Een boek uit de Compagnie - 24e Compagnie Mortieren van 8

24e Compagnie Mortieren van 8
Een boek uit de Compagnie.
Niet in den handel.
Automatische Drukkerij Kuipers te Huissen (Gld.)

Uitgereikt aan: den Commandant II-24 R.I., den Kapitein P. Hess
met gevoelens van Kameraadschap.
1 Augustus 1941.

ARNHEM, 15 Februari 1941.

Waarde Koudijs,

Je hebt in de maanden van mobilisatie en oorlog veel opdrachten uitgevoerd. Ik neem echter de vrijheid je er op heden nog één te geven, en wel een heel bijzondere!
Ik draag je op... een boek te schrijven over de 24e Compagnie Mortieren van 8. Ziedaar!
Niet zeggen: "dat kan ik niet". Je kunt het! Ik weet het.
Onze jongens moeten een blijvende herinnering hebben uit den tijd die achter ze ligt. En dat kan het beste door in een boekvorm alles vast te leggen.
Nu weet ik even goed als jij dat het niet meevalt. Maar voorloopig doen we het samen.
Laat me eens weten of je in beginsel genegen bent dit opdrachtje uit te voeren. Dan kom ik je spoedig eens opzoeken en gaan we eerst eens een en ander bespreken.
Laat me dat maar eens weten.

Kameraadschappelijke groeten,

Stevige poot van je ouwe Compagniescommandant

(w.g.) W. L. TEN WOLDE.
AMSTERDAM, 20 Februari '41.

Zeer geachte Luitenant,

Hartelijk dank voor Uw brief. Laat ik direct met de deur in huis vallen: ik ben er vlak vóór.
Waar U mij over schrijft, heb ik reeds zoo lang over gedacht.
Er zijn al verschillende oorlogsboeken verschenen, maar overal mis ik een persoonlijk element. Het zal goed zijn als onze jongens hun eigen naam, hun eigen werk in het boek zullen terugvinden. Het zal de banden nog versterken.
Wij zullen U graag in Amsterdam ontvangen. Mijn vrouw, die zoolang bij het Veldleger met ons wel en wee heeft meegeleefd zal ons geheugen ongetwijfeld nog eens kunnen opfrisschen, als we over "die goeie ouwe tijd" gaan praten.
Wij hopen spoedig Uw bericht te ontvangen.
Met beleefde groeten neem ik afscheid van U.

Uw ordonnans,

(w.g) LEO KOUDIJS.


24e Compagnie Mortieren van 8

Klik hier voor een uitvergroting
De Compagnies-Commandant (1939-1940)
Rrrrrrrr! Telefoon!
Weiler legt z'n peukje Chief Whip weg en pakt den haak op.
"Hier Willem 42."
"1e Luitenant? Is er niet. Waarschijnlijk in de stelling."
Juist als de haak weer op het toestel is gelegd, vliegt er zand en grint tegen de ruiten van het bureau.
Onomstootelijk bewijs dat de luitenant is aangekomen.
De kleine rammelende two-seater wordt immers altijd met een grooten boog onder het knarsen van de remmen precies voor het raam tot stilstand gebracht, met het hierboven genoemde gevolg.
Gilhuis pakt vlug papier en potlood en gaat zitten cijferen, om direct bij binnenkomst van den luitenant te toonen, hoe druk hij het vandaag weer heeft.
Nu heeft Coen het inderdaad niet gemakkelijk. In 't burgerleven is hij dag in dag uit als vertegenwoordiger in suiker met z'n auto op den weg. In 't leger is hem dus terecht (?) een plaats gegeven als commandant van den... paardentrein. En ik moet zeggen, er mankeert niets aan. De paarden van de Compagnie worden door den paardenarts Keestra in de hoogste klasse geplaatst, waaraan echter de uitstekende zorg van de treinsoldaten niet vreemd is. Hoe het ook is, Coen is Commandant en de pluim is voor hem.
De luitenant komt inmiddels binnen, jaagt den sergeant Spaan uit zijn grooten stoel en gaat zitten.
"Luitenant", begint Weiler, "de Overste heeft naar U gevraagd."
"En wat is er aan de hand?"
"Is er niet bij gezegd, luit."
"Nou, daar gaat ie dan maar weer."
Enkele minuten later kraakt het Fordje weer over het grint.
Coen kan de papieren weer wegleggen en sergeant Spaan nestelt zich weer in den bureaustoel van den luitenant.
De baas is echter vlugger terug dan we denken. Lachend komt hij binnen.
"'t Is weer zoo, er is iets bijzonders gebeurd en 't zou al een wonder zijn, als het er niet weer één van ons was.
Miller door den Regimentscommandant persoonlijk gestraft, met drie dagen licht."
"Waarvoor luit?" vragen we.
"Tijdens het commando "Hoofd links" zijn Regimentscommandant grinnikend aangekeken."
We proesten van het lachen. De luitenant heeft gelijk. Er heeft zich bij de Compagnie al heel wat voltrokken, dat gestraft moest worden, maar dat toch reden gaf tot het grootste plezier.
Zoo herinner ik me, dat de treinsoldaten Oosterwijk en Compier rustig met den munitiewagen door het dorp rijden; over den wagen is een groot zeil gespannen. Als een van de officieren den wagen aanhoudt om te vragen waar de heeren heenreizen, antwoordt Oosterwijk: "Landmijnen uit het Brigadebureau halen, luit."
Tegelijk beginnen van onder het zeil de schapen te schreeuwen, die Oosterwijk voor zijn kwartiergever vervoerde met den munitiewagen. 't Gevolg was dat onze luitenant eenige dagen later in de officierscantine met een algemeen Bèèèè werd ontvangen.

't Loopt tegen half vijf en we beginnen de papieren op te ruimen. Vooral op het sluiten van den dag zijn we erg precies. Klokslag half vijf pakken we de veldmuts, vragen of de luitenant "nog iets heeft". Zoo niet, dan gaan we ons opfrisschen en vinden elkaar weer terug aan de groote ronde tafel in "de Gouden Leeuw", de stamtafel van de mortieristen.
't Grootste genoegen is altijd, als de luitenant om half vijf nog een "klusje" heeft uitgedacht voor Gilhuis, waar hij tot half zes mee druk is. Niet dat we Coen liever niet aan de tafel hebben. Integendeel!! Maar we gnuiven toch, als we den "werkzamen" commandant korpstrein zien binnenkomen, als we juist ons derde borreltje nuttigen.
"Goed verkocht, Coen?" vraagt sergeant Waterreus.
"Och, kaatst Coen, dat zal ik je morgen in de stelling wel eens vertellen, zoo om een uur of tien, als het goed weer is tenminste."
In "de Gouden Leeuw" wordt biljart gespeeld, een kaartje één en twintig gelegd en geknobbeld. Totdat sergeant Spaan het sein geeft, dat het tijd van eten wordt. De soldaten gaan naar het kwartier op de Pannenfabriek, de onderofficieren naar Kattenburg 9 waar Mevrouw Gilhuis het eten verzorgt. Wat hadden die heeren het uitgekeken!
Met z'n allen ingekwartierd in één pand met Mevrouw Gilhuis aan het hoofd. Alles op z'n tijd. Eten, drinken, radio, knoopen aan de jas, en zelfs van tijd tot tijd een flinken uitbrander als het samenzijn in "de Gouden Leeuw" te lang had geduurd.

Sergeant Spaan gaat een uurtje, liggen. Hij is vanavond wachtcommandant op de Pannenfabriek en zal dus vannacht niet op bed komen. Dat is dan ook het eenige bezwaar dat aan deze functie vastzit. Immers het wachtlokaaltje, dat een onderdeel van het kwartier vormt, is niet ongezellig ingericht.
Er staat een kachel die wel wat te hard brandt. Maar de overdadige warmte wordt weer automatisch afgevoerd door de gebroken ruiten. Slapen komt niet voor. Daar zorgt weer de felle lamp voor, die genadeloos in de oogen schijnt, omdat de kap ontbreekt.
Een luie stoelzitting uit een gesloopte autobus, beschikbaar gesteld door den soldaat Piet Bel, noodigt uit tot een gemakkelijk zitje. Soms was er een luie rookstoel. Dat was echter alleen het geval, als de sergeant Van de Ende de wacht had. Met Van de Ende was 's morgens ook de stoel weer verdwenen.
Spaan heeft z'n plaats ingenomen. In de wacht bevinden zich o.a. Leons, die als soldaat ook gecommandeerd is om dezen nacht in slapeloosheid door te brengen.

