De verdediging van zijn commandopost door luitenant-kolonel W.F. Hennink

DE VERDEDIGING DOOR LUITENANT KOLONEL
W. F. HENNINK, COMMANDANT 8 R.I. VAN ZIJN COMMANDOPOST
OP 13 EN 14 MEI 1940 OP DEN GREBBEBERG


DOOR V. E. NIERSTRASZ
Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf.

Klik hier voor een uitvergroting
W.F. Hennink
Zooals in het Septembernummer reeds werd beschreven, is men er op 12 Mei, ook met de toegezonden versterkingen, niet in geslaagd, den tegenstander van den Grebbeberg af te werpen, doch het is dezen integendeel gelukt, ook de stoplijn te doorboren, waarna in den voormiddag van 13 Mei de heldhaftige verdediging van zijn commandopost door Majoor LANDZAAT volgde. Dienzelfden morgen slaagden de Duitschers er in, geleidelijk op meer plaatsen door de stoplijn te dringen, welke meer en meer afbrokkelde. Door de ontstane gaten drong de vijand voorwaarts.

Er was inmiddels nieuwe weerstand opgebouwd achter den - diep ingesneden - spoorlijn bij Rhenen, terwijl, aansluitende daaraan, de afgrendeling naar het Noordoosten over Achterberg tot tegen de inundatie was tot stand gebracht. Bovendien waren troepen ter sterkte van vier Bataljons naar het terrein Oost van den spoorlijn Rhenen-Veenendaal en Noordelijk van Achterberg verplaatst, teneinde door een stoot naar het Zuidoosten den Grebbeberg weder vast in eigen hand te krijgen. Deze tegenaanval, waarop thans niet verder wordt ingegaan, is in vijandelijk artillerievuur en luchtbombardement tot staan gekomen ter hoogte van het dorpje Achterberg.

De door de stoplijn gedrongen vijandelijke afdeelingen kwamen in contact met de achtergelegen commandoposten, niet alleen die van Majoor LANDZAAT, doch tevens met dien van den inmiddels gesneuvelden Majoor JACOMETTI (die in zijn commando was vervangen door den oudsten kapitein) en van Commandant 8 R.I., Luitenant-Kolonel W. F. HENNINK. De commandopost van Commandant 8 R.I. (zie schets 1) bevond zich aan den Levendaalschen weg. Hij bestond, zooals schets 2 doet zien, uit een vrij uitgebreid complex van ondergrondsche schuilplaatsen, verbonden door loopgraven en omringd door prikkeldraadhindernissen, terwijl er zich een in een boom gebouwde uitkijkpost bevond op een hoogte van ca. 30 meter. De commandopost was gelegen in boschterrein zonder uitzicht naar het Oosten en Zuiden. Slechts in Noordelijke en Westelijke richting had men op korten afstand van den commandopost en mits buiten de loopgraven staande, uitzicht.

Van de in den namiddag en avond van 12 Mei ondernomen pogingen om de stoplijn opnieuw te bezetten en den vijand terug te drijven, was het resultaat slechts fragmentarisch tot Commandant 8 R.I. doorgedrongen. De verbindingen met Commandant I-8 R.I., in wiens vak de pogingen waren ondernomen, waren stuk geschoten. Vijandelijk artillerievuur, daarna het vuur van doorgedrongen vijandelijke patrouilles en het vuur van her en der verstrooide deelen van de ter versterking gezonden en uit elkaar geslagen troepen van III-11 R.I. en I-24 R.I. maakten het verkeer in het stellingterrein zeer moeilijk.

In den avond en den nacht van 12 Mei waren een aantal officieren, onderofficieren, korporaals en soldaten van verschillende onderdeelen, waaronder een aantal gewonden, in den commandopost van Commandant 8 R.I. terecht gekomen. Bericht van het sneuvelen van Majoor JACOMETTI had Commandant 8 R.I. bereikt. Tijdens de schemering was door den uitkijkpost waargenomen, dat de frontlijn ten Noorden van den Grebbeberg was gevallen. De toestand was echter zeer onoverzichtelijk, doch voor zooveel Commandant 8 R.I. kon nagaan, was de stoplijn nog bezet.

