.
Nu onze taak opgevat, die we al eens beoefend hebben. Wij moeten met 2 Compagnieën een evacuatie-lijn bezetten, die loopt ca. 5 km Oost van de stellingen van IIe Divisie. Daar gaan we dus, den Middelweg af, den grooten weg op naar Amerongen, naar Elst, Veenendaal, De Klomp. Zullen we dat heele eind weer moeten loopen? 't Is in totaal weer 35 km en we hebben de laatste dagen al wat afgestapt. Maar nu voelen we geen vermoeidheid.
We gaan met veiligheidsmaatregelen. De 2e Sectie is voor-sectie en ik ontplooi haar als bij de bekende oefeningen en wijs aan: Voorpatrouille, patrouille voor verband naar achteren, eenige wielrijders in kleine étappes vooruit, van elke groep 1 man speciaal belast met de bewaking van de lucht. Reeds spoedig komt een ordonnans op eigen motor vertellen, dat de Compagniescommandant zal marcheeren volgens de beproefde methode: 50 minuten loopen, 10 minuten rust. Dan blijkt bij de eerste rust reeds, dat de toestand nog niet duidelijk tot allen doordringt. De mannen willen ook langs den kant van den weg gaan zitten en rusten. Maar ik roep mijn Onderofficieren bij me, en geef last, door te marcheeren naar den 3-sprong, 100 meter verder en deze naar alle kanten met mitrailleurs en geweerschutters af te sluiten. Dat is hier op deze plaats nog niet noodig, maar ik wil hen goed doordringen van de noodzakelijkheid alle maatregelen te nemen, die verderop noodig kunnen zijn. En dan gaat het weer verder, door Elst, den weg op naar Veenendaal. En daar eindelijk, gelukkig, verschijnt een colonne autobussen, die ons naar onze bestemming zal rijden. Hè, hè, dat scheelt ons eventjes 20 km marcheeren. Nu gaat het vlugger. Veenendaal door, de stellingen voorbij, langs de voorposten. Achter ons worden de asperges in den grooten weg Utrecht - Ede gesloten. En voort gaat het, nog 'n eind den weg af, dan rechts af, en daar stap ik weer af bij den bekenden spoorwegovergang. Ja, 't is goed, dat het vroeger beoefend is. Nu weet iedere sergeant direct den weg met zijn groep, zet z'n schildwachten uit, stuurt patrouilles weg, om mogelijk vluchtende burgers terug te sturen. Wijs beleid van onzen Legerkorps-Commandant, die het aldus onmogelijk wil maken, dat vluchtende burgers zich zullen gaan ophouden tusschen de stellingen. 't Is rustig hier, alleen heel hoog vliegen vliegtuigen over, van Oost naar West en omgekeerd.
Daar komen ook reeds de soldaten van 2e Compagnie Pioniers, en beginnen landmijnen te leggen. Slechts weinig menschen willen passeeren, alleen inwoners van Veenendaal, die in Ede op de kunstzijdefabriek werken en nu terug willen naar huis.
Dilemma.... dat mag niet, geen burgers doorlaten; maar de menschen hebben vlak bij hun huis, hun gezin, en willen met hen evacueeren. Ik luister naar de radio. 't Gaat goed jongens, de Duitschers zijn al tweemaal aan den IJssel teruggeslagen.
De dag verstrijkt. De menagemeester komt langs met het middageten. De bagage-auto zal niet komen, vertelt hij. Maar waarom niet, als de Duitschers nog voor den IJssel staan. 't Wordt 15, 16 uur.
Dan verschijnt ineens een man uit Ede. Dwars ligt hij over het stuur van zijn fiets. Sergeant Pijls houdt hem aan en hij is stom verwonderd hier de eigen soldaten te vinden. 't Is hier niet pluis, zegt hij, in Ede staan al Duitsche soldaten op schildwacht voor het gemeentehuis. En ik kan met het bloote oog de torens van Ede duidelijk zien! Maar.... dat kan toch niet waar zijn. Veiligheidshalve zend ik bericht naar den Compagniescommandant en stuur met den man mijn ordonnans mee. 'n Half uur later komt er bericht terug: Terugtrekken op eigen gelegenheid, onze taak is afgeloopen, verzamel te Veenendaal. 't Punt wordt me op de kaart aangewezen. Een korte kaartstudie wijst me, dat er 100 meter Zuid van mijn opstellingsplaats 'n weg loopt, die me regelrecht naar dat punt voert. Maar..., dan moeten we eigen voorposten en stellingen passeeren, die er niets van af weten, dat we in het voorterrein zijn. Dan zoo opvallend mogelijk, in marschcolonne, op den weg loopen? Gaat niet. Vliegergevaar. 'n Heel open weg, alleen langs één kant wat struikgewas. n Kort besluit, 3 wielrijders vooruit, die onze komst zullen aankondigen, en de Sectie in groepen-colonne langs het lage hout, en zoo bereik ik gelukkig Veenendaal, tref daar mijn Compagniescommandant in een motorzijspan van een soldaat, die 't fort Westervoort heeft kunnen verlaten. Daar komt ook de keukenwagen aan, die warme koffie brengt. Zoo zien we Veenendaal evacueeren. Triest gezicht, maar het gaat ordelijk. Arme menschen, die alles moeten verlaten.
Op verschillende plaatsen branden er al huizen, die weg moeten voor het schootsveld.
De Compagniescommandant zal met twee secties op gevorderde auto's vooruitrijden naar Leersum terug, en dan de auto's terugsturen om mijn sectie te vervoeren. Ik zal alvast maar op stap gaan.
Eindelooze stoeten burgers, bepakt en beladen met het allernoodzakelijkste.
Even buiten Veenendaal komen de auto's me al weer tegemoet en brengen ons naar 't ons zoo bekende Leersum.
23.30. Kom, slaap, voer me weg uit het oorlogsbedrijf.
23.40. Reveille. Alles donker. Licht opsteken mag niet. De Compagnie zal gaan op 2 auto's, motoren, op fietsen, naar Overberg.

Vrijdag/Zaterdagnacht, 0.00 uur.