Klik hier voor een uitvergroting
Cadet-Vaandrig Vogelesang (l), Luitenant Dr. G.Z. Jol (m) en Vaandrig Van Kuik (r) (1939-1940)
Leons is in 't burgerleven slagwerker in een band en weet, als hij zin heeft, den moed er in te houden met liedjes als: "De olieman heeft een Fordje opgedaan", en "De luitenant houdt van swing", welk laatste lied overigens in overeenstemming was met de werkelijkheid.
Nu was het met Leons zooals met de meesten: hij was gekomen om het Land te dienen, maar voelde zich toch niet op en top op z'n gemak toen hij 's avonds op het pikdonkere terrein van de Pannenfabriek werd neergezet met een echt geladen geweer, en het verzoek het terrein van vreemden te zuiveren, als dit noodig mocht blijken. En helaas bleek het een der eerste avonden noodig.
Leons op wacht. Geheimzinnig ruischen de toppen der hooge boomen achter de fabriek. Uit de verte dringt af en toe een geluid door van de "stad" Druten. Waar zal Leons aan gedacht hebben? Aan de café's, waar hij de trom sloeg? Aan z'n verloofde? We weten het niet. Wel weten we, dat plotseling drie scherpe schoten door de lucht klinken.
Ies staat als aan den grond genageld. Wat nu te doen. Daar is bij de consignes blijkbaar niet op gerekend. Hij ziet niets, hoort niets, weet dus ook niet waar eventueel een tegenvuurtje gebracht zal moeten worden. Het geluid komt uit de richting van het wachtlokaal. Het levert natuurlijk bezwaren op in die richting terug te vuren. Het zou op z'n zachtst gezegd de wacht uit den slaap kunnen halen, wat onvergeefelijk zou blijken. Ies pakt dus de spuit onder den arm en holt naar de wacht.
Luitenant Jol, die tegenover de fabriek woont, is per rijwiel al aangekomen. Hij lost het raadsel op.
Een burger, die van een familiefeest terugkeert, heeft geprobeerd of zijn jachtgeweer nog functioneert. En dat bleek in orde.
Nu krijgt ieder die dit leest, den indruk, dat Ies bang was. Niets is minder waar dan dat. We weten dat hij later tot onze flinkste soldaten behoorde. Maar 't was hier de ongewoonte.
Bij de wacht, die op de Pannenfabriek geklopt werd, spookte het soms wel meer. De luitenant (en als we het over "den luitenant" hebben bedoelen we altijd den compagniescommandant) liep namelijk 's nachts zelf vaak een ronde.
Zoo éénmaal per week had de luitenant schijnbaar een "bespreking" in Nijmegen. Op den terugtocht werd dan in den regel even de Pannenfabriek aangedaan. Dit werd regel, toen gebleken was, dat het op den droogzolder bij den stoker van de fabriek geriefelijker was voor den post dan zoo direct in de buitenlucht.
De voornaamste bewaking van de wacht was een houten loods, waarin belangrijke zaken waren opgeborgen.
De luitenant had zich ten doel gesteld uit deze loods iets te ontvreemden. Lukte dit, dan zou den dienstdoenden post een zachte doodstraf worden aangezegd. Lukte dit niet, dan werd deze functionaris beloond. En deze belooning was op z'n plaats. Want de luit ging vakkundig te werk. Met steentjes en stukken turf werd getracht den schildwacht van z'n plaats te lokken. Lukte dit, dan kon langs de achterzijde van de steenenrijen de loods bereikt worden. Totdat Gilhuis zei, dat het uit zou zijn.
Als de luitenant in den vooravond zich laat ontvallen, dat hij er dien avond niet is en dat luitenant Jol hem zal vervangen, wordt op de kamer krijgsraad gehouden.
Het staat vast, dat er vanavond "contrôle" van de wacht volgt. In de verte nadert op den betonweg een auto. Op een 100 Meter wordt der gewoonte getrouw de motor afgezet. Dus, het is de luitenant!
Hij sluipt achter de steenhoopen het terrein op in de richting van de loods. Geen post. Vlak bij de loods, geen post!
Zachtjes hooren we de sleutels rammelen. Drie hangsloten moeten worden geopend. De sleutels schijnen niet te passen. En dat klopt. Want nooit was de wacht actiever dan juist dezen avond. Immers, er is geld bij elkaar gelegd en nieuwe sloten met andere sleutels zijn voor deze grap aangebracht.
Gelukkig werden deze soldatenstukjes gewaardeerd.

De Pannenfabriek. Wat een herinneringen aan dit prachtkwartier. Wat mopperden we vaak, doch hoe lief hadden we dit home niet. Wat waren we ontstemd als bij alarmoefeningen een ander onderdeel tijdelijk onze "barak" moest betrekken. Wat is daar een lief en leed gedeeld. Vaak zullen we terugdenken aan den inwijdingsavond ter gelegenheid van de eerste verduisteringsproef.
Het dorp is donker, dus ook de pannenfabriek in duister. Op de kamer zijn langs de wanden olielampjes opgehangen, waarvan de glazen nog zijn geschilderd in een blauwe kleur, zoodat de ruimte maar heel flauwtjes is verlicht.
Van slapen komt op dit uur niets. De officieren en onder-officieren zijn aanwezig. Er wordt gepraat, gelachen, gezongen. De radio speelt een bekende mop en we krijgen toestemming uit volle borst mee te zingen.
Maar dan klinkt één stem boven de anderen uit, en trekt de aandacht. Het volume van onze massazang wordt geringer, totdat alleen nog onze "Caruso" gehoord wordt. Hij is ontdekt en moet zingen. De radio wordt het zwijgen opgelegd en onze Limburger Willems beklimt de tafel, gehuld in een deken. Zijn prachtige stem zingt de bekende liederen uit zijn geboortestreek. Een daverend applaus is zijn loon.
Wij zijn een zanger rijk, die er zijn kan.
Willems klimt van zijn "podium" en wij gaan weer over tot den massazang. Voor we het weten, gaan de lichten weer aan en naar we later gehoord hebben is deze eerste verduisteringsoefening een succes geweest. Wij zijn het daarmee eens. De officieren hebben zich zoodanig geamuseerd, dat zij een kist bier laten aanrukken.
Korporaal Hoogstad is ontroerd. Hij gaat in zijn krib overeind staan en spreekt. "Luitenant, voor dezen avond de dank van het heele hoffie." Zoo kwam Hoogstad aan zijn naam van "Hoffie".
Voor zulke intieme uren kon de barak zich tenslotte leenen. Het was geen soldatenbarak meer, het was onze huiskamer. Het was geen fabrieksruimte meer, het was een lokaal met tochtwerende houten schotten, met twaalf vaste waschtafels, en schilderijen op de wanden. En als we 's avonds honger hadden of lust in nog één sigaretje, dan behoefden we er maar even op te zinspelen en de onuitputbare voorraadschuur van Weiler ging open en de Kwatta en Chief Whip kwamen voor den dag.
Nog een solodans door de "elastieke" beenen van den 38-jarigen Piet Bel, soms tot slot een exclusieve scheldpartij tusschen Klaassen en Hoffie, en de pannenfabriek ging ter ruste.
Neen, pannenfabriek, we vergeten je nooit!!!

"Luisteren. Geeft... acht!"
Luitenant Jol komt de barak binnen. Sergeant Waterreus presenteert de Compagnie.
't Is 10 uur 's avonds. De luitenant komt ditmaal zelf appèl innemen. De Compagniescommandant is met verlof en in deze dagen wordt de Compagnie gecommandeerd door den oudsten sectiecommandant, den luitenant Jol. Dr. in de economie, dus "afgestamd" precies en uitgerekend. Maar als je daar nu maar eenmaal aan gewend bent, dan kan je ook verder niets gebeuren.
Er is weinig verschil in leeftijd en dienstjaren tusschen deze beide officieren, en menig besluit dat het wel en wee van de compagnie betreft, wordt door hen samen besproken en uitgewerkt. Dat weet je nu eenmaal, als je den vertrouwenspost van "ordonnans ten bureele" bekleedt.
Luitenant ten Wolde kan ernstig zijn en doortastend, maar heeft voor alles een open oog en hart voor den humor uit ons compagniesleven. Luitenant Jol kan een grap ten volle waardeeren, maar is toch in hoofdzaak in gesteld op den ernst van ons samenzijn te Druten. Er moet tenslotte vaak ernst betracht worden. Het is misschien juist daardoor, dat de beide officieren elkaar zoo goed aanvullen.
En zoo was tenslotte de derde luitenant van de compagnie weer een geheel andere figuur. Maar over hem straks meer.

"Dank je Waterreus, laat de menschen gaan zitten."
"Ik kom vanavond de orders voor morgen toelichten."
"Prompt half acht afmarsch. 8 uur in de stelling aanvangen."
"De Brigade heeft een zandauto beschikbaar gesteld. Vier man doen dienst op de zandauto, waaronder korporaal Hoogland als commandant. Sergeant Waterreus met vijftien man naar de stelling van Zoelen, sergeant Spaan met het overige personeel naar Puiflijk. Van de Wijngaard meldt zich morgen om negen uur bij den Overste."
"Weet U waarvoor, luit?"
"Je moet den Jagerhoorn op de wachthuisjes schilderen."
De artistieke huisschilder gnuift. Dat is tenminste wat anders dan carbolineum op de planken van de stelling smeren.
"Is negen uur niet wat vroeg, luit?" vraagt van de Wijngaard, die uit dit dienstverband met den Overste munt wil slaan.

Klik hier voor een uitvergroting
De mortierdekking te Druten (1939-1940)
"Tja", zegt de luit, "je kunt ook om tien uur gaan. Marcheer dan om half acht eerst maar met de sectie mee naar de stelling, en dan half tien alleen uit de stelling terug."
Van de Wijngaard af!
"Vooral in Puiflijk zulle we aan moeten pakken, mannen. Daar ligt nog een brok werk. En bij van Zoelen niet te lang aan de koffie."
Die laatste raad is niet overbodig. De stelling van Zoelen is genoemd naar de bewoners van de boerderij, waarachter de stelling gebouwd wordt. Van Zoelen, met de warme hooizolders, waar we vaak te lang gerust hebben. Moeder van Zoelen met je honderden kopjes koffie en je warme kachel. Veel zullen we langzamerhand gaan vergeten, dit alles echter nooit. En mochten velen van ons zich dien luien stoel niet meer kunnen voorstellen, één is er die dezen nooit vergeet, wat jij Waterreus?