Klik hier voor een uitvergroting
Schets 1 (1941)
In den morgen van 13 Mei bracht een officier het bericht van het bij den commandopost van Majoor LANDZAAT in gang zijnde gevecht en het vallen van de ervoor zich bevindende deelen van de stoplijn, hetgeen Commandant 8 R.I. aanvankelijk niet kon gelooven. Commandant 8 R.I. had met spanning uitgezien naar de vorderingen van den tegenaanval, die uit de richting Achterberg redding moest brengen. Des nachts had hij hiervan kennis gekregen van Commandant IVe Divisie, met wien de telefoonverbinding goed werkte (ondergrondsche kabel). Het eigen artillerievuur, dat den aanval zou inleiden, gierde te 4.30 uur over de hoofden, doch wat Commandant 8 R.I. niet kon weten, die aanval kwam - vertraagd - veel later. Het waarnemen was moeilijk; zoodra iemand in den uitkijkpost wilde klimmen, werd er van achteren (van het Westen uit) op geschoten.

Men kon er niet achter komen of het vriend of vijand was en hoewel er gezichtsverband tusschen het Noordelijk deel van de troepen achter den spoorlijn en den commandopost mogelijk was, heeft er geen verband bestaan. Aan de spoorlijn meende men, dat alles wat men Oost daarvan zag, vijand was.

Commandant 8 R.I. begaf zich, met den artillerie-officier-inlichter in een in de nabijheid gelegen hoogen waarnemingspost der artillerie; van een oprukken van de troepen over Achterberg was niets waar te nemen. Daarna kwamen vijandelijke patrouilles geleidelijk in contact met den commandopost. Uit een voorgelegen commandopost, waarmede nog telefonisch contact bestond, kwam de mededeeling, dat de situatie hopeloos was en de vraag of men zou terugtrekken op den spoorlijn, hetgeen nog mogelijk scheen. Commandant 8 R.I. antwoordde, dat het plicht was, stand te houden tot den laatsten man en weigerde toestemming tot teruggaan.

Tusschen den commandopost en den spoorlijn was in den loop van den morgen een hevig mitrailleurvuur gehoord. In de eerste middaguren werd op dit terrein een aanval gedaan door een drietal duikbommenwerpers. Te circa 14.00 uur was er geen telefonische gemeenschap meer met den Divisiecommandant Te ongeveer 16.00 uur werd het Commandant 8 R.I. duidelijk, dat zijn toestand hopeloos was. Overeenkomstig hetgeen hij van zijn ondercommandanten had geëischt, "Zich tot het uiterste te verdedigen" stond ook zijn plicht hem klaar voor oogen.

Omtrent hetgeen zich verder heeft afgespeeld, schijnt het ons dienstig, eenige fragmenten uit het sobere Verslag van Commandant 8 R.I. over te nemen, die den gang van zaken duidelijk weergeven:

Klik hier voor een uitvergroting
Schets 2 (1941)
"Ca. 16.00 uur. Ik heb op een kaart eenige afscheidswoorden geschreven aan mijn vrouw en kinderen en gevoel mij, nadat ik mij zelf ten doode heb opgeschreven, volmaakt rustig. De laatste geheime stukken die ik nog heb, worden in de keukenkachel verbrand. In mijn commandopost heb ik, behalve mijn eigen Verbindingsafdeeling en Commandogroep, een groot aantal menschen gekregen - gedeeltelijk reeds sinds den vorigen dag - van andere onderdeden, totaal naar schatting 60 á 80 vreemden. Onder dezen bevinden zich een 40 á 50 tal soldaten van I-24 R.I. Een gedeelte van hen is reeds in het vuur geweest; het meerendeel is moreel geschokt. Zij kruipen dicht bij elkaar in de schuilplaatsen. Voor zoover niet gewond, jaag ik hen hieruit en doe hen een plaats aanwijzen en bezetten in mijn commandopost, die, waar zulks niet reeds is geschied, ter verdediging wordt ingericht. Ik neem maatregelen, dat zij niet naar achteren kunnen ontsnappen, door een opstelling van een speciaal daarvoor aangewezen patrouille, die, zoo noodig, op hen moet schieten. Ik laat de menschen boven op de borstwering kruipen en wijs hen deze patrouille. Bovendien tracht ik hun angst weg te nemen voor de boven hun hoofden heengaande vijandelijke projectielen.