Klik hier voor een uitvergroting
Situatieschets behorende bij het verslag van reserve 1e Luitenant L.P.R. Haring (2e sectie 2-II-11 R.I.) (1940)
De Compagnie verzamelt op de Traay te Leersum.
Taak: Parachutewacht.
Plaats: Overberg (Overberg is een verzamelnaam van de P.T.T. en loopt van Haspel tot Ginkel. Zie de schets. 2-II-11 R.I. kreeg haar opstelling hij Ginkel), achter de stellingen van Scherpenzeel.
Mijn 3 Groepscommandanten roepen de namen af van de soldaten van hun groepen, en melden mij de Sectie present. Na het rapport bij den Compagniescommandant rijden we af, gedeeltelijk per auto, per motor of per fiets. Langzaam gaat het voorwaarts in den donkeren nacht, langs de Kapel, 't Kasteel Broekhuyzen, Middelweg, tot de Kerk in Leersum, daar linksaf door de bosschen op de Utrechtsche heuvelrij. Gelukkig dat we dezen weg reeds kennen van eenige oefeningen en marschen. Ik rijd voorop bij een colonne fietsers. Voor ons uit gaan de motoren en auto's. Spiedend kijk ik rond in de bosschen. We hebben al zoo veel van parachutisten gehoord. Er gebeurt echter niets. Aan het eind van den weg stoppen we aan een groote boerderij, ons welbekend. Ik ga met mijn collega, 2e Luitenant Koehorst, op onderzoek uit, en zie ergens in het huis nog licht branden. We bellen aan en vragen om onderdak. Hooren echter dat de oude boer en boerin zich gereed maken om te evacueeren. Op het erf staan een paar groote hooischelven, bijna leeg. Hier moeten we ons dan nog maar eenige uren neerleggen. 't Is koud en ik huiver in mijn dikke jas. 't Stroo ligt nog maar dun. Ik verlang erg naar het daglicht
Circa 3.30 wek ik de soldaten, laat den Compagniescommandant nog maar even slapen, en begin alvast posten uit te zetten, Ze zullen de wegen en de lucht moeten bewaken. 'k Zoek ook een paar mooie plaatsjes voor lichte mitrailleurs, die ik laat opstellen tegen luchtdoelen. Langzamerhand raakt alles in orde.
En dan.... weerklinkt weer motorgeronk. 't Is nauwelijks vier uur, en eenige zwarte machines duiken uit de wolken en scheren vlak over de stellingen, eenige kilometers voor me uit. Maar onze mannen daar laten zich niet onbetuigd, en schieten als razenden. Ook over onze boerderij heen zwenken de zwarte vogels, en onze mitrailleurs openen het vuur. Maar die daar boven schieten terug, met lichtspoormunitie. Bij soldaat Ten Pierik schieten ze de takken boven zijn hoofd weg, die hij had neergelegd op een raam van gaas, om zich te maskeeren. Een oogenblik is het een leven als een oordeel. 't Is onze vuurdoop en alles en allen vuren wild dooreen. Drie, vier keer zwaaien ze over ons heen en vuren terug, maar raken alleen een kippenhok. Dan vliegen ze weg.
Ziezoo, afgeloopen. Maar, als ze terug komen, moeten we een betere opstelling gevonden hebben. We zoeken en vinden eenige droge slooten, dicht begroeid, en daarin verspreiden we de Compagnie groepsgewijze. Iedereen krijgt zijn taak nog beter aangewezen; heel de streek in den omtrek komt onder ons vuurbereik te liggen, en landende parachutisten zullen het heusch niet gemakkelijk krijgen.
Nogmaals wordt er op gewezen, alleen dan te vuren op vliegtuigen, als ze niet hooger dan 200 meter vliegen. Fietsen, auto's, motoren, alles wordt verstopt onder de boomen, volkomen onzichtbaar uit de lucht. Daar verschijnt ook de keukenwagen weer, in vol bedrijf. Hij is onderweg ook beschoten, maar kwam er ongedeerd doorheen. We rijden hem op 't erf, plaatsen hem onder de boomen, en de koks gaan aan 't werk. Eieren zijn er te geef. Langzaam verstrijkt de dag. Telkens maken wij, één van de drie officieren, luchtalarm, en rustig en ordelijk neemt iedereen zijn opstelling dan in. Ik kijk eens op mijn horloge. Half 10. Hoe vreemd, ik meende minstens dat het al middag was.... 't Is toch wel rustig hier op ons boerderijtje.
We gaan eens kijken, de Compagniescommandant en ik, waar we onze mannen 's nachts kunnen inkwartieren, en vinden behulpzame menschen, groote schuren en voldoende stroo. En als dan alles klaar is, iedereen zijn plaats voor den nacht weet, wacht en piket zijn ingedeeld, dan.... arriveert op den motor een motorordonnans van den Bataljonscommandant en we moeten terug naar Leersum (Ons Bataljon stond onder de directe bevelen van een Divisiecommandant, eerst onder Commandant IIe Divisie en daarna onder Commandant IVe Divisie).
't Is intusschen 15.00 uur geworden.
De Compagnie reist weer af, Voorop de Compagniescommandant met de motorafdeeling, dan de 2 Secties op de auto's, vervolgens de fietsers onder mijn commando. Ik geef bevel, twee aan twee links en rechts van den open weg te rijden, met afstanden van 10 meter. En daar gaan we. Eerst slingert de weg door weilanden, dan komt er hei met laag struikgewas, nog verder bosch.
Plotseling weerklinkt rechts van ons luid motorgeronk, een zware kist drijft aan, vuurt op de auto's, die in het bosch verdwijnen. Ik schreeuw "dekken" en alles rolt van de fiets en verdwijnt in de hei.
Het vliegtuig is al aangeschoten, één motor werkt nog maar. Als het boven de stellingen komt, veranderen die in een vuurspuwenden berg.
Een rookpluim.... een knal..., hij is niet meer.
Ruim 16.00 bereiken we Leersum. Rust. Tot....? We weten het niet.
21.30 uur. Ordonnans. Afmarcheeren naar de kinderkolonie Royenstein. Omhangen dus maar weer. Appèl.