En zoo trekt dan iederen morgen de compagnie in twee richtingen op, om de stelling te volmaken. Zand, kipkarren, rails, baddingen, carbolineum, verankeren! Vaklui werden we!
Golverdingen, alias "de Middenstander", kruidenier uit Mokum, hanteerde hier den sleg, die iederen voorwerker zou hebben doen watertanden. Loopgraven schieten uit den grond, schuilnissen worden ingebouwd.
"Komen er veeren bedden in, luit, of gewone matrassen?" vraagt Leons.
"Dat staat nog niet vast", antwoordt de luit, "maar jij krijgt een bed met een gecarbolineerden hemel er boven. En nu je 't over matrassen hebt, je zou goed doen je weer eens te scheren."
Klaassen, die juist tot korporaal is verheven, heeft weinig vertrouwen in 't zaakje.
"Een voltreffer luit, en we vliegen met het boeltje den dijk over."
"Stil Klaassen, wie moppert krijgt een maand tractement, en gaat onherroepelijk naar huis."
"Dan heb je niet slecht verkocht", meent Coen Gilhuis.
"Maar Klaassen", vervolgt de luit, "Vrijdag zal ik theorie houden over het nut van de stelling en het gebruik er van. Zorg dan, dat je op de eerste rij zit."
"Accoord luit", eindigt Klaassen, die zich herinnert, dat hij Donderdag met verlof gaat.

Zoo wordt er gesjouwd en gebouwd, gemopperd en gelachen. Totdat er een spelbreker komt. De winter laat zich gelden.
Volgens van Genderen is dit een sof. Want met het harde winterweer is het stellingbouwen vaak onmogelijk. En niet bouwen beteekent niet naar van Zoelen. Niet naar van Zoelen wil zeggen niet naar Marietje.
Is het nog wat geworden, van Genderen?

Het is begin November, als vrij plotseling het bericht komt, dat de luitenant ten Wolde in het Ziekenhuis te Utrecht zal worden opgenomen om genezing te vinden voor een geduchte ischias.
Deze behandeling zal wel eenige weken duren en uit het feit, dat ieder zijn tijdelijk heengaan betreurde bleek, dat hij een plaats innam in de harten van ons allen. En dat is geen wonder. In de eerste dagen toonde hij veel begrip voor aller moeilijkheden, hoewel deze ook hemzelf niet in het minst bespaard bleven. Velen hebben bij hem de eerste dagen hun nood geklaagd, en al kon hij ook in de omstandigheden geen verandering brengen, hij beurde op en wist heel wat zorg weg te praten.
Wij zullen het voorloopig zonder hem stellen. Het valt ook hem moeilijk afscheid te nemen van de compagnie, temeer daar er onzekerheid bestaat over den uitslag van de behandeling.
Maar eenmaal opgenomen in het ziekenhuis, wordt hij trouw op de hoogte gehouden van den gang van zaken. En vele verlofgangers komen graag enkele uren later thuis om een bezoek aan het ziekenhuis te brengen, terwijl anderen schriftelijk hun blijken van medeleven toonen.
In deze weken wordt de compagnie gecommandeerd door den luitenant Jol. Hem wacht een moeilijke taak. Want als eenig officier moet hij zijn tijd nu verdeelen tusschen stelling en bureau. Gelukkig is hij op dit punt voor geen kleintje vervaard.
Het een zoowel als het ander heeft zijn aandacht en tot grooten dank van ieder wordt op zijn aanwijzing de pannenfabriek eens nagezien. De kribben komen "op pooten", goederenplanken worden langs de bedden aangebracht, zeiltjes gaan de tafels bedekken. Het kwartier wordt op deze wijze nog geriefelijker dan het was.
Maar er wacht luitenant Jol al heel spoedig een zwaardere taak. Wij weten allen, dat er reeds lang iets broeit in de politieke atmosfeer. Kranten lezen we niet, maar de berichten worden door de radio ontvangen. En voor het eerst sinds we in dienst zijn, worden de verloven ingetrokken.

Het is in die dagen dat ik m'n eerste wachtje achter den rug heb, en in het verwarmde wachtlokaal na een bak thee, moeite doe om den wachtcommandant Coen Gilhuis uit den slaap te houden. En gelukkig. Want daar rinkelt de telefoon.
"Hier Willem 42. Begrepen - Klaar!"
Het is de contrôle op de waakzaamheid van de wacht.
Telefoon!
Coen zegt een leelijk woord.
Maar ditmaal is het iets anders.
"Vlug papier en potlood. Daar ligt het. Geef op. Vlug!"
Ik hoor hem zeggen: "Luitenant ten Wolde ligt in het ziekenhuis en luitenant Jol slaapt."
Er is een officier aan de telefoon gevraagd. Gilhuis zal voorloopig aan het toestel blijven en noteeren.
De stem van kapitein Bongaerts is nu te herkennen en hij dicteert eenige vellen instructies aan verschillende posten tegelijk. Ik sta achter Coen en zie met schrik, wat er wordt neergeschreven.
Coen is gereed en moet herhalen.
Door de zorg van Gilhuis heeft de wacht inmiddels luitenant Jol gewekt, die spoedig ter plaatse is.
"Weer een schietpartij soms?" vraagt hij lachend.
Bij het lezen van het bericht echter maakt zijn lach plaats voor den ernst.
"Dat ziet er slecht uit, menschen."
Hier moet georganiseerd worden. En dat kan deze luitenant.
Hij staat nu alleen voor het alarmeeren van onze compagnie, die binnen den kortst mogelijken tijd de stellingen moet hebben ingenomen. De troep wordt in een ommezien gewekt, paarden van den stal gehaald, wagens geladen. Het is al morgen, hoewel nog donker als wij gepakt en gezakt staan, gereed voor den afmarsch.
De meesten kunnen niet aan een oorlog gelooven en denken aan een alarmoefening. Maar als er in alle haast nog extra munitie wordt uitgereikt, gaat het voor ons wel iets meer op de werkelijkheid lijken.
Maar nog roepen enkele optimisten elkaar toe: "Tot vanavond in "de Gouden Leeuw", de eerste is vanavond van mij."
Er is nog even gelegenheid om afscheid te nemen van onze tweede moeder, Opoe Croonen, de hartelijke moeder van den overkant.
"Berg de gebakken eitjes maar even op, moeder", roept Keesje de Wilde nog.
Opoe heeft tranen in haar oogen, Opa schudt ons lang de hand en de dochter, tante Nuk gaat op de fiets naast den troep nog een eind mee.
Tegen den morgen betrekken wij onze stelling en in den mortierput wordt het wapen gereedgesteld.
Wij, die dezen nacht de wacht hebben gehad, kunnen bij van Zoelen op den hooizolder gaan slapen. De overigen moeten aan de stelling doorwerken. Dat is wel weer een gunstig teeken.
In de boerderij zijn de officieren bijeen en even later komt ook de Regiments-Commandant, Overste Smit. Hij komt naar ons terrein en zal ons toespreken. We staan nog met de schop in de hand in een kring om hem heen en popelen van ongeduld om te weten, wat er nu eigenlijk aan de hand is.
In zijn korte maar krachtige rede spreekt de Overste over de paraatheid in de ure des gevaars en wijst er tenslotte op, dat het veel van onszelf afhangt of deze stelling een veilige schuilplaats voor ons zal zijn dan wel een doodkist.
Maar of er nu direct gevaar dreigt, dat hebben wij nog steeds niet begrepen. In ieder geval is het geen oefening, maar bittere ernst en gaan we 's avonds ook niet terug naar ons kwartier en dus geen borrel in "de Gouden Leeuw". De stemming onder de jongens is nu wel anders dan bij een dergelijke oefening. Dan wordt er gekankerd op den weinigen slaap die ons gegund wordt, op den duur van de oefening, op het drinken van de veldkeuken. Nu nemen we alles voor lief en zijn een beetje stil. Na het eten, waarover geen klacht gehoord wordt ditmaal, moeten wij de wacht betrekken bij het wapen. Niemand schijnt er wat voor te voelen een paar uur te gaan slapen. Zij die nog geen wacht hebben, gaan voor de gezelligheid maar mee en dan is het weer Ies die, ondanks de wat gedrukte stemming door de onzekerheid van den toestand, ons meesleept met zijn liedjes, zoodat we tenslotte allemaal zachtjes meezingen. Dan zitten we in een kring in den mortierput, de jaskragen opgeslagen en staren naar de donkere lucht boven ons. Er wordt niet veel meer gesproken, maar ieder is in deze uren met zijn gedachten in zijn familiekring.
Er gebeurt niets en ook deze nacht gaat weer rustig voorbij. Het is nu Zondag geworden. Vermoedelijk zullen we dezen Zondag, als we toch in de stelling blijven, wel met zandkruien moeten doorbrengen. Maar wat is er dan toch aan de hand? Ja zeker, de verloven zijn reeds geruimen tijd ingetrokken, maar we hebben niets gehoord of gelezen, dat verontrustend is. En dat niets weten, maakt ons wat kriebelig.
Vandaag is het Zondag en veel vrouwen of verloofden zullen komen om haar mannen weer eens te zien.
Daar komen de aalmoezenier en de veldprediker. Eigenlijk een slecht teeken, maar zij maken geen aanstalten om ons toe te spreken, doch loopen wat rond en maken hier en daar een praatje. Zouden zij misschien iets weten?
"Dat is een rare Zondag, Majoor!" openen wij het gesprek.
"Tja, jongens, de toestand was ernstig, maar naar ik heb gehoord, klaart de politieke hemel op."