Later in den namiddag naderen vijandelijke afdeelingen uit Oostelijken richting mijn commandopost; eenige vijandelijke manschappen dringen zelfs door tot aan de op ca. 40 meter van mijn commandopost gelegen draadversperring. Andere afdeelingen, komende uit de plaats van commandopost-II, dringen Zuidwaarts van mijn commandopost door. Er ontwikkelt zich een hevig vuurgevecht, waarbij o.a. in actie komen de lichte mitrailleurs, die ik toevallig in mijn commandopost heb en waarbij zich flink weert een gedeelte van mijn bezetting onder commando van den Kapitein HULLEMAN.

Vijandelijke vliegtuigen, die boven mijn commandopost vliegen, veroorzaken door mitrailleurvuur een doode en eenige gewonden [1]. Als het reeds bijna donker is, wordt mijn Commandant Vaandelwacht, die met mij medegaat, en achter mij loopt, om de opstellingen van het personeel te verbeteren en handgranaten uit te deelen, door een granaatscherf gewond. Nog weer iets later, als ik opnieuw een ronde doe met mijn Regimentsadjudant, hoor ik een scherpen knal in mijn onmiddellijke nabijheid.

Laatstgenoemde, 1e Luitenant-Adjudant MOSKIE, die links naast mij staat, is door een aantal scherven in den rug gekwetst. Een soldaat, die rechts van mij staat, merkt rustig op, dat ook hij getroffen is en dat zijn oog er uit hangt [2].

Als het geheel donker is geworden, laat ik bij mij komen een dienstplichtig sergeant (THOMASSEN van 8 R.I.) en een dienstplichtig soldaat (REMIE van III-11 R.I.), die mij als zeer flink zijn geschetst; ik geef hun bevel het vaandel over te brengen naar commandopost-IVe Divisie en zoo noodig verder in Westelijke richting in de Vesting Holland. Na nog de noodige aanwijzingen te hebben verstrekt en een bericht voor Commandant IVe Divisie te hebben geschreven, waarin ik den toestand beschrijf, doe ik den sergeant het vaandeldoek om het lichaam wikkelen. Als de sergeant mocht sneuvelen, moet de soldaat diens taak overnemen (een geschikt officier voor deze taak heb ik niet te missen [3]

14 Mei.
Nadat gedurende den geheelen nacht van 13/14 Mei is geschoten - herhaaldelijk ook als uiting van vrees en zenuwachtigheid der bezetting - breekt de morgen aan. Ook met vijandelijk licht geschut zijn eenige schoten gelost op mijn commandopost. Het heeft de grootste moeite gekost, de menschen niet te doen inslapen.

Bij het aanbreken van den dag hooren wij geratel van voertuigen en paardengetrappel uit de richting kunstweg Grebbe-Rhenen. Ik realiseer, dat dit vermoedelijk vijandelijke goederen-voertuigen of kanonnen zijn. In elk geval zijn wij thans geheel ingesloten door den vijand. De bezetting vraagt mij inlichtingen; ik tracht hen gerust te stellen, hetgeen niet gelukt. Het vooruitzicht, verder in de commandopost te moeten verblijven, verontrust hen in hooge mate. Ik deel hen mede, dat ik zal trachten uit te breken en dit geeft weer moed.