We zullen dit keer moeten marcheeren. Niet zoo ver, ca. 10 km. Nauwelijks buiten, komt een ernstige waarschuwing. Luit., er rijden hier militaire wagens rond, van waaruit op elken militair wordt geschoten. Ik geef het door, laat de buitenste groep de geweren in de hand nemen; een gedeelte zet tevens de bajonet op; ik trek pistool en klewang. Zoo marcheeren we verder, voorzichtig, op onze hoede, maar toch stevig aanstappend. Ik kijk even om. Trouwe kerels.... Mijn drie Groepscommandanten en eenige soldaten loopen vlak achter me, 't geweer schietvaardig, bereid om me te dekken.
Daar gaan we weer. 't Kasteel, Middelweg, Amerongen, even rusten, door naar de Vacantiekolonie. Daar treffen we het geheele bataljon en zullen buiten moeten blijven.
Wachten, posten, patrouilles, 0.00 's nachts.
Einde 2e oorlogsdag.

12 Mei.

Klik hier voor een uitvergroting
Situatieschets behorende bij het verslag van reserve 1e Luitenant L.P.R. Haring (2e sectie 2-II-11 R.I.) (december 1940)
Zaterdag/Zondag. 1e Pinksterdag. Hoogfeest. Nu echter niet van Christus' Liefde, maar van het kanon.
't Is 'n koude nacht, onder de hooge dennen van Royenstein. Ik bibber in mijn overjas. Loop rond. Overal soldaten: rookende, pratende, slapende soldaten. Zacht vuur gloeit onder de keukenwagens. 't Wordt weer dag. Weer komt de zon op.
Plotseling komt een soldaat aangeloopen met de boodschap, dat er een telefoondraad is doorgesneden. Gelukkig loos alarm. 't Was een oude draad, doorgeroest. Twee burgers met een autootje, weer een boodschap. Het autootje is een oude gammele Ford, die nu al voor de 3e keer onze posten wil passeeren. Gedwongen tot uitstappen, naar den Bataljonscommandant, die hen even later weer in vrijheid kan stellen. Wachtend op orders, wordt het middageten bereid en genuttigd; mijn laatste warme maaltijd tot Dinsdagavond.
Ik reken eens uit: Van Dinsdagavond af ca. 110 km. gemarcheerd, van Donderdagavond af 8 uur slaap. Niet te veel. Dan komt de order: Stellingen bezetten. Vier stukken van de Mitrailleur-Compagnie zijn al weg, hebben kazematten bezet.
Ook wij maken ons klaar. 2e Order: 1e Order vervalt, snel oprukken naar Prattenburg aan den weg Elst - Veenendaal. Gelukkig is ons geheele Bataljon per motor, auto, fiets, op.... de 2e Sectie van 2-II na.
Maar ik ken den weg en den afstand, en met 50 man ga ik op stap. Wat anders 'n vreemde sectie. Er zijn van de grenstroepen eenige onderofficieren en ca. 10 soldaten bijgekomen, die zich bij ons hebben aangesloten. Zij zijn gekomen van achter Almelo en wij treffen hen aan nabij het Egelmeer. Ik marcheer af, wederom in groepencolonne, langs den kant van den weg, langs een nieuwen verharden weg, aangelegd door Defensie ten behoeve van de artillerie. Onderweg een heuglijke ontmoeting, mannen van onze 4e Sectie, op post op kruispunten van wegen. 't Is tijdelijk rustig in de lucht. Snel loopen gaat niet meer, mijn menschen zijn te moe. Toch poog ik er het tempo in te houden, en de jongens houden vol, zelfs zij, die anders nog wel eens willen uitvallen. Maar 't is hen aan te zien, dat de blaren reeds stuk zijn. Ja, voetverzorging, goed gezegd, er is tijdens de korte rusten gedurende de marschen wel wat aan gedaan, maar niet genoeg.
Dan weer motorgedaver, dekking onder het dichte struikgewas; daar; 4 G-1's met 2 jagertjes, pijlsnel vliegen ze over ons heen. De eerste Nederlanders in de lucht, die we zien. Dat geeft moed. Voorwaarts weer. Daar nadert ons de Bataljonscommandant met 'n geweldige truck met oplegger, versch gevorderd. Haast is er bij. Wij gaan in versneld tempo. Wat zal ons doel zijn, wat onze taak? Haastig naar Prattenburg. Daar krijg ik van mijn Compagniescommandant opdracht onder dekking van eenige motorrijders vooruit te rijden naar een punt aan den Veenendaalsche weg. Even zoeken, daar is de smalle zijweg en in een haastig tempo rijd ik vooruit. Aangekomen, de truck doen opstellen onder de hooge beuken langs den weg.