Klik hier voor een uitvergroting
Luitenant Jansen met de familie Jeuken - Horssen (1939-1940)
Een zucht van verlichting gaat op! "Gaan we vandaag nog terug naar ons kwartier?" Maar op zulke directe vragen kunnen ook zij geen antwoord geven. Maar nu de hoop herleeft, dat het weer met een sisser afloopt, willen we maar zoo gauw mogelijk terug. Eerder dan wij het verwachten, om half tien, komt luitenant Jol met de verblijdende mededeeling dat we kunnen inpakken. Ondanks het tekort aan slaap hebben we in record-tijd den boel bij elkaar en marcheeren we af.
In het dorp staan al vele vrouwen en verloofden te wachten en dan zien zij tegelijk, dat hun mannen nog wat anders te doen hebben dan excerceeren, aardappelen jassen enz. Met vuile, vermoeide gezichten van te kort aan slaap, met een stoppelbaard en de pan op het hoofd komen wij in volle oorlogsuitrusting aanmarcheeren en vele vrouwen hebben haar geliefde niet eens herkend. We zijn tevreden als we Druten weer zien. Opoe Croonen zorgt voor een extra eitje, Rutten in "de Gouden Leeuw" voor een feestborrel, en de spanning van November is voor ons voorbij.

Zoo'n dienst op het bureau was niet gek. Dat wil zeggen in den winter. Als in het mooie voorjaar de troep het veld in ging, was ik wel eens jaloersch. Maar in die ontzettende winterdagen was het er toch wel heel genoegelijk.
Die gezellige woonkamer in de Mr. van Coothstraat. Groote stoel van den luitenant (of van sergeant Spaan als hij de kans had); tegenover den luitenant de machtige zwarte korporaal Weiler; en bescheiden ter zijde de eenvoudige stoel van een even eenvoudig ordonnans. Veldtelefoon op tafel en een gloeiende haard in den hoek.
Met de geheime "administratiekist van de 24e Compagnie Mortieren van 8" was het interieur voltooid.
Ik sprak van den machtigen Weiler. De trait-d'union tusschen de compagniescommandant en de compagnie. Weiler, de vraagbaak voor ons allen, de kameraad van ieder.
"Weiler, kun je niet voor elkaar krijgen, dat m'n verlof verzet wordt?"
"Weiler, m'n vrouw komt over. Hoe moet ik het nu aanleggen om buiten de barak te slapen?"
En de korporaal noteerde, wierp op bureau balletjes op en had vaak niet weinig succes.
En zoo papte ik met hem aan over een plaatsje op 't bureau. De goeie Kees Wervenbos bleef lang ziek thuis en moest noodig vervangen worden. Jammer voor Kees. Hij behoorde al zoo lang tot den inventaris van het bureau en wist zich na den commandant immers de gewichtigste figuur.
Gelukkig werd er na z'n terugkomst gezorgd voor een beste baan: theeschenker op het regimentsbureau.
Daar hoorde je tenslotte ook nog wel eens wat. Niet dat Kees uit de school klapte. Mis!
Ik hoor het hem nog zeggen: "Nee man, ik kan er niet over praten; de Overste heeft me op het hart gebonden met niemand over deze zaak te spreken."
Ik behoefde dus geen wroeging te hebben, dat ik de plaats van hem had ingenomen. Kees had een beste baan teruggekregen. En daar gaat het voor ieder soldaat toch maar om: een baantje!
De luitenant had gezorgd, dat hij zelf een uitstekend gezicht had op de straat. Hij mocht graag zien wie en wat voorbij ging. Maar dat laat ik verder rusten. Zoo ook de muzikale syncopische uitvallen van den baas. Je kunt als ordonnans tenslotte niet overal over gaan praten of schrijven.
Was ik met verlof, dan werd de plaats ingenomen door den dienstplichtig Jager Tonia Vendel. Oók een man die het bureauwerk verkoos boven den stellingdienst. En een secuur iemand.
"U spreekt met den tijdelijk-hulpschrijver van de 24e Compagnie Mortieren van 8 van Staf 24 R.I., den dienstplichtige Vendel."
Deze telefonische kennismaking klopte, maar had eenvoudiger gekund. Maar dan zei Toon: "Waarom zou je 't eenvoudig doen, als 't ingewikkeld kan?"

We hebben al een paar dagen gezien, dat de baas zit te piekeren. Er is iets gaande, maar we kunnen er niet achter komen.
De kapitein-adjudant van het Regiment is al een paar maal geweest. Deze was echter nog niet binnen, of de luit zei: "Jongelui..."
Dat beteekende, dat we tijdelijk moesten afdrijven naar de winkelkamer, die aan het bureau grensde.
Totdat op een goeien dag Weiler de opdracht krijgt, onderstaand ordertje even te tikken en in het orderboek te plakken.
"De luitenant Jol zal het vanavond zelf voorlezen."

"Binnen een tijdvak van twee weken zal een volledig uitgeruste sectie van de compagnie worden overgeplaatst naar III-29 R.I. Wordt gelegerd te Horssen. Zij die voor deze overplaatsing in aanmerking wenschen te komen, kunnen dit binnen drie dagen op 't bureau kenbaar maken. Is dit aantal niet toereikend, dan zal op bureau een aanvulling worden opgemaakt."

We staren elkaar een oogenblik aan zonder iets te zeggen. Weiler voelt echter, dat ik hetzelfde denk als hij: scheiding op de Pannenfabriek.
En 't blijkt geen halve maatregel. Want niet binnen twee weken, maar na acht dagen staat de opgepoetste sectie, voor afscheid gereed, te luisteren naar een toespraak van den kapitein Rompen, den chef staf van het Regiment. Daar gaan ze: de 2e luitenant Jansen als commandant, de sergeants van der Ende en Houtepin als stukscommandanten en 24 man. Willems, de gevoelige zanger van de Pannenfabriek, de voordrachtkunstenaar Hooglander, de ijverige Drukker, de reus Vrouwerf en vele anderen.
En dan naar Horssen. Druten is tenslotte geen klein Parijs, maar Horssen? Geld werd er geboden om te mogen ruilen.
Totdat echter de tijd komt dat ze Horssen kennen, en voor geen geld meer terug willen. Waarom???? Daar straks meer over.
De overplaatsing gaat intusschen zoo vlug in z'n werk, dat er geen tijd bestaat om behoorlijk afscheid te nemen.

Klik hier voor een uitvergroting
De trouwfuif van Willems (1939-1940)
Maar wat in het vat is, verzuurt niet! Want als de zanger Willems gaat trouwen, komt voor deze gelegenheid de bruid uit het zoele Zuiden over om in het midden van de kameraden van haar man feest te vieren.
Zoo komt per specialen ordonnans de uitnoodiging op de pannenfabriek. Feest in Horssen.
De luitenant ten Wolde tikt bij den Chef Staf een paar uurtjes avondpermissie op den kop, en met steeds heen en weer rijdende taxi's (waaronder de begrafenisauto van de garage van Halen) wordt het gezelschap van Druten naar Horssen gevoerd.
Sergeant Waterreus bestuurt een der wagens eigenhandig langs den kronkelenden dijk op den heenweg. Terug gelukkig niet. Waterreus reed soms uitstekend... soms ook niet. Ik doel hier op den mist.

Bij aankomst doet de eerste aanblik van de feestzaal bij de familie Jeuken vermoeden, dat menig dienstuurtje is besteed om het aanzien zoo feestelijk mogelijk te maken. Het ruime houten lokaal is rijk versierd en in den hoek is een bar ingericht onder leiding van den korporaal-barkeeper A. Been. Tot een bepaald kwantum kan hier gratis den dorst bedwongen worden.
Op het podium, waar het orkest zetelt, prijkt een piano (gekocht voor f 25.-) die ongetwijfeld betere dagen zal gekend hebben, maar die voor een goed muzikaal gehoor toch bekende wijzen kon voortbrengen, mits deskundig bewerkt.
De visite komt onder luid hoera binnen en het oordeel begint.
Mevrouw van der Ende heeft gezorgd voor een geestig lied op het bruidspaar, het orkest doet wat het kan en de "obers" komen handen te kort.
Leons komt in zijn vak. Hij laat den olieman weer als een vorst door de Jordaan rijden in het opgediepte Fordje en de stemming gaat merkbaar stijgen. Velen gaan op de schouders gedragen de zaal door, toespraken worden gehouden, totdat... de manshooge kachel het noodig oordeelt met een geweldigen smak ter aarde te slaan.
Maar niet voor niets hebben we den naam van "kachelpijpencompagnie". We zullen toonen wat we op dat gebied waard zijn. Rappe gehandschoende mannen grijpen de zwarte verstoorster op en mikken haar in den tuin.
De tijd vliegt om en we moeten afscheid nemen. De luitenant wil het uur van de verleende permissie niet overschrijden.
Aandoenlijke speeches over trouw en kameraadschap volgen, handen worden gedrukt en het gezelschap kan weer plaats nemen in de gereedstaande auto's.
Ik denk dat de lijkauto zelden zulke spraakzame passagiers heeft vervoerd. Geen wonder dat de menschen het eerst zoo verwenschte Horssen niet meer wilden verlaten.