Bij mijzelf overweeg ik, dat het volmaakt nutteloos zou zijn en doelloos opofferen van menschenlevens, ook na den 14en Mei nog op mijn commandopost te blijven, totdat ik daarin door overmacht wordt vernietigd [4]). In den loop van den dag eenige actie van vijandelijke patrouilles, waarbij aan weerszijden verliezen vallen. Aan onze zijde maken wij o.a. een vijandelijken mitrailleur buit. In den loop van den dag deel ik mede, dat nog alleen mag worden geschoten op vijand, die ons ontdekt heeft, zulks om het teruggaan later gemakkelijker te maken. De Kapitein HULLEMAN (Commandant Regimentsverbindingsafdeeling), die reeds vroeg met eenig personeel is vertrokken, om levensmiddelen te halen uit een voertuig te Rhenen, zie ik niet meer terug.

Ca. 19.00 uur. Bespreking met ondercommandanten en bekendmaking, dat wij bij het invallen der duisternis trekken naar den Rijn in de nabijheid van de spoorbrug te Rhenen, om te trachten daar over te komen naar de Betuwe, in de onderstelling, dat hier slechts weinig vijandelijke troepen zullen zijn.

Van te voren is een gedeelte van den noodvoorraad aan de bezetting uitgedeeld. Er zijn eenige dooden, die begraven worden en 22 gekwetsten, van welke een aantal ernstig, die reeds lang zonder ook maar eenigszins voldoende hulp zijn. Ten behoeve van deze laatsten zullen achterblijven de Regimentsarts, 2 man keukenpersoneel en een viertal menschen van mijn commandogroep als ziekenverplegers. De schuilplaatsen van de gekwetsten doe ik voorzien van het Roode Kruis-teeken.

21.00 uur. Afmarsch. Voorop de helft van de Regimentswielrijderspatrouille; karabijn met bajonet op; geladen wapenen. Daarachter volg ik, met den waarnemend Regimentsadjudant en een sergeant als gids. Weer hier achter de verschillende onderdeelen in de aangegeven volgorde (wapens ongeladen).

Gekomen bij den kunstweg Grebbe-Rhenen een oponthoud van een uur of langer, doordat voortdurend gemotoriseerde colonnes ons op pl.min. 50 meter voorbijtrekken en op dat punt een verkeerspost schijnt te staan. Wij gaan daarom 100 á 200 meter verder Oostelijk en probeeren daar opnieuw den weg over te steken. Ook hier een zeer lang oponthoud. Eindelijk is de weg een oogenblik vrij en in den looppas wordt deze overgetrokken.

Ca. 24.00 uur. Wij bereiken den Rijn, ca. 200 meter Oost van de spoorbrug. Aan den eigen oever zijn geen overgangsmiddelen. 2 onderofficieren melden zich vrijwillig aan om den Rijn over te gaan langs de in het water hangende spoorbrug, terwijl een sergeant, een korporaal en twee soldaten zich eveneens vrijwillig melden om over te zwemmen. Laatstgenoemden sergeant (VELDKAMP, van II-19 R.I.) geef ik een visitekaartje van mij mede met het schriftelijk verzoek aan den Burgemeester van Kesteren overgangsmiddelen te mijner beschikking te stellen. Als deze menschen aan de andere zijde zijn gekomen, geven zij de vastgestelde signalen (met fluit en lamp). Ik heb hen niet meer teruggezien [5].

15 Mei.
Ca. 2.00 uur. Het begint te schemeren. Het is te gevaarlijk, zoo dicht bij de brug te blijven zitten. Het detachement wordt daarom eenige honderden meters meer naar het Oosten verplaatst en ondergebracht in een leegstaande kalksteenfabriek.

Het blijkt mij dat een deel van het personeel verdwenen is [6]). Een ander deel, dat oorspronkelijk ook zoek is, komt later weer terecht.

Een aantal posten tegen overvalling wordt uitgezet, o.a. op de plaats, waar 4 man zijn overgezwommen. Het meerendeel der menschen is moe en lusteloos.

In den loop van den morgen worden achter elkaar 2 in burger gekleede personen bij mij gebracht, die ervan verdacht worden te willen spionneeren. Zij worden onder bewaking gesteld. Verder eenige patrouille-actie, waarbij over en weer geschoten wordt.