Daar nadert ook reeds de rest van de Compagnie; onze Compagniescommandant is bij den Bataljons-Commandant geroepen. En dan barst het los. Luid gillend en krakend, met een voor ons nog onbekend geluid vliegt de eerste granaat over onze hoofden in het bosch, eenige honderden meters achter ons. Onmiddellijk geef ik last dekking te zoeken in eenige greppels en droge slooten. Weer kraakt het, het tweede schot, dan 'n salvo, 't vuur ligt echter ver Noord van ons, zeker wel 500 meter. Toch blijven we in dekking liggen. Is het storend vuur? Of heeft de Duitscher onzen opmarsch gezien? Geen onnoodig risico nemen, denk ik. Daar staat weer de Compagniescommandant. Hij lacht om onzen angst, roept me toe, dat de schoten allemaal Noordelijk van ons vallen, en dat hij orders heeft. Ik schep moed uit zijn voorbeeld, kom uit mijn greppel en ga bij hem staan op den weg. Daar verschijnen ook de andere Sectiecommandanten. Rustig nu staan we bij elkaar en zien toe op de kaart. Ons uitgangspunt, i.c. 't punt waar we staan, wordt aangewezen, de opmarschweg, van den Veenendaalschen weg in Oostelijke richting, een lijn wordt ons op de kaart aangewezen, die we zullen bezetten. Mijn Sectie, vermoeid als zij is door de vele extra-marschen en wachtjes, wordt reservesectie. Weer opmarcheerend passeeren we een batterijstelling 15 L. 17, slaan dan af in Oostelijke richting naar de spoorbaan Amersfoort - Kesteren langs een goeden grintweg. Tegelijk met ons rukt een peloton motormitrailleurs op, allen met hetzelfde doel: Stuit den vijandelijken opmarsch van Rhenen uit. Volgens de ons verstrekte gegevens moeten zich daar in de omgeving ca. 500 Duitschers bevinden. Het lijkt me toch wel een beetje weinig, om daar een heel Bataljon voor in te zetten, temeer, daar 't gerucht gaat, dat tegen den morgen nog 4 Bataljons zullen arriveeren. We passeeren de stellingen van 4 M.C., daarna die van 2-II-19 R.I., dan klinkt het bevel: Halt houden. We zijn de spoorbaan genaderd. En het kruispunt van spoorbaan en grintweg met omgeving is door de genie als bezaaid met landmijnen. Voorzichtig worden we door een sergeant van 4e Compagnie Pioniers tusschen die gevaarlijke dingen doorgeleid en dan kom ik bij mijn opstellingsplaats, in de nabijheid van 3 boerderijen. Deze worden eerst doorzocht, terwijl ik bij het vallende duister de omgeving inspecteer en een opstelling zoek voor mijn Sectie. 't Eerste wat me opvalt, is een diepe granaattrechter op het erf van een der boerderijen, verder gesprongen ruiten en luiken. Hier heeft dus reeds het Duitsche vuur gelegen en kan ieder oogenblik weer verwacht worden. Mijn menschen hebben intusschen de huizen doorzocht en ik wijs den Groepscommandanten hun opstellingen in het terrein aan.
Zelf vestig ik mijn commandopost bij de meest Oostelijke boerderij, waar ik onmiddellijk door allen loopgraven laat maken, met al het bruikbare materiaal dat we er vinden, echter niet te dicht bij de boerderij. Slecht terrein hier. 't Koren staat ca. 75 cm hoog, schootsveld heb ik niet meer dan 'n 100 meter, meer naar voren kan ik niet, want daar zit de linkervoorsectie. Dan maar probeeren to make the best of it. Ieder moet zoo goed mogelijk weten te vuren tusschen allerlei obstakels door. Ca. 500 meter verder begint de voet van den Laarschen Berg, reeds hier glooit het terrein langzaam omhoog. Ik zie en voel: Dit terrein is slecht gekozen. Natuurlijk zal ik dit melden, maar eerst het bevel uitvoeren. Dan ga jk naar de Groepen van de sergeanten Meulenbeld en Pijls. Wat doen die nu? Niets. Maar kerels, het is toch oorlog. Pak de schoppen, graaf je in achter die heggen en hekken; iedere sergeant krijgt zijn vak. En nu voelen ze het allen, het is oorlog, er moet gewerkt worden. Vol ijver gaan ze aan het werk, en als ik een kwartier later terugkom, zijn de schuttersputten al wel 'n meter diep. Ondertusschen zoek ik verband. Naar voren is 't goed, maar wat zit er rechts en links van me. Ik zoek, maar vind niemand. Dan wil ik naar den Compagniescommandant gaan en met hem persoonlijk overleggen; bedenk echter plotseling, dat ik dan in het donker tusschen de landmijnen door moet gaan. Dat nooit.... maar, dan is ook mijn eenige verbindingsweg naar achteren voor mij hermetisch afgesloten. Ik nader nu zoo dicht ik durf en roep; 'n stem in het donker antwoordt mij, dat de Compagniescommandant even achteruit is gegaan. Dan terug naar mijn mannen, die zich op mij willen verlaten. Ik geef eerst nog opdracht aan de stem in het donker, mij te waarschuwen als de Compagniescommandant terug is. Dan begint het. Eerst komen de motormitrailleurs terug, rijden gewoon over den weg, even gedrang bij de spoorbaan, zeker voor de landmijnen, denk ik. Dan komt er een boerenwagentje aan, 'n witte vlag erop met rood kruis, passeert ook de spoorbaan. Maar daar liggen toch landmijnen! 't Ontgaat me echter, want plotseling is 't net of er vele vogels tjilpen in de lucht. Eerst begrijp ik het niet, dan wel; 't is de Duitscher, die op ons vuurt. Is die dan al zoo dichtbij? Even stilte. Weer getjilp, ineens een granaat die inslaat bij de rechter voorsectie en van achter me komt. 't Is eigenaardig, 16 jaren ben ik in dienst, waarvan 10 jaren officier en nog nooit heb ik een kanon hooren afgaan. Maar de richting waaruit het projectiel komt, is gauw genoeg bekend. Er ontstaat schijnbaar een paniek in het voorterrein. Ik zie mannen rennen over den weg richting spoorbaan, kan echter niet zien van welke sectie of compagnie. Nog steeds liggen we onder vuur. Luid tjilpend vliegen de kogels vlak over den kuil, waarin ik lig. En nu slaan ook achter me kogels in, komend van Nederlandschen kant. Kletterend slaan ze tegen den achterkant van de boerderij en ik hoor ze zelfs ricocheteeren op den weg 20 meter achter me. Dan ontstaat er 'n begin van paniek; allen begrijpen, dat we ook in 't Nederlandsche afsluitvuur liggen. Een stem in het donker roept me toe, terug te trekken over den weg. En dan trekken we ook terug. Ik verzamel de Sectie zoo goed ik kan; trek eerst 50 meter achteruit met vermijding van den spoorwegovergang voor de landmijnen, duik dan in een diepe droge sloot, vlak voor de spoorbaan. Nog steeds fluiten ons de Duitsche kogels na. Ik roep mijn mannen toe, één voor één over de spoorbaan, die hoog ligt, te rennen, en te verzamelen achter die baan. Dit lukt prachtig. Ongedeerd rollen en vallen we de spoorbaan over. Gelukkig is de maan even weg. Dan trekken we verder achteruit, door het bouwland, en botsen tegen een eigen prikkeldraadversperring op. Er over is onmogelijk, dan maar er langs. Misschien vinden we ergens een opening. Daarachter moeten dan toch zeker stellingen liggen. Bovendien, we zijn totaal onbekend met het terrein en ook ik wist op dat tijdstip niet, of we in de voorste of in de achterste lijn waren. Eigen troepen? Onbekend. Dan werkelijk een opening. 'n Holle weg. Verheugd, niets vermoedend, stappen mijn menschen erin. 'k Vermoed echter een val; heb al eens zoo iets op Waalsdorp gezien, en begin daarom luidop en duidelijk te praten. En juist wil ik mijn mannen opdracht geven luidop mee te praten, dan is het al te laat. Van vlak bij kraakt een mitrailleur, 2 man vallen gewond neer. Beenschoten. We roepen gezamenlijk het wachtwoord; helmen verschijnen boven een loopgraaf, nauwelijks 10 meter voor me. Ik vraag of ik nader kan komen, en na verkregen toestemming, ga ik er naar toe en vraag om hospitaalsoldaten.