De groote leegte die nu op de Pannenfabriek is ontstaan, moet worden aangevuld. Duurt het aanvankelijk wat lang, toch komt op een goeden dag een autobus het dorp inrijden met aanvulling uit het depôt.
Telefoontje van het regimentsbureau: "20 afgestudeerde mortieristen beschikbaar".
En jawel, 20 Friezen, bepakt en gezakt, gloednieuw uit Leeuwarden, staan voor de deur. De baas is er maar half mee in z'n schik. Friezen, verwend in het depôt, en nu bij het veldleger.
"Weet je", zegt de luit op bureau, "het is met die Friezen zoo; heb je ze allen voor je gewonnen, dan houd je ze. Maar krijg je ze tegen, dan is het voor goed gebeurd."
En daar blijkt iets in te zitten.
Na den eersten warmen maaltijd, dien de heeren nuttigen, wordt er rapport aangevraagd. De nestor Scheepstra doet het woord.
"Luitenant, wij zullen het op dit eten niet kunnen houden. U ziet dat we allen gezonde stevige jongens zijn en kunnen heel wat aan. In 't depôt kregen we soep vooraf en pap na. Dan kunne je tenminste stellingen bouwen. Is daar niet wat aan te doen?"
Soep vooraf en pap na! We schieten ondanks alles toch in den lach. We weten maar al te goed dat de pot te velde degelijk en voedzaam is, maar "liflaffies" kennen we toch niet.
De klacht wordt aangehoord en genoteerd. De luit zal voorloopig eens zien wat er aan te doen is, maar zegt toch weinig hoop toe.
"Het zal moeten wennen mannen. En je zult zien dat het went. We zitten te velde en moeten ons aanpassen aan de omstandigheden van mobilisatie en misschien nog eens oorlogstijd."
Het comité drijft af.
Toch gaat dit maar niet zonder meer aan de aandacht van den compagniescommandant voorbij. We weten allen dat de keuken best is maar dat er verschil is, hoe de spijzen worden opgediend of toebereid. Er zijn toch ook bij andere onderdeelen al eens klachten geweest. Er wordt dan ook met de andere commandanten van onderdeelen van den Staf van het regiment overleg gepleegd, en een kleine verandering in het keukenpersoneel doet al wonderen.
En al ontbreken de soep en de pudding, toch komen er van tijd tot tijd eens versnaperingen die tot dankbaarheid stemmen.
Onze Friezen burgeren zich vlugger in, dan we gedacht hadden. En er is niet veel tijd voor noodig of er is een goede kameraadschap gesloten tusschen de "beide wanden" van de barak. Immers, de oude jongens sliepen aan de eene zijde, de Friezen in hoofdzaak aan den anderen kant van het lokaal.
Zelfs de stellingbouw schijnt zoo in den smaak te vallen, dat "van Zoelen" flink poot aan moet spelen om niet ingehaald te worden. De stelling in Puiflijk is later aangevangen en 't zou voor de sectie van Zoelen een blamage zijn, als er achterstand kwam.
Nu zou dat wel te verklaren geweest zijn. In Puiflijk was geen boerderij met koffie en luie stoelen. Bovendien waren er twee stoere voorwerkers, de sergeant Spaan en de korporaal Trippe. Vervolgens een man als Cnossen, die zonder sleg de palen den grond in keek; en tenslotte de vernuftige bruggenbouwers Melein en Wieringa.
Zoo wordt er tegen elkaar opgewerkt, hetgeen aan het doel ten goede komt. Totdat..., totdat we aan handen en voeten worden gebonden door een macht die we niet aan kunnen.
Hij is er en schijnt niet van plan te zijn vlug weer op te stappen. Winter 1940!!
Hier zou alleen een boek over te schrijven zijn. IJsnood, sneeuwstorm, menschen in nood op de steenfabrieken, ijshakken, ijsbarricades, enz. lederen morgen zeulen de secties naar de ijsgracht om het koude baantje aan te vangen. Gewapend met ijshaken en bijlen.
De Compagnie Mortieren had van het 2e bataljon een eigen gracht toegewezen gekregen. De luitenant was hiermede in z'n schik; teleurgesteld was echter Vendel die uitvond, dat er nu ook precies nagegaan kon worden, wat de Compagnie op zoo'n ijsdag had gedaan.
De gracht, precies 100 Meter lang, moest ijsvrij worden gemaakt, een karwei waar je nooit mee klaar kwam. Want immers, had je een negentig meter gereed, dan zaten de eerste twintig weer potdicht. En als dan de compagnie om half vijf inrukte, was het geen uitzondering, dat er om zes uur nog een telefoontje van het bataljonsbureau kwam, met de vraag of er dien dag nog iets aan het ijshakken was gedaan. De Bataljons-Commandant was in den namiddag de gracht gepasseerd en had de ijsgracht toegevroren aangetroffen.

Klik hier voor een uitvergroting
Nachtelijk ijshakken (1939-1940)
Hier kon maar één ding uit voortvloeien, namelijk het bevel om het ijshakken ook 's nachts en 's Zondags te gaan toepassen.
Voor de eerste maal van Zaterdag op Zondag wordt de nacht in vier tijdvakken verdeeld. Op het bataljonsbureau worden de uren bij loting aan de commandanten van de ijshakkende onderdeelen toegewezen.
De baas trekt "van twee tot half vijf", waarmede deze nacht rust voor goed naar de maan is. Half twee opstaan en nog sluimerend den donkeren weg op naar de gracht.
"Ik geloof dat ik regen voel luit", moppert Kromjong. "Zouden we voor alle zekerheid maar niet teruggaan? Stel u voor dat het doorzet, dan zouden we daar toch een beetje voor ons verdriet staan."

"Hou liever dien haak bij je", gromt de dikke Dijkhuizen, "m'n oogen zijn toch al niet te best." De ijsgracht wordt bereikt en we worden vaderlijk ontvangen door de vaandrigs Vogelesang en van Kuik. Zij zijn nog maar sedert kort bij de Compagnie en hebben luitenant Jol vervangen, die het commando heeft gekregen over de Verbindingsafdeeling van het 2e Bataljon.
"Zoo mannen", grapt vaandrig Vogelesang, "wij zijn hier al een kwartier en hebben al een dertig Meter klaar. Jullie dus gauw even de rest en we zijn met een half uurtje weer thuis."
We weten beter, maar lachen toch. We ondervinden immers dat deze vaandrig in de slechtste oogenblikken den moed er weet in te brengen met een van z'n droog-komische opmerkingen.
Twee ploegen worden gemaakt, waarvan er een met den vaandrig van Kuik naar het einde van de sloot gaat om het houtvlot door de open geul te trekken. Zoo hopen we het water in beweging te houden en verder dichtvriezen te voorkomen.
Aan beide zijden van den oever wordt door vijf man aan de touwen getrokken. Op het vlot bevindt zich de vaandrig van Kuik met de overigen.
Hoe meer beweging, des te beter. Dat is naar den zin van de trekkers. Het vlot wordt van links naar rechts getrokken, in de stille hoop dat er schipbreukelingen gemaakt zullen worden.
"Rustig aan menschen", klinkt de stem van den luit, die in het duister over de ijsschotsen langs den oever is komen aanglijden. "Geen ongelukken, want tijd voor begrafenissen kan er niet af."
Het vlot wordt doorgetrokken tot het arbeidsveld van de eerste ploeg bereikt is. Na een uur wordt gewisseld en gaan wij hakken.
't Is een fantastisch schouwspel. In het flauwe licht van de stallantaarns, die door de zorg van Gilhuis (hij was er ook bij) langs den oever zijn opgesteld, zie je de donkere schaduwen van de figuren, die bijlen en haken hanteeren. Zware schotsen worden naar den oever getrokken en glijden onder hoerageroep weer weg.
Tot dat de opvolgende ploeg zich meldt en we naar huis kunnen terugkeeren.
"Jammer dat het weer ten einde is", vindt Gilhuis. "'t Is zoo'n aardig gezicht zoo van den kant."
Zoo geeft de winter ons zwaren dienst. Maar ook weer veel gezelligheid. De ronde tafel in "de Gouden Leeuw" is meer dan ooit bezet en bij een verwarmenden drank en een spel kaarten worden heel wat genoegelijke uurtjes gesleten.
Totdat zich de kern gaat afscheiden door het huren van een eigen kamer, die plechtig wordt gedoopt als "de Soos".
Hier kan men zich aan de "studie" wijden en de resteerende uren in burgergezelligheid doorbrengen. Ieder sleept van thuis aan wat daar gemist kan worden. Koppen en schotels, glazen, handdoeken, zelfs verschijnt er een volledig koffiekooktoestel. Alleen studieboeken heb ik er weinig gezien.
Als alles gereed schijnt te zijn zal de plechtige inwijding plaats hebben. Toespraken worden uitgedacht, glazen geheven en gezelligheid betracht. Totdat midden in het samenzijn de deuren van de ingebouwde bedstee worden open gedrukt en het slaperige gezicht van den korporaal van der Ven voor den dag komt.
De Soos bleek reeds eenige uren vroeger ingewijd te zijn.

