De Grebbelinie bij Rhenen

Klik hier voor een uitvergroting
Modern Bofors 105 mm kanon, 10 Veld
In het vorige hoofdstuk is beschreven hoe de Grebbelinie werd ontworpen en hebben we enige detailinformatie verstrekt over de verdedigingswerken rondom Rhenen (de Grebbeberg). In dit hoofdstuk behandelen we belangrijke bijzonderheden met betrekking tot manschappen en eenheden.

Er was een aanzienlijke hoeveelheid ondersteunende wapens rond Rhenen samengebracht. Gedurende de strijd zouden niet minder dan zestig vuurmonden van 75 mm, 105 mm, 120 mm en 150 mm de sector kunnen helpen verdedigen. Het bereik van deze wapens was echter alleen maar geschikt om ondersteuning te bieden bij nabijgevechten en het bestrijden van doelen op middellange afstand, en zelfs die ondersteuning zou nu juist sterk belemmerd worden als gevolg van de gebrekkige verbindingen en slechte waarnemingsmogelijkheden. Het meest moderne geschut - vier batterijen van in totaal zestien moderne Bofors 105 mm houwitsers met een bereik van 16,500 meter - was op een zodanige manier in stelling gekomen dat het voornamelijk gericht was met een vector oost-noord-oost, dat wil zeggen voornamelijk ten noorden van de Grebbeberg-sector. Het was dan ook bedoeld om de sector ten noorden van de 4e Divisie - die de Grebbeberg en omgeving diende te verdedigen, te ondersteunen. De overige artillerie eenheden hadden een bereik dat maximaal tot net ten oosten van Wageningen reikte. De 7-veld vuurmonden, met afstand het lichtste geschut, kon tot 10,500 meter reiken. Alle overige stukken [m.u.v. de 105 mm Bofors 10-veld stukken] hadden een bereik van maximaal 8,000 meter. Daarmee kon in de regel niet verder dan tot Wageningen worden gevuurd.

Er was een groot tekort aan luchtdoelartillerie (AAA) en lichtere luchtafweerwapens. Op het gebied van zwaar luchtafweergeschut was er slechts één batterij zware luchtdoelartillerie (met 3 stukken Vickers 75 mm). Naast dit zeer bescheiden zware contingent waren er voor deze sector op het gebied van lichte luchtafweerwapens slechts twee pelotons met elk twee stuks 20 mm Oerlikon-geschut en enkele zware machinegeweren. Als de Duitsers bij hun offensief zware luchtondersteuning zouden gebruiken, zouden deze drie eenheden volstrekt onvoldoende zijn om vijandelijke vliegtuigen zodanig in moeilijkheden te brengen dat ze serieus gehinderd zouden worden in de uitvoering van hun ondersteunende taak. Toch behaalde deze bescheiden hoeveelheid luchtdoelartillerie tijdens de eerste oorlogsdag, toen er een reusachtige Duitse transportvloot over de Betuwe trok, enige successen. Er werden waarschijnlijk ongeveer zeven vliegtuigen neergehaald.

Er waren voldoende manschappen gemobiliseerd voor de bezetting van de stellingen. De opnamecapaciteit van de linies was echter zodanig dat lang niet alle eenheden in de loopgraven konden worden geplaatst. Er waren wel enkele operationele en tactische reserve eenheden maar - zeker na de ochtend van 10 mei - vrijwel geen strategische reserves over voor het Veldleger. Op de ochtend van de tiende mei, toen door de luchtlandingsoperatie in het westen alle reserve eenheden daar nodig werden geacht, werden zelfs de laatste strategische reserves in het achterland van de Grebbelinie naar het westen verplaatst. Dit betekende dat slechts de zeer beperkte tactische en operationele reserves over bleven, nog voordat de strijd aan de Grebbelinie was begonnen. Op 12 mei werden nieuwe reserves gevormd door de eenheden van Brigade B, maar dit waren troepen die in wezen niet Veldleger geschikt waren, omdat zij grotendeels uit hoge regimentstroepen bestonden. Brigade B was teruggekeerd naar het achterland van de Betuwe- en Grebbelinie nadat zij in de dagen ervoor de Maas-Waalstelling had bezet (waar een deel van de brigade verwikkeld was geweest in plaatselijke gevechten). Deze manschappen zouden uiteindelijk uitgeput, van de gevechten en de lange mars, aankomen.

Klik hier voor een uitvergroting
Stafkaart van de Grebbeberg en omgeving met een achteraf geconstrueerd vuurplan (okt 1941) » meer
De verdediging van de Grebbeberg werd toevertrouwd aan het Achtste Regiment Infanterie (8RI, commandant: luitenant-kolonel Hennink) en werd geassisteerd door 19 RI en een gedeelte van 11RI. De eenheden behoorden tot de 4e Divisie (commandant: kolonel Van Loon), die samen met de 2e Divisie (commandant: kolonel Barbas) het Tweede Legerkorps (commandant: generaal-majoor J. Harberts) van het Veldleger (commandant: luitenant-generaal J.J.G. van Voorst tot Voorst) vormde. De 2e Divisie lag ten noorden tegen de 4e Divisie aangeleund.