Arme jongens. Maar ik moet verderop, naar de plaats van de Bataljonsreserve; daar is de Bataljonscommandant. Die zal me vertellen, waar de rest van de Compagnie is, om me daarbij aan te sluiten. Gelukkig begin ik op eenigszins bekend terrein te komen. We zijn vlak bij den Veenendaalschen Weg. Daar passeert een Regiment Huzaren. Ik trek verder, ontmoet onderweg overal soldaten van de Compagnie, die ik verzamel, en ga me dan melden. 't Is nu diep in den nacht. Steeds meer mannen verzamelen daar. Ik ontmoet er ook mijn collega Koehorst. 't Was de laatste keer dat ik hem zag. Ook hij ligt op het Grebbe-kerkhof (Deze onvergetelijke kameraad sneuvelde 13 Mei, ongeveer half twee 's nachts, bij het volvoeren van een bijzondere opdracht).
De Bataljonscommandant draagt me op de Compagnie te verzamelen, en dan, als velen bij elkaar zijn, trek ik weer naar den grintweg, waar mijn Compagniescommandant de rest van de Compagnie verzameld heeft. 't Is intusschen 2e Pinksterdag geworden.
Op den terugweg passeer ik weer de stellingen van de 15 L. 17, en heb daar den goeden inval aan hen te gaan vertellen, waar we oorspronkelijk gezeten hebben, en waar we nu naar toe gaan. Onmiddellijk wordt dit bericht doorgegeven. De Divisieartilleriecommandant (D.A.C.) komt er aan te pas. 'k Sta te telefoneeren op 'n uitkijkpost, hoog in een boom, prachtig gemaskeerd. Men moet hier overdag wel ontzettend ver kunnen kijken. Nu in den nacht, zien we overal de vlammen opslaan uit brandende boerderijen. Zoo ver we zien kunnen, niets dan branden. Telkens laait weer het vuur op langs het geheele front; onophoudelijk barst het afsluitingsvuur los uit honderden mitrailleurmonden. Voorwaarts gaat het nu weer, den weg af, tot den ingang van een stelsel van loopgraven. Hier duiken schildwachten op. Het wachtwoord wordt gegeven, ik vraag naar den Commandant. Men brengt mij in een groepsschuilplaats. En daar tref ik mijn Compagniescommandant en den reserve 1ste Luitenant van der Leeuw waarnemend Commandant 2-II-19 R.I. Verheugd schud ik den kapitein de hand, en meld me present met ca. 80 man en 7 mitrailleurs. Dadelijk gaan nu gidsen uit om de mannen te verdeelen over de 3 sectiesteunpunten, die de ontvangende compagnie rijk is. Dan kan ik ook even rust nemen. 'k Moet toch op daglicht wachten, voor we iets kunnen doen. Stilte heerscht nu aan het front. Ik lig op den grond van de groepsschuilplaats en dommel in. Zoowat om 4 uur word ik ineens klaar wakker. Onze artillerie schiet hevig, snelvuur, en houdt dat knap lang vol. Donderend gaan de salvi over ons heen. De Duitscher antwoordt bijna niet. De grond trilt, het is een oorverdoovend lawaai en gefluit. Dan stappen wij ook naar buiten en gaan we met z'n drieën, de 2 Compagniescommandanten en mijn persoontje, een inspectietocht maken door de loopgraven. Veel ervan is af, goed gemaskeerd, stevig en hecht. Maar van de verbindingsloopgraven is er niet één klaar, en de witte hoopen zand liggen als op een presenteerblaadje. Makkelijk om op in te schieten. Nog vuurt echter de Duitsche artillerie bijna niet. Slechts een enkele maal behoeven we even weg te duiken. 't Zijn echter alle tijdgranaten van licht kaliber, en het springpunt ligt wel erg hoog. 't is een lange strook, die we moeten afleggen. De uiterste Noord- en Zuidpunten liggen wel 800 meter uit elkaar. Dan deelt mijn Compagniescommandant mij met mijn Sectie weer in, nu bij de uiterste, reeds daar aanwezige rechter sectie. Onder het weer toenemende vijandelijke vuur zoek ik mijn sectie zoo goed mogelijk bij elkaar. En nauwelijks is alles geregeld, en weet ieder zijn plaats, of dan breekt het goed los. Nu is het staan in de loopgraven een tijdje onmogelijk geworden. We hurken op den bodem of bergen ons op in de schuilplaatsen, die er niet genoeg zijn, althans niet voor de dubbele bezetting. En, wat ook al erg is, na het middageten van Zondag hebben we geen eten meer gehad. Brood en koffie blijven uit. Wel is er een prachtige stellingkeuken, maar niets om te koken. Gelukkig hebben onze gastheeren nog wat en allen deelen met elkaar. Dan is er niet meer.