Klik hier voor een uitvergroting
De sergeants Spaan, v.d. Ende, Watereus, Kila en Houtepin (1939-1940)
Duurt de winter lang en is hij hardnekkig, toch zal zooals ieder jaar het voorjaar weer winnen.
Langzamerhand begint er al eens een mooie dag te komen, en we mogen eindelijk hopen, dat de koude definitief voorbij is en dat er een mooie tijd voor ons ligt.
Voor den stellingbouw gaat zelfs meer en meer belangstelling bestaan; de jonge vruchtboompjes die we angstvallig hebben uitgespaard tusschen de bouwwerken beginnen te bloeien en het verblijf te velde wordt tenslotte een genoegen.
Dat wil niet zeggen dat de meesten niet blijven uitzien naar het einde. Vanzelfsprekend. Maar zoolang het verblijf te velde toch nog noodzakelijk is, zal het een groot verschil blijven onder welke omstandigheden we hier verkeeren. En dan mogen we niet mopperen.
Nu echter de bouw een tijd heeft stilgelegen, moet er met dubbele kracht gewerkt worden. Burgers worden aangenomen, rails gelegd, kipkarren voortgerold. Zelfs verschijnt er hier en daar een locomotief in zakformaat. Auto's en paarden sleepen materiaal aan.

De glooiingen worden door de zorg van Mullaert met hooizaad volgestopt (de luitenant bleef er bij dat het graszaad zou heeten) en werkelijk zijn de stellingen na eenigen tijd moeilijk meer te onderscheiden van de omliggende terreinen.
De dienst op Zondag geeft nog wel eens aanleiding tot moeilijkheden. Er zijn er die het niet kunnen verwerken, dat op den Dag des Heeren arbeid zal moeten worden verricht. Hun bezwaren kunnen tenslotte verklaard worden.
Hier ligt werk voor de geestelijke verzorgers van het regiment: de Aalmoezenier Vissers en Ds. Panhuize; zij genieten de sympathie en waardeering van een ieder en weten, als zij zich in de stelling onder de soldaten bewegen de bezwaren onder het oog te zien en te bespreken.
Niet alleen de stellingbouw echter wordt opgevoerd, ook de theoretische en practische oefening van den troep verdient alle aandacht.
Speciale oefendagen worden ingesteld; met tand en trommel worden op het schoolbord vrachten "duizendsten meer en minder" gegeven en de torens van Druten en Puiflijk hebben in de theorie al vele malen onder een vernietigend vuur gelegen. (Hoewel het met een mortier overigens slecht vuren is op een kerktoren.)
De beide vaandrigs weten hun weetje. Hoe kan het voor toekomstige beroepsofficieren ook anders. Vaandrig van Kuik is een liefhebber van de theorie over de krijgstucht. Tallooze voorbeelden worden door hem besproken en vragen mogen gesteld worden.
"Vaandrig", vraagt de korporaal Hoogstad (oftewel Hoffie), "als ik nu drie knoopen van m'n jas heb en ik kan in het heele dorp geen knoopen krijgen, wat moet ik dan zeggen als ik aangehouden word?"
"Je had moeten beginnen met te zorgen dat ze er niet af kwamen", antwoordt de vaandrig van Kuik; "overigens zou ik na den dienst in de barak blijven tot er weer knoopen zijn."
"Dan is misschien de oorlog net afgeloopen, vaandrig."
"Dan klopt dat", antwoordt de vaandrig, "want dan heb je geen jas meer noodig en moet je zorgen dat je weer knoopen aan je burgerpak hebt."
Vele overtredingen worden uitgedacht en besproken en menigmaal grijnst in de verte de tuchtklasse.

Klik hier voor een uitvergroting
De overdracht van het commando aan den Kapitein Krijnen (1939-1940)
Ook op bureau kunnen we merken, dat de touwtjes aangehaald worden. Pakken orders komen in; stapels brieven gaan uit. Oude bevelen worden door nieuwe vervangen, oefenprogramma's worden ingeleverd.
Op zichzelf zou dit alles niets beteekenen, als er maar één ding was, dat vasten vorm had. En dat was de indeeling van het kader.
Maar ook hier ingrijpende veranderingen. Allereerst het bericht dat de baas gaat verdwijnen, en vervangen wordt door een kapitein.
Je weet wat je hebt, je weet niet wat je terugkrijgt.
De vaandrig van Kuik aan de compagnie zware mitrailleurs toegevoegd. De sergeants Kila en van der Ende naar Weurt overgeplaatst.
Gelukkig valt het eerste nog al mee. Het commando van de compagnie zal worden overgedragen aan den Kapitein Krijnen, tot nu toe werkzaam op het regimentsbureau en dus geen onbekende.
De beide sergeants worden vervangen door twee van hun collega's uit Weurt, terwijl de vaandrig van Kuik niet vervangen wordt, omdat de luit voorloopig aan de compagnie verbonden blijft.
Dit alles voltrekt zich in enkele weken.
De compagnie wordt opgewreven-en-wel aan den nieuwen chef overgedragen door onzen ouden compagniescommandant, die voor deze gelegenheid de bataljonsmuziek op den kop heeft getikt. Toespraken worden gehouden en we voelen maar al te goed, dat dit afscheid den luit aan z'n hart gaat. Zoo vergaat het ook ons. Wij waren één met hem, hij met ons!

Nu behoeven we op dit punt echter niet te veel zorg te hebben. De Kapitein Krijnen is een man van ervaring, die nog mee kan praten over 1914-1918. Hij kent het soldatenhart en zal naast den dienst eveneens onze particuliere belangen niet vergeten.
Voor sergeant Kila is de overgang wel wat groot. Weg uit het gezicht van de Compagnie en van den warmen stal op Kattenburg. Maar ja, Weurt ligt tenslotte weer dicht bij Nijmegen. En dat zegt voor een vrijgezel toch ook wel weer iets.
Met sergeant van der Ende reist ook diens jeugdige echtgenoote af, waardoor de kamers in het pand naast het bureau vrij komen.
De ordonnans grijpt de gelegenheid aan om deze te bespreken en eenige weken later nestelt zich het jonge echtpaar Koudijs, na een huwelijksreis van twee dagen, in de aan het bureau grenzende vertrekken.
Van de reis is een groote enveloppe medegebracht waarin het volgende verzoek:
"De dienstplichtig soldaat Koudijs van de 24e Compagnie Mortieren van 8 verzoekt buiten het kwartier van de compagnie te mogen slapen. Hij behoort tot het vaste bureaupersoneel van de compagnie en zal een kamer betrekken die aan het bureau grenst. Op deze wijze zal hij ook na den dienst, indien dit noodig mocht blijken, steeds bij de hand zijn voor telefoon-, boodschappen en waarschuwingsdienst."
De kapitein adviseert het verzoek gunstig aan het regimentsbureau en Koudijs woont weer in een eigen pand; enkele weken van de maand kan z'n bruid bij hem wonen.
En zoo draait het leven te velde weer verder. De twee nieuwe sergeants die ter vervanging zijn aangekomen, raken al ingeburgerd. Een van hen, de sergeant de Nijs, doet dienst bij de sectie in Horssen, sergeant Simonis blijft in Druten.
De Kapitein Krijnen blijft den eersten tijd veel op bureau om zich over de Compagnie te laten inlichten. De luitenant ten Wolde verzorgt den stellingbouw bij van Zoelen, de vaandrig Vogelesang in Puiflijk.
Een bijzonderheid is de aanwezigheid van van Dijl, overigens een soldaat als ieder ander, alleen niet altijd aanwezig. Expert in zakenverlofaangelegenheden.
Als hij zich op bureau meldt, vraagt de kapitein: "Van welk onderdeel?"
"24e Compagnie Mortieren van 8, kapitein."
"Zoo, 'k herinner me niet je ooit eerder gezien te hebben."
"Dat kan mogelijk zijn, kapitein, ik heb zakenverlof gehad, en heb alles achter elkaar opgenomen, en bovendien twee perioden aan elkaar laten aansluiten."
"Dan zullen we langzamerhand weer moeten zien, hoe we een soldaat van je maken."
Poppedijn (dat was z'n bijnaam) grinnikt.
"Ik kwam eigenlijk vragen of er al iets bekend is van m'n nieuwe aanvraag voor zakenverlof."
Nu moet de kapitein toch zelf lachen. Poppedijn wordt hoffelijk naar de deur verwezen. Poppedijn was Rotterdammer en we moesten hem later helaas Puindijn noemer.
De orders worden tegenwoordig bij het middageten voorgelezen.
Zoo luiden de gegevens voor 10 Mei 1940:

Reveille 6.00 uur.
Morgenappèl 6.30 uur.
Morgenmaaltijd 6.45 uur.
Ziekenrapport 7.00 uur.
Aanvang morgendienst 7.30 uur.
Einde morgendienst 12.00 uur.
Middagmaaltijd 12.45 uur.


De sergeant Waterreus marcheert met de twee secties af naar van Zoelen.
In Puiflijk wordt niet gewerkt.
Vaandrig Vogelesang toezicht in de stelling.
Namiddagdienst:
- Baden 1e Ploeg 13.30-13.55 uur (onder sergeant Spaan).
- Baden 2e Ploeg 13.55-14.20 uur (onder sergeant Simonis).
In orde brengen van kleeding, uitrusting en wapens.
4.30 uur Inspectie voor den luitenant ten Wolde. (Uit het orderboek).