In den namiddag wordt, van in de fabriek aanwezig materiaal, een vlot gebouwd met de bedoeling, bij het vallen der duisternis opnieuw een poging te doen over den Rijn te komen. (In de Betuwe is namelijk niets te bespeuren van een vijand).

De sergeant SALEMINK met eenige manschappen begeven zich te water om aan den Zuidelijke Rijnoever een bootje te gaan halen, dat daar in de uiterwaard is ontdekt. Zij worden overvallen door een Duitsche patrouille, die hen in het water beschiet.

Ca. 16.00 uur. Met mijn waarnemend adjudant houd ik een bespreking over de wijze waarop ik thans, nu ik overgang over de rivier niet meer mogelijk acht, in de richting van de Vesting Holland kan gaan om daar de dichtstnabijzijnde vechtende afdeeling van het eigen leger te bereiken. (Bij duisternis marcheeren door het bedekte terrein Noord van Elst-Amerongen-Leersum, enz. en overdag schuil houden).

Onmiddellijk na deze bespreking worden opnieuw 3 burgers bij mij gebracht en aanvankelijk als spionnen behandeld. Zij deelen mede, ambtenaren te zijn van de Nederlandsche Buurtspoorweg Maatschappij, en gekomen te zijn om den dienst te herstellen. Zij toonen hun papieren en vertellen, evenals de anderen reeds gedaan hebben, dat Generaal WINKELMAN een radio-rede heeft gehouden, waarin is medegedeeld, dat het Nederlandsche Leger gecapituleerd heeft en verder dat nergens meer gevochten wordt en dat Duitsche en Nederlandsche soldaten zich reeds door elkaar bewegen. Deze menschen maken zoo'n betrouwbaren indruk, dat ik moeilijk aan hun woorden meer kan twijfelen. Allen zijn op mijn verzoek bereid hun verklaring onder eede te bevestigen. Eén van hen zegt, den Generaal WINKELMAN en zijn stem persoonlijk te kennen. Hij staat op en zweert diep bewogen, dat misverstand en bedrog zijn uitgesloten. Ik kan niet langer aan de waarheid van de woorden dezer heeren twijfelen.

Ik verzamel het detachement en stel hen in kennis met het zooeven gehoorde en mijn daaruit voortvloeiend besluit, den verderen strijd te staken. Onder groote ontroering wordt deze mededeeling aangehoord. Ik eindig met eenige woorden te wijden aan het lot van ons Vaderland en hef een driewerf hoera aan op onze KONINGIN, dat geestdriftig wordt ondersteund. Het geheele detachement trekt langs mij en ieder schudt mij, onder de grootste ontroering, de hand. Ik laat daarna wapens en munitie ordelijk verzamelen en de gesneuvelden bijéénbrengen in de fabriek, waar hun de laatste eer wordt bewezen.

Daarna in marschcolonne afmarsch naar Rhenen, door het bezette stadje, zonder eenigen overlast te ondervinden. Terwijl ik het detachement door een luitenant laat brengen naar mijn vredesregimentsbureel, ga ik zelf per (geleende) auto [7]) naar mijn commandopost, om de gekwetsten te bezoeken en betere hulp te halen. Dit geschiedt.

Teruggekeerd bij het detachement geef ik, niets wetende van de capitulatievoorwaarden, ieder 4 dagen verlof met opdracht, voor zoover zij niet behooren tot 8 R.I., zich onmiddellijk schriftelijk per veldpost bij hun Commandant te melden, daar ik verder in het bezette, vernielde Rhenen, niet meer voor legering en verpleging kan zorgen.

Moe en uitgeput begeef ik mij daarna naar mijn vroeger kwartier te Rhenen en vind het geheele huis overhoop gehaald: een beestenbende! Van mijn slaapkamer zijn o.a. weggehaald een paar nieuwe rijlaarzen en een gedeelte der uniformen; ook dekens. Ik slaap wat, onrustig, en ben weer heel vroeg wakker.