Telkens als het vijandelijke artillerievuur even mindert, staan allen op, en loeren over den rand van de loopgraaf. Ver voor ons uit wijst men ons de stoplijn, maar weet ook niet, of daar nog eigen infanterie ligt. Nog iets verder zien we den kam van den Laarschen Berg, met een bosch dat tot aan onzen kant doorloopt. Het terrein achter de spoorbaan, waar we gisteravond zijn ingezet, zie ik nu duidelijk voor me, en dit ligt precies in het afsluitingsvuur van de stellingen waar we nu in zijn. Dit terrein is sterk begroeid met koren, groenten, stoksnijboonen, enz. en 't inzicht daarin is erg moeilijk. Alleen bij de stoplijn lijkt het me iets kaler. Ca. 200 meter voor me zie ik prikkeldraad, vlak daarachter de spoorbaan. Telkens zie ik nu door den kijker menschen loopen op den Laarschen Berg. De afstand is echter te groot om uniformen te kunnen onderscheiden. Wel gaan daar nu Nederlandsche granaten inslaan. 'k Zie er zelfs inslaan bij de loopgraaf van de stoplijn. Wat gebeurt daar, of is daar gebeurd?
Uit onze loopgraaf kan men het oprukken van de Duitschers nauwkeurig gadeslaan. Dan hier, dan daar slaan de granaten van de vijandelijke artillerie in. 't Vuur ligt uiterst zuiver gericht, soms Noordelijk, dan weer Zuidelijk, dan achter ons. Ook en met onregelmatige tusschenpoozen op ons. Telkens stijgt bij de tegenpartij een witte vuurpijl op. De punten, waar ze opstijgen, komen langzamerhand dichterbij, en met verbluffende zekerheid valt het vijandelijk artillerievuur eenige honderden meters voor die vuurpijl. Ik vermoed, dat die vuurpijlen in de voorste lijn worden afgeschoten, want ze verschijnen kris en kras door elkaar en lokken onverbiddelijk het artillerievuur uit. Dan zien we ook werkelijk Duitschers. Met ladders. Ze klimmen in de boomen, en wij vuren op hen als razenden. Ze blijken echter van boom tot boom te klimmen, trappen de ladders om, en zijn onzichtbaar in de dichte kruinen. En uit die boomen vuren ze op ons met mitrailleurs, want telkens gonzen de kogels vlak over ons heen, en doen me het zand in het gezicht spatten. En zoo werken ze zich langzaam nader. Maar wij laten ons niet onbetuigd. Langzaam, uiterst langzaam, verstrijkt de morgen. Er is nog geen extra-munitie aangevoerd en ik moet bevelen langzaam aan te doen en zuinig te zijn met de munitie. Alle beschikbare trommels liggen bij de mitrailleurs, maar telkens vertoont zich even een doel, en moeten we vuren. De voorraad slinkt. Ik stuur een ordonnans om aanvulling. Hij komt terug en heeft gelukkig 2 pakken gekregen. Snel laat ik aanvullen, den taschvoorraad weer wat opvoeren en grijp zelf ook een karabijn, laat eenige trommels weer aanvullen. Geen eten meer en geen munitie. En het munitietransport, dat onderweg was, is beschoten en ver achter ons uit elkaar geslagen. De trommels raken leeg. Nog zijn er slechts ongeveer 3 per mitrailleur. Per man wordt nog over een 25 patronen beschikt. Maar we kunnen nog goed stand houden. Het aantal keeren, dat we ons moeten dekken voor 't artillerievuur neemt toe, en in dien tijd komt de vijand naderbij. Zijn mitrailleurschoten treffen nu meer en meer onze borstweringen. Toch, wonderbaarlijk genoeg, niemand wordt getroffen, al moet ook menigeen zich het zand uit de oogen wisschen. We schieten nu met het vizier op 500 meter. 't Is middag geworden. Munitiegebrek. Moreel bederf. En voor ons hoe langer hoe meer soldaten in het koren. Op de landmijnen hoeven we ook niet meer te hopen. Daar hebben in den loop van den morgen een paar Hollandsche soldaten op getrapt....
Dan davert het weer in de lucht; 28 vliegtuigen tel ik. Wat gaan die doen, vragen mij de soldaten. Ik denk dat ze het achterland gaan bombardeeren. Maar mis hoor. Plotseling wenden ze zich en verdeelen zich in escadrilles van 3, zwenken over ons heen, gieren omlaag en werpen dan hun bommen uit. Liggend op den grond van de loopgraven schiet alles op de laagvliegende Stuka's, die dit vuur beantwoorden met hun mitrailleurs, weer optrekken, overzwenken en weer hetzelfde, bommen, mitrailleurvuur. Ik roep allen toe, zich goed gedekt te houden, niet probeeren te vluchten, houd er een tegen die in paniek wil vluchten. Maar dat was immers juist de bedoeling. Dan was hij precies in het mitrailleurvuur gekomen. Binnen blijven dus. Gelukkig blijkt het treffen van een loopgraaf met bommen wel erg moeilijk te zijn, al vallen ze dan maar een 5 meter voor ons. 't Zijn echter lichte bommen, en de scherven gieren over ons heen. Zeker 20 minuten duurt dit bombardement, en dien tijd heeft de infanterie zich ten nutte gemaakt om te naderen zoo dicht ze kunnen. En dan blijkt het verschrikkelijke. De overige Sectiesteunpunten zijn leeggeloopen, teruggetrokken of gevlucht, en wij zitten in de klem. Van voor ons, van rechts, van links komt het vuur; bovendien uit het dakraam en de vensters van een nog vrijwel onbeschadigd huis.