Op den avond van den negenden Mei wordt op het hobbelige weiland een voetbalwedstrijd gespeeld. De animo is niet zoo groot, want van de vorige maal liggen er nog drie te bed, waarvan van Dijk met een gescheurd scheenbeen. Mijn vrouw moet ik beloven dat dit de laatste maal is dat ik meedoe, hetgeen ik doe. Ieder weet immers, dat ik juist twee weken getrouwd ben. Ik besefte toen niet dat het inderdaad de laatste maal zou zijn. Het kan niet uitblijven, dat we morgen zoo stijf zijn als een plank, en dus maken we 's avonds een rustig avondje in mijn appartementen naast het bureau. Weiler komt aanloopen en deelt in de rust.
De luit dreigt me er uit te halen met een boodschap. Maar de geur van de koffie doet hem ontvallen: "'t Kan morgen eigenlijk ook wel".
Zoo genieten we van de rust met bovendien morgen een gemakkelijken dag in het zicht. Het slaat elf uur als er zacht op de ruiten wordt getikt en een gejaagde stem roept: "Weiler, Weiler!!"
We hooren dat het Kees Wervenbos is. Hij wordt binnengehaald en we zien aan hem, dat er iets bijzonders aan de hand is.
"'t Is mis, dadelijk stelling betrekken."
Tegelijk rinkelt de telefoon op bureau en de luit is al verdwenen.
We drukken ons oor tegen den muur die aan het bureau grenst.
"Ik kom", is alles wat we hooren.
De fiets knarst in het grint voor het raam en voor we den tijd hebben iets te vragen is de luitenant al verdwenen.
We kijken elkaar zwijgend aan. Zou het...?
De luit is spoedig terug en geeft de eerste aanwijzingen.
"Koudijs bij de telefoon blijven."
"Weiler pakt direct al het bureaumateriaal in. Niets achterlaten."
De kapitein Krijnen is inmiddels op bureau gekomen. Even overleg met den luitenant. Dan vertrekken ze samen naar de barak.
Er komen inmiddels reeds onderofficieren op bureau aan wie ik de telefoon overdraag.
Ik heb nu gelegenheid mij naar de pannenfabriek te begeven, waar de kapitein met den luitenant juist zijn aangekomen. De compagnie is reeds gewekt.
De kapitein, die de eerste zaken op bureau wil regelen, draagt den luit op de menschen in te lichten. Hij doet dit met deze woorden:
"Mannen, er is alarm geslagen. We zullen met den meesten spoed de stellingen gaan betrekken. Wat er aan de hand is, weet ik niet. Jullie weten echter dat ik jullie nooit zal neerdrukken als dit overbodig is, maar ook niet zal opbeuren als dit niet is verantwoord. Mijn gedachte is dat er ditmaal ernst geboden is. Mocht het later blijken een oefening te zijn, beschouwt het dan als winst."
De wagens worden geladen, de mortierkarren uit de loods gehaald en om drie uur zal alles gereed zijn om af te marcheeren.
Ik volg als ordonnans den luitenant weer naar bureau. Hier heeft mijn vrouw koffie geschonken, voor hen die hier nog werken. Er wordt niet veel gesproken.
De telefoon blijkt al afgesneden te zijn. We worden stil. De teekenen zijn niet gunstig.
Kwart voor drie. Het bureau wordt verlaten en afgesloten. Ik sta klaar om mij met de fiets bij den luitenant te voegen.
Tegen de lucht teekenen zich de silhouetten af van drie regimentsordonnansen te paard met de karabijn schuin over den rug. Ik herinner mij lang geleden een dergelijk beeld te hebben gezien in een oorlogsfilm...
Dan neem ik afscheid van mijn vrouw...
De kapitein Krijnen blijft ter inlichting bij den regimentscommandant. De luitenant ten Wolde zal de leiding van de compagnie weer op zich nemen, en meldt daartoe den troep om 3.15 uur bij den kapitein Buwalda in de Hooistraat, bij wiens onderdeel we ons zullen aansluiten.
De groote onderdeelen marcheeren reeds afzonderlijk af om de hun zoo bekende opstellingen in het stellingvak in te nemen.
De marsch naar van Zoelen is ditmaal een uittocht. Langs den weg staan de goede bekenden uit het dorp. Handen worden gedrukt, beloften gedaan...
Het begint al te dagen, als de compagnie in de stelling aankomt. De mortieren worden direct met de bekende gegevens opgesteld, de uitrusting die kan worden gemist in de alarmkwartieren neergelegd en de wachten bij de stukken betrokken.
De eerste boodschap is afwachten. Dit wachten duurt echter niet lang. Korporaal de Kok maakt mij opmerkzaam op het gebrom van een machine in de lucht. Het blijken eenige Duitsche toestellen te zijn, die weldra worden gevolgd door meerdere machines. Een kwartier na het verschijnen van het eerste vliegtuig zijn honderden toestellen in de lucht. Zij onthouden zich van elke actie, doch ons afweergeschut is verplicht het vuur te openen.
De schoten van de batterij doen den grond dreunen. Vanuit de loopgraven volgen we de banen van de lichtspoormunitie. En als een van de machines brandend begint af te drijven beseffen we, dat het ditmaal anders is dan 11 November. We zullen voorloopig de stelling niet meer verlaten.
In den namiddag wordt de activiteit in de lucht minder en tegen vijf uur zijn alle toestellen verdwenen.
Ieder weet nu, dat Nederland ditmaal niet buiten den oorlog is gebleven. De radio bevestigt dit spoedig.
"Duitsche troepen rukken den Groesbeekschen weg te Nijmegen op."
"Arnhem is reeds bezet."
"Gemotoriseerde colonnes komen reeds den weg Nijmegen-Druten af."
Honderden berichten komen door, spreken elkaar tegen, worden beurtelings bevestigd en weer bestreden. In elk geval geeft alles ons het besef, dat ernstige dingen gaande zijn, en dat het Regiment voor zijn groote taak zal komen te staan, waarop het zich maanden lang heeft voorbereid.
De commandanten van de onderdeelen krijgen opdracht, hun troep zooveel als dit mogelijk is te laten slapen en rusten.
In den commandopost van 2-II-24 R.I. wordt door een officier om beurten de wacht betrokken bij de telefoon.
Van 00.-2.00 uur heeft de luitenant de wacht en hij neemt het schrikbarend bericht op, dat het Regiment zich in de stelling marschvaardig zal opstellen voor een terugtocht op Tiel. Dat beteekent dat de prachtige opstelling, waar maanden zoo lang en hard aan is gewerkt, zal moeten worden prijsgegeven.
Bij het voorbereiden van dezen terugtocht komt er bij velen een benauwend gevoel. We weten, dat de weg naar Tiel over een hooggelegen dijk loopt. Het marcheeren van een Regiment met de bijbehoorende treinen, zal op dezen dijk, onder het te verwachten vuur uit vliegtuigen, op zelfmoord gaan lijken.
De onderdeelen begeven zich echter door de lager gelegen dorpjes, beschermd door de boomen, naar Tiel.
De mortiercompagnie marcheert met een gedeelte van den levensmiddelentrein langs kleine landweggetjes. Voorop loopt onze Piet Bel, die in Tiel woont en in deze streek perfect den weg kent.
Meerdere malen nemen vijandelijke vliegtuigen onzen troep onder vuur. Bij het dekken achter een boerenwoning vliegen de mitrailleurkogels door de ruiten en het dak.
In Wamel wordt rust gehouden om de onderdeelen weer bij elkaar te kunnen voegen. De brug bij Tiel wordt enkele uren later overgestoken en eenmaal in Tiel aanwezig, wordt onder een groot boomenveld de eerste eigenlijke rust verleend. De burgers deelen brood en koffie uit.
Voortdurend zien we nog groote troepen geëvacueerden voorbij komen. Dat is wel een treurig beeld van deze dagen. Oude mannen en vrouwen, moeders met zuigelingen in een doek, dieren aan touwen, wagentjes met huisraad, een bonte mengeling trekt voorbij. Eigen huis en haard onbeheerd achtergelaten.
Wat een ellende! We vergeten er een oogenblik onzen eigen toestand door.
In Tiel loopen postboden rond met blanco briefkaarten die beschreven kunnen worden en daarna zonder porto zullen worden verzonden. Vele van deze kaarten worden verzonden, weinige komen er de eerste weken over. Maar dat kon niet anders.
Na een verblijf van eenige uren in Tiel wordt de marsch voortgezet in de richting Maurik. De berichten komen door, dat de onderdeelen hier eenige dagen zullen kunnen rusten. We gelooven dit, maar geven daarmede blijk dat we van den eigenlijken toestand nog geen juist beeld hebben.
In Maurik komen we inderdaad aan, waar door de kwartiermakers reeds maatregelen zijn getroffen om den troep onder te brengen.
De compagnie komt op een ruimen zolder van een boerderij naast den Staf. De eigen keukenwagen verstrekt erwtensoep, die we ons best laten smaken. De Aalmoezenier Vissers en Ds. Panhuize bewegen zich tusschen de mannen om waar dit noodig blijkt een woordje te spreken. En hier en daar is dit noodig. Want al is er bij de verschillende onderdeelen veel vertrouwen in de leiding, toch zien we er af en toe wel een paar apart zitten met het hoofd tusschen de handen, die met angst de volgende dagen tegemoet zien. Hoe zou het ook anders kunnen.
Onze geestelijke verzorgers hebben in deze dagen één houvast. Pinksteren staat voor de deur. Het feest van de vervulling. Wat God beloofd heeft, zal Hij volbrengen. Al zal het dan door diepe wegen gaan, wie nu het oog naar boven mag slaan, zal kracht ontvangen om door te gaan. Dat ondervinden velen, ook van ons.