De verdediging in de Grebbelinie was merkwaardig georganiseerd. In plaats van de verdedigingsdoctrine (verdediging per linie) te vertalen in een formatie waarbij de compagnies homogeen in een lineaire sector van de linie waren gelegerd, had men de compagnies in de diepte opgesteld. Bij de voorposten had men daarbij een tussenoplossing gekozen. Het betekende voor I-8RI dat het twee compagnieën in de frontlijn en één in de stoplijn had. Voor II-8RI twee compagnieën in de frontlijn en één in de stoplijn en voor III-8RI dat het twee compagnieën in de voorpostenstrook had en een compagnie in de stoplijn. De stoplijn werd dus door drie compagnieën van drie verschillende bataljons bezet. Nodeloos te zeggen dat deze commandostructuur [eufemistisch gesproken] alles behalve verstandig was vormgegeven.

De voorposten bij de Grebbeberg waren gelegen in het gebied tussen de zuidelijke punt van de inundaties en de Rijn; deze sector was ongeveer 2 kilometer breed. De loopgraven waren bezet door twee compagnieën en de staf van het 3e Bataljon (reserve majoor Voigt, wiens commandopost in de sector lag) van 8RI; de derde compagnie van dit bataljon verdedigde de stoplijn ten noorden van de hoofdweg Rhenen-Wageningen. De twee compagnieën kregen enige assistentie van een peloton van het 2de bataljon van 19RI in de noordelijke sector. Deze troepen hadden precies één telefoonlijn en één draadloze korte golf radio/zender ter beschikking voor al hun communicatie met het achterste gedeelte. Er waren vrijwel geen zware wapens, met uitzondering van vier stuks oud 57 mm infanteriegeschut in half open opstellingen en een handvol zware machinegeweren, die geclusterd waren opgesteld in plaats van verdeeld over de voorpostenstrook. Deze wapens waren allemaal geplaatst in vaste opstellingen. Elke positie had slechts één, soms twee, lichte machinegeweren voorhanden. De vuurplannen waren gebrekkig en, als gevolg van de vele obstakels en de beperkte hoeveelheid wapens, was doeltreffend kruisvuur vrijwel onmogelijk.

Klik hier voor een uitvergroting
Majoor Willem Pieter Landzaat, bataljonscommandant I-8 R.I.
De zuidelijke frontlijn werd bemand door twee compagnieën van het 1e bataljon (majoor Landzaat, CP achter de stoplijn) achter de zuidpunt van de Grebbelinie. Deze compagnieën verdedigden zowel de oostelijke helling van de Grebbeberg zelf - met behulp van de zware-machinegeweercompagnie van het bataljon - als de het klassieke bolwerk ten oosten van de toegang van de heuvel (het ‘Hoornwerk', in feit een verzameling bastions). Dit Hoornwerk was een eeuwenoud verdedigingswerk dat versterkt was met betonnen kazematten en loopgraven. Het werd zowel door de weg Rhenen-Wageningen als de (winter-)dijk langs de Rijn doorkruist. Het bestond in hoofdzaak uit drie segmenten, met elk ongeveer honderd manschappen bezetting. De kazematten die men hier gebouwd had waren geschikt voor machinegeweren; één scherfvrije kazemat was gebouwd voor een antitankkanon, dat op de hoofdweg richting Wageningen gericht was. Die weg werd ook geblokkeerd door een dikke kabelconstructie en een ijzeren barricade. Voor de linie en vlak achter het Hoornwerk stroomde het riviertje de Grebbe, ook genaamd Grift, van het noorden naar de Rijn. Er lag een sluis met een bruggetje tussen het Hoornwerk en de toegang van de heuvel. Op de oostelijke helling van de heuvel dekten drie gietstalen kazematten met zware machinegeweren de vlakke en open toegangswegen naar het Hoornwerk. Aan de voet van de heuvel waren dicht bij het Hoornwerk nog twee andere kazematten gebouwd: een voor een machinegeweer, de andere dicht bij de brug voor een antitankkanon, dat vijandelijke nadering over de winterdijk moest voorkomen.

Verder naar het noorden toe verdedigden twee compagnieën van het 2e bataljon de frontlijn. Ook hier bevonden zich talloze kleine kazematten voor machinegeweren. Omdat direct ten noorden van de Grebbeberg de afstand tussen de frontlijn en de stoplijn meer dan 1.000 meter was, had men hier met kazematten en loopgraven een soort smalle en korte tussenliggende verdedigingslijn aangelegd. De afstand tussen de frontlijn en de stoplijn was hier zo groot doordat de frontlijn de dijk moest volgen tot de plaats waar de inundaties begonnen. Voorbij dat punt boog de frontlijn scherp naar het westen en nam 19RI de verdediging over.