Toch kunnen we nog iets terug door de loopgraven. Daar staan op den weg nog 2 zware mitrailleurs met 2 banden elk. Ik klim uit de loopgraaf op den weg met sergeant Goedmakers van de M.C. 'k Richt eenvoudig met het stangvizier, vuur op de dakvensters en de vensters van het huis, 't vuur verstomt daar, jaag het eene salvo na het andere in 't koren rechts van het huis; een kogel gaat door mijn mouw, 'k vuur maar door, de sergeant vuurt mee. Dan is de munitie op. Onhoudbaar is de stelling en de Commandant van de gastheercompagnie gelast den terugtocht. We loopen, kruipen door het struikgewas langs den weg achterwaarts. Daar kom ik met de rest van de Sectie in een bosch. Plotseling gieren weer de granaten aan, slaan krakend de toppen van de boomen boven ons hoofd. Plat op den grond liggend wachten we 't einde af. Niemand gewond of gedood? Achterwaarts dan maar weer. We passeeren artilleriestellingen. Alles verlaten. In Westelijke richting overschrijden we den Veenendaalschen Weg. Geen Hollandsch soldaat meer te zien. Dan nader ik geheel onverwachts den weg Wageningen - Utrecht. Hier is het een ontzettend gedrang. Infanterie, artillerie, een auto-bataljon, treinen met paardentractie, zware mitrailleurs op karren, alles trekt in dichte rij en achterwaarts. Als daar eens een bommenwerper boven kwam. Ik besluit den Franschen Weg te volgen en te pogen, bijvoorbeeld in onze standplaats Leersum, het regiment weer te bereiken. Op den weg gaat alles door elkaar, nog slechts enkele afdelingen zijn intact. Onderweg nieuwe stagnatie. 'n Afweerfront (Misschien is de uitdrukking "opnamestelling" beter. Wij passeerden deze even Oostelijk van het kruispunt Franschen Weg - grooten weg Utrecht - Arnhem, ter plaatse bekend als de weg naar den Koerheuvel.) is gevormd, wij sluiten ons weer aan, maar krijgen al spoedig bericht weer achterwaarts te trekken. Nog steeds volg ik den parallelweg tot in de Amerongsche bosschen. Hier verlies ik de goede richting, begin te dwalen, loop kris-kras door 't bosch, beklim op 'n gegeven moment een heuvel en zie de torens van Veenendaal. Voorwaarts weer, een andere richting ingeslagen. Gelukkig ontmoet ik dan eindelijk een Batterij 10 veld. Een stukscommandant wijst me nu den goeden weg langs een rijwielpad. Voort gaat het nu weer, nog steeds door de bosschen, terwijl onze artillerie alweer over ons hoofd heen vuurt en we telkens weer moeten dekken voor vliegtuigen. Dan zien we gelukkig den toren van Amerongen, arriveeren bij 4 M.C., die juist weer bevel krijgt achteruit te trekken. Zjj kunnen nog vlug, maar wij, wij zijn oververmoeid. Langzaam gaat het nu naar Leersum. Reeds lang is het weer donker. Nu ga ik naar het oude regimentsbureau. Daar is niemand meer. Bij den Donderberg staat een post Patrouille, die mij vertelt, dat 11 R.I. vertrokken is richting Wijk bij Duurstede. Dan ontmoeten we een sergeant wiens auto is weggezakt langs den kant van den weg in een sloot. 'n Motor ligt op den auto. Daar zouden we mooi mee weg kunnen komen. Maar ondanks al onze pogingen kunnen we den auto niet meer op den weg krijgen. Dan gaan we fietsen vorderen, die we onmiddellijk van al die oude bekenden in Leersum krijgen. 't Is intusschen 23.00 geworden. Maar nu kunnen wij rijden.

Dinsdag.

Dinsdag precies 0.00 wordt Wijk bij Duurstede bereikt, dat we via de Nieuwe Sluis willen passeeren. Maar ook om precies 0.00 gaat met een luiden slag de brug omhoog, en is ook die weg voor ons afgesloten. Nu maar over Cothen, Nederlangbroek, Werkhoven naar Utrecht. Het is een lange rit in het nachtelijk duister. Vele colonnes gaan daar over dien weg, allen richting Utrecht. 't Mist, 't is koud, we hebben honger, we huiveren in onze overjassen. Telkens na het passeeren van een colonne houd ik even appèl, en gelukkig blijven we goed bij elkaar. We zijn laat. Vele troepen moeten ons reeds voor zijn, zooals wij onder weg hoorden, allen richting Utrecht. Na een nachtelijke rit arriveeren we eindelijk bij de voorposten, de eerste asperges. Verwonderd kijk ik om me heen. Moet hier niet ergens de Hollandsche Waterlinie liggen? Maar ook reeds onderweg bemerkte ik nergens iets van water. We mogen passeeren, na 't wachtwoord te hebben gegeven, rijden dan weer, komen over een weg, die aan beide zijden begroeid is met hooge boomen en dicht struikgewas en arriveeren dan in een voor ons onbekend gedeelte van Utrecht. En daar, o groot geluk, staat een heele rij keukenwagens. Onmiddellijk stappen we af, en gaan vragen om eten en drinken. We krijgen daar heerlijke warme thee, brood, boter, kaas, en eten als wolven, terwijl de thee ons inwendig verwarmt. Ja, 't is heerlijk, maar ik moet 11 R.I. weer vinden en ga daarom verder op zoek. We rijden verder Utrecht in en eindelijk weet een wachtmeester van de Marechaussee me te vertellen, dat een gedeelte van 11 R.I. doorgegaan is richting Jutphaas. Vele troepen zie ik in Utrecht niet meer, en die er nog komen, worden verder gezonden, bijna allemaal Utrecht weer uit, naar alle kanten. Ik besluit den weg naar Jutphaas te volgen. Langzaam rijden we van boerderij naar boerderij, vinden wel overal slapende troepen en een enkelen post, maar geen 11 R.I. Dan besluit ik, ook ergens, al is het maar een paar uren, een onderdak te bekomen. In deze 4 dagen oorlog hebben we immers bij elkaar niet meer dan 10 uren geslapen en wel 150 km geloopen van vorigen Dinsdag af, en daarbij tot slot nog een nachtelijken fietstocht van eenige uren. We zoeken, en vinden ook eindelijk een leegen stal in een boerderij, stroo, een ligplaats en welwillende menschen. We hebben hen er wel voor uit hun bed moeten bellen, want zoo vroeg is zelfs 'n boer nog niet op. Toch worden wij geholpen, strekken ons uit in het stroo, en vallen oogenblikkelijk in slaap, in een diepen droomloozen slaap.