16 Mei.
Ca. 8.00 uur. Na in huis eenige dingen geregeld te hebben, ga ik naar de kom van Rhenen, met het plan, thans in de eerste plaats te zorgen, dat de gewonden, voor zoover nog aanwezig in mijn commandopost, worden weggehaald. Ik bereik echter mijn bestemming niet; onderweg word ik aangehouden door een Duitsch officier, die mij mededeelt, dat ik krijgsgevangen genomen word en dat ik over eenige oogenblikken naar Arnhem zal worden vervoerd, op weg naar Duitschland. Aan een Nederlandsch burger Van het Roode Kruis kan ik nog vertellen, waar de gewonden liggen; deze belooft mij plechtig, dat de gewonden worden weggehaald en goed verzorgd".

Het kloeke gedrag van dezen Regiments-commandant en zijn beide Bataljonscommandanten in de hoofdweerstandsstrook op den Grebbeberg, waarbij beide Bataljonscommandanten voor het Vaderland vielen, moge ieder een voorbeeld zijn van de wijze, waarop de plicht vervuld dient te worden.

(Noten van den Schrijver)

[1] Hoewel ik mij vlak bij hen bevind in hetzelfde loopgraafgedeelte, word ik niet getroffen.
[2] Desniettegenstaande hielp deze soldaat mij den gewonden luitenant-adjudant naar een schuilplaats te sleepen. De administrateur van den regimentsstaf, die kort te voren 40 jaar dienst had, werd gewond in den schouder. Later bleek, dat een der mannen in mijn nabijheid een arm en een been mist als gevolg van zijn in den commandopost door het artillerievuur opgedane verwondingen.
[3] Deze sergeant en soldaat hebben na een avontuurlijken tocht Commandant IVe Divisie bereikt in de Vesting Holland, nog voor de capitulatie. Het vaandel is daarmede aan krijgsgevangenschap ontkomen en kon het lot van alle vaandels deelen.
Wat Commandant 8 R.I. niet kon weten was, dat de weerstand achter den spoorlijn bij Rhenen was gebroken en de terugtocht op het Oostfront van de Vesting Holland was bevolen. Dat hij echter begrepen had, dat geen hulp meer zou worden verleend, volgt uit het vorenstaande.
[4] Commandant 8 R.I. vermeldt niet, wat mij van andere zijde werd medegedeeld, dat de waterleiding was stuk geschoten en watergebrek ontstond.
[5] Deze sergeant met de soldaten v.KOLK, v.DOESBURG en v.WIJK (allen van Staf 8 R.I.) vonden tot hun groote verbazing de Betuwe ontvolkt en door troepen verlaten, voorzagen zich in een huis van droge kleeding en vingen op 15 Mei een radiobericht op van den Opperbevelhebber der Land- en Zeestrijdkrachten, dat alle troepen ter plaatse moesten blijven. Zij begrepen er niets meer van. De sergeant en v.KOLK hebben ten slotte, via Utrecht, Rhenen weer bereikt, niemand meer gevonden en zich daarna via Utrecht bij den Divisiecommandant te IJsselstein gemeld. (Over de geleende kleeren heeft de sergeant nog onaangenaamheden met den eigenaar beleefd).
[6] Het hier bedoelde personeel onder een kapitein is van de colonne afgedwaald, heeft zich in een huis opgeborgen en is daar oververmoeid door de Duitschers verrast.
[7] De dienstauto en de aanwezige motorrijwielen waren op de commandopost, voor het vertrek, grondig onbruikbaar gemaakt.


Bron:
Brochure 'Hoe majoor W.P. Landzaat, Commandant I-8 R.I., op 13 Mei 1940 op den Grebbeberg sneuvelde
en Het sneuvelen van Majoor J.H.A. Jacometti, Commandant van II-8 R.I., op 12 Mei 1940
en de verdediging door Luitenant-Kolonel W.F. Hennink, Commandant 8 R.I., van zijn Commandopost
op 13 en 14 Mei 1940 op den Grebbeberg', uitgegeven door Moormans's Periodieke Pers N.V. te Den Haag, 1941

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 20.59 MB)