De stoplijn werd bemand door alle drie overgebleven compagnieën van de drie 8RI-bataljons. In de meest zuidelijke sectie was een compagnie van het 1ste bataljon gelegerd, in de tweede sectie - tussen de hoofdweg en de Heimersteinselaan - een compagnie van het 3de bataljon en in de noordelijke sectie van de lijn - binnen de 8RI-strook - lagen een compagnie van het 2de bataljon en de helft van de divisie mitrailleurcompagnie (16MC). Drie stukken PAG en een stuk 6-veld waren de enige infanteriegeschut opstellingen in de stoplijn sector. Daarbij waren zes mortieren van 8 cm over de gehele stoplijnsector verdeeld, per sectie van twee stuks.

Klik hier voor een uitvergroting
Ingang Ouwehand's Dierenpark (aan de straatweg Rhenen-Wageningen) vlak na de meidagen van 1940 (1940) » meer
In dit verband is het goed melding te maken van twee opvallende kenmerken van de heuvel. In de eerste plaats liep de hoofdweg Rhenen-Wageningen van oost naar west over de Grebbeberg. Zoals hierboven al vermeld, kwam de weg ongeveer 200 meter ten westen van het Hoornwerk aan de voet van de Grebbeberg. Daar maakte hij twee scherpe bochten [S-vorm], klom omhoog, maakte een flauwe bocht en schoot daarna bijna recht omlaag naar een viaduct - dat de verzonken aangelegde spoorbaan overkluisde - aan de westkant van de heuvel. De toegangweg vanaf de oostzijde was uit de heuvel gegraven; daarom noemde men deze diep verzonken weg de ‘holle weg'; de officiële naam was Grebbeweg. Het tweede kenmerk dat we willen noemen is dat er een grote dierentuin achter de stoplijn lag. Sinds de aanwijzing van de Grebbeberg als ankerpunt in de hoofdverdediging huisvestte de dierentuin een bataljons-CP en verscheidene andere steunpunten. De gevaarlijke roofdieren waren op de tiende mei afgemaakt, maar de andere dieren zaten in hun kooien net zo in de val als de soldaten in hun loopgraven bij het begin van de strijd. Sommige dieren werden vrijgelaten op het moment dat de eerste granaten vielen. Het gevolg was dat de verdedigende militairen op de heuvel gedurende de gevechten - en ook in de angstige nachtelijke uren - geconfronteerd werden met (on)werkelijke beelden en geluiden van schommelende en krijsende apen en exotische vogels. Het zou vooral 's nachts tot haarrijzende effecten leiden, en evident veel verwarring veroorzaken.

Op de Grebbeberg zelf waren zes batterijen artillerie opgesteld. Drie batterijen 7-veld en drie batterijen 12-lang staal. De rest van de artillerie was in en ten noorden van Rhenen gesitueerd. Op de eerste dag waren alle luchtdoeleenheden op of bij de Grebbeberg gestationeerd. De zware batterij luchtdoelartillerie stond direct westelijk van het spoortalud in Rhenen samen met één der pelotons luchtdoelmitrailleurs. Het andere peloton luchtdoelmitrailleur stond op de oosthelling van de Grebbeberg ter beveiliging van het sluisje. De reserve-eenheden van de 4e Divisie verbleven in de nabijheid van het stadje.

Klik hier voor een uitvergroting
Viaduct te Rhenen gezien vanaf Rhenen richting Grebbeberg (1935) » meer
Niet onbelangrijk was ook dat er een spoorlijn van het noorden naar de Betuwe (ten zuiden van de Rijn) liep. Net ten noorden van de Grebbeberg, bijna bij het punt waar de spoorbrug de Rijn kruiste, lagen de spoorrails in een verdiept spoorbed, met aan beide kanten steile taluds van ongeveer 15 meter hoog. Daarom kruiste de hoofdweg Rhenen-Wageningen de spoorlijn door middel van een viaduct net ten westen van de heuvel. Het verzonken spoor kwam ten noorden van de Berg weer op maaiveldniveau uit, waarna het zelfs enigszins op een verhoogd talud terecht kwam, waaronder enkele onderdoorgangen waren gemaakt.

Er waren geen voorbereidingen getroffen ter vernietiging van het viaduct, wel van de Rijnbrug. Achter de westelijke zijde van het verdiepte spoorbed had men een smalle, parallelle loopgravenlijn uitgegraven die op enig moment onderdeel had gevormd van de eerste verdedigingsplannen. Het functioneerde later als een geïmproviseerde versie van een gedeeltelijke derde lijn [ruglijn] - denk aan de Franse doctrine -, maar de lijn was niet af en hield op ten noorden van het stadje nadat hij een bocht naar het noordwesten had gemaakt. Toch was het daardoor mogelijk troepen die in Rhenen verbleven enige bescherming te bieden.

82