9 Uur. Plotseling word ik wakker, kijk om me heen met verwondering. Maar 't zeer luidruchtig gerakketak van ons lichte luchtafweergeschut brengt me al gauw weer tot de werkelijkheid terug. Als we even om een hoekje van de schuurdeur kijken, zien we de groote zwarte machines al weer door de lucht cirkelen, in alle mogelijke richtingen. Door de deel gaan we het huis binnen en vinden daar een Sectie Infanterie, die uit de omgeving van Amersfoort komt. Hier is brood, wjj deelen weer mee, zijn nu weer bij krachten. Ik ga naar den Commandant van die Sectie, maak me bekend, verkrijg het nieuwe wachtwoord, en informeer weer naar 11 R.I. Niemand die het weet. Dan maar weer verder Jutphaas in. Dan hebben we geluk. Daar staat de Sectie van 1e Compagnie, die de bewaking heeft gehad van den Staf IIe Divisie. Maar ook de Luitenant v.d. Zwalm, de Sectiecommandant, weet niet precies, waar de Staf IVe Divisie nu is. Hij vermoedt echter, dat hij in IJselstein is. Verder naar IJselstein. Via de Divisie moeten we immers bij het Regiment kunnen komen. Ik volg een mij van vroeger bekenden weg, arriveer bij IJselstein, waar wel troepen zijn, maar geen IVe Divisie. Men waarschuwt me in IJselstein voorzichtig te zijn, omdat daar den vorigen dag nog geschoten moet zijn. Bevestiging van het bericht kan ik echter niet krijgen. Behoedzaam stappen we door IJselstein, worden nog even verrast door een machine, die laag boven het dorp cirkelt, zoeken dekking in een zijstraatje in de schaduw der huizen. Ook bij gemeentehuis niets te zien. Besluiteloos vraag ik me even af, wat nu te doen. Weer geluk. 'n Motorordonnans weet me te vertellen, dat een auto met officieren, voerend een Divisievlag, is doorgegaan naar Montfoort. Of het de IVe Divisie is, weet hij niet, maar de afstand is slechts klein. Ik geef dus opdracht door te rijden. 't Zou echter een rit met hindernissen worden. Kwalijk kon ik toen vermoeden, dat dat ritje nog bijna 6 uren zou duren. Op den weg trekken vele geëvacueerden, afkomstig van Veenendaal e.o., en die ook Jutphaas (Bij een eventueele verdediging van de Vesting Holland zou de heele omgeving van het Merwede-kanaal ontruimd moeten worden) weer hebben moeten verlaten, dieper het land in. De menschen zijn vermoeid. Ze sjouwen en sleepen met heel wat bagage. Enkele loopen met een platten wagen op vier wielen, getrokken door de mannen, de vrouwen er achter, een oude vrouw met eenige kinderen er op. Weer anderen loopen naast hun fietsen, kinderen op bankjes er op, en daartusschen zulk een groote vracht bagage, dat ze er naast moeten loopen. Ze moeten naar Gouda, is hun gezegd. Maar de afstand is wel groot. En steeds weer dwingen machines tot dekking zoeken. Nu eens liggen we plat langs den kant van den weg, dan weer kunnen we vluchten in een boerderij. En alle boerderijen zijn bezet met vluchtelingen uit Veenendaal, Rhenen, ja waar al niet vandaan. 't Is feitelijk een trekpartij van boerderij tot boerderij. Langzaam, maar gestadig, gaat het voorwaarts. Wat zoeken ze toch boven dien landweg, zoo laag overcirkelend. Van ver weg, richting Vreeswijk, knalt telkens weer het afweergeschut. In de weilanden zijn greppels gegraven, om de vliegtuigen het landen te beletten. 'n Heele groep transportvliegtuigen komt over, vliegt door, tot ze bijna uit het gezicht zijn. Ze moeten nu wel zoowat boven Gouda zijn. Dan zien we vele witte wolkjes zich ios maken. Parachutisten, maar zoo ver weg, dat ze voor ons onbereikbaar zijn. Weer verder. Van ver knalt het weer. Met luid gesis valt een blindganger in 't weiland zonder te ontploffen. Ik waarschuw de menschen, die in de boerderij wonen. Weer voort. In het weiland loopen mannen. Parachutisten? We tellen er 15, Afstappen, fietsen neerzetten. Ik laat onmiddellijk alle menschen in de boerderijen gaan, verbied ze naar buiten te komen. Daar nadert ook een eskadron cavalerie op de fiets, van den anderen kant 2 vrachtauto's met militairen en mitrailleurs. 'n Plan wordt opgemaakt. 't Weiland in een wijden omtrek omsingeld, en met eenige groepen jagen we het land in. De menschen in 't weiland splitsen zich in kleine groepjes, maar ze zitten al in de tang. Zoodra we dichterbij komen, blijken het burgers te zijn, luchtwachters en vrijwillige-burgerwachters, en hebben we voor niets ons best gedaan. Terug naar den weg, op de boerderijen verteld, dat het niets is. Voort gaat het dan weer. En dan komen we eindelijk in Montfoort, en kan ik me gaan melden. 't Is echter de VIIIe Divisie.
En dan komt daar een bericht - is 't een gerucht? - van de capitulatie. Ik krijg opdracht voor den nacht kwartier te zoeken in het nabij gelegen Linschoten en vandaar te probeeren terug te komen bij 11 R.I., waar men intusschen ook in Montfoort niets van weet. De hemel ziet rood. Rotterdam brandt, Amsterdam brandt. Snippers verkoold papier vallen neer op den weg. In Linschoten ontfermen zich vele behulpzame handen over ons. Hier ligt het 2e Auto-Bataljon. Dan toch eindelijk het Legerkorps weer. Ook hier het gerucht van de capitulatie. Een Luitenant Paardenarts, evenals wij, verdwaald, zal nog eens gaan informeeren naar de waarheid van het gerucht. Hij komt terug. Ja, 't is waar. 'n Paar Rotterdammers, die hun stad zien branden, vallen flauw. Een van mijn soldaten zit zeer bedrukt te kijken. Zijn vrouw en dochtertje wonen in Zutphen.
5 dagen slechts, o Grebbeberg, en nu reeds overgegeven.
Om 8 uur bevestigt de Opperbevelhebber van de Land- en Zeemacht door de radio nogmaals het bericht. We hebben onzen plicht gedaan. Onder doodsche stilte, stram in de houding, hooren we het Wilhelmus aan.

Bron: Mavors, 34e jaargang, No. 12, december 1940, blz. 705 t/m 726

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 25.70 MB)