De nacht valt en we kunnen ons in ieder geval verheugen in een welverdiende nachtrust.
"Kan ik om elf uur morgen m'n ontbijt krijgen?" vraagt sergeant Spaan aan het einde van den zolder.
"Ja, en dan de eitjes niet te zacht gekookt", vult Trippe aan.
"Toch zou ik nog wel wat lusten, wat jij Weiler?" roept Mullaert.
Maar Weiler pit al lang en heeft bovendien z'n kwattavoorraad in Druten moeten achterlaten.
Om half zes worden we gewekt met de boodschap, dat in de buurt van Maurik parachutisten zijn geland, die opgespoord moeten worden.
Dat is iets nieuws voor ons. In een oogenblik zijn we gereed. Er worden kleine groepjes gevormd, die onder een kaderlid het terrein gaan doorzoeken.
De opbrengst is nihil. Waarschijnlijk een loos alarm?
Melein wordt met de bajonet op het geweer voor het Stafbureau geplaatst en we zien hem een uurtje later een vreemden kapitein den weg versperren, die schijnbaar het uitgegeven wachtwoord niet weet.
Hoe de man z'n best doet, hij komt er niet door. Eerst als er een der eigen officieren verschijnt die dezen kapitein kent, wijkt de post en laat den bezoeker doorgaan.
Hoewel op den Staf koortsachtig wordt gewerkt, verloopt deze dag voor de compagnie vrij rustig. Totdat om vijf uur in den middag de kapitein Krijnen komt binnenhollen met het commando: "Verzamelen met spoed. We gaan direct verder".
"Weet U meer, kapitein?" vragen we.
"Onderweg zal ik jullie verder inlichten jongens. Eerst met spoed den boel bij elkaar halen."
Daar ontbreekt het niet aan. Binnen een uur staat het Regiment weer gereed voor den aftocht.
Eerste richting is Eck en Wiel. Daar wordt halt gehouden om de berichten van de uitgezonden ordonnansen af te wachten. In dien tijd worden de voertuigen met takken en groen gecamoufleerd.
Aan den kant van den weg staat een buiten, verscholen in het groen. Een ander onderdeel dat daar gelegerd was, is bezig op te breken en de luitenant tikt daar nog twee gamellen warm eten op den kop, waar we ons aan te goed doen. Wie weet immers wanneer we weer wat krijgen?
Eenige uren blijven we op dezelfde plaats. Dan klinkt weer het commando "In de touwen!" We nemen onze plaatsen voor de karretjes weer in en voort gaat het.
Hoewel het Regiment in Maurik rust heeft gehad om op verhaal te komen, doet de vermoeienis zich toch spoedig weer voelen. Van rust, kan echter niets meer komen.
De troep gaat verder en als in de buurt van Amerongen de laatste brug is overgestoken, komt de verplegingsofficier van het 2e Bataljon, de luitenant Kraal, aanfietsen.
Hij heeft nieuws. In de Grebbelinie, waar reeds hard gevochten is, is een deukje gekomen en het Regiment zal waarschijnlijk opdracht krijgen dit deukje er uit te halen.
Niemand beseft den inhoud van deze woorden. Er zijn er zelfs, die een weinig zijn opgelucht. Dat er aanraking met den vijand komt staat vast, maar als het nu betreft het verleenen van steun aan andere onderdeelen, dan kon het nog wel eens losloopen.
Waren we nu zoo dom of was het gebrek aan ervaring? Ik weet het niet, maar de werkelijkheid zal spoedig voor de deur staan.
Om 6.30 uur bereikt het Regiment de bosschen om den vijver van een groot kasteel. Hier wordt de eerste groote rust verleend, al is het dan in de open lucht, op den grond. Deze rust duurt echter te lang. Immers tot den volgenden morgen zeven uur blijft de troep op dezelfde plaats gelegerd.
Die nacht is onvergetelijk! Niemand kan van zijn plaats, anders raakt hij zijn onderdeel kwijt. Om elf uur beginnen in de richting van Rhenen de lichtkogels het terrein te verlichten, terwijl het geschut voortdurend den grond doet dreunen. De lucht wordt rood gekleurd van de vele branden die in de omgeving reeds woeden.
Bij een van de onderdeelen klinkt het geschreeuw op van een der eigen jongens, die reeds zoodanig door zijn zenuwen overmand is, dat hij weggevoerd moet worden. Er volgen er spoedig meer.
Is deze man getroffen, gewond? Zijn we reeds onder vuur?
Als de keukenwagen komt, slaat deze in het duister met de beide paarden van den dijk af de diepte in.
Al deze dingen maken den troep angstig. We kennen immers van dit alles nog niets.
In den morgen worden de zelfstandige commandanten opgeroepen om te verzamelen in een hotel bij de bosschen. Hier wordt de bespreking gevoerd over den aanval, die aanstaande is en aan ieder de opdracht uitgegeven.
De Overste Land heeft de leiding. Onze bataljonscommandant, de Kapitein Hess, licht de bijzonderheden toe. Er is een nieuw Regiment gevormd, het Regiment "Overste Land". Het zal bestaan uit vier bataljons met de toegevoegde wapens. In den vroegen ochtend zullen de onderdeelen per vrachtauto naar het front worden vervoerd.
Zoo komt om zeven uur de compagnie Mortieren van 8 aan de beurt.
Helaas wordt de compagnie in twee deelen gesplitst. Een sectie blijft onder commando van den vaandrig Vogelesang bij den Staf in reserve. De kapitein Krijnen zal aan den Regimentscommandant blijven toegevoegd voor advies.
En zoo wordt onze tweede sectie onder commando van den luitenant ten Wolde aan het Bataljon van den Kapitein Hess toegevoegd.
Op mijn auto bevinden zich behalve de luitenant nog Dr. Meeuwis, de dokter van het bataljon en zes soldaten.
We trachten onder het rijden steun te vinden aan de mortierkarren die midden op de auto staan opgesteld. "Aan boord" heerscht de beste stemming. De grappen zijn niet van de lucht. Voor den goeden opmerker is het echter te zien, dat onze luidruchtigheid voortkomt uit den uiterst zenuwachtigen toestand waarin we allen het onbekende tegemoet gaan.
In die oogenblikken denk ik aan de verhalen uit de boeken van Remarque. Wat klopt alles precies. Alleen is er thans het verschil, dat we nu niet rustig ons boek kunnen wegleggen, maar dat we er zelf voorstaan.
Tot onzen schrik zien we dat de munitie-auto, die ons in de verte volgt, een anderen weg inslaat. We schijnen er dus op uit te moeten trekken met twee mortieren zonder granaten. Gelukkig voegt ze zich spoedig weer bij ons.
Als we worden uitgeladen, zien we langs den weg groote hoeveelheden munitie, die voor aanvulling zal moeten dienen.
We worden in het terrein afgezet en de kapitein laat het bataljon verspreid in de bosschen opstellen om daarna den naderingsmars aan te vangen.
Een verbindingsafdeeling trekt naast ons op en staat onder commando van niemand minder dan onzen luitenant Jol. Het doet ons goed hem hier weer terug te zien.
De opdracht die de luitenant van den Bataljonscommandant heeft ontvangen betreft het steunen van de bewegingen van de 2e Compagnie onder commando van den kapitein Buwalda, die zich tot een aanval op "Kruiponder" voorbereidt. Deze compagnie bevindt zich reeds in het boschterrein en zal het laatste stuk door het open veld moeten naderen. Gelukkig worden hier en daar in het veld stellingen aangetroffen, waarvan gebruik kan gemaakt worden.
De luitenant volgt met ons den Zuidelijken Meentweg, die reeds onder licht artillerievuur wordt afgelegd. Als we rechts afbuigen de Weteringsteeg in, wordt het vijandelijk vuur heviger, en menigmaal is het kleine groepje gedwongen tot het zoeken van dekking in de slooten langs den weg.
Als op een hoek een boerderij is ontdekt, wordt halt gehouden. Ze biedt een prachtige dekking voor de te vormen mortieropstelling en de vóórcompagnie kan op dezen afstand goed gesteund worden.
Wat was de marsch naar deze opstelling overigens vol treurige ervaringen! In het rond overal reeds rookende resten van afgebrande hofsteden; de meubels liggen half verkoold tusschen het puin. Het vee staat loeiend en ongemolken langs de hekken.
Als de stelling achter de boerderij is ingenomen, klimt de luitenant op het dak, om van achter den schoorsteen de doelen op te nemen.
Het wapen zal met gebrekkige middelen in de richting moeten worden gebracht, want voor uitvoerige methoden is geen gelegenheid. Steeds immers moet dekking worden gezocht voor de projectielen die met steeds grooter zekerheid onze opstelling schijnen te benaderen.
De granaten zijn door den korporaal de Kok en de zijnen reeds in de keuken van de boerderij in grooten getale in gereedheid gebracht. Het eerste schot gaat er uit. De luitenant geeft het zelf af. Nu vlug weer op het dak om de ligging waar te nemen. Deze waarneming is moeilijk. Het terrein waar de doelen liggen is met bosschen bedekt, waardoor de diepte van het gezicht bemoeilijkt wordt.
Als een half uur is doorgevuurd, moet noodzakelijk gestaakt worden. We kunnen niet nagaan, hoe ver de compagnie van den kapitein Buwalda is gevorderd en loopen bij doorvuren kans den eigen troep in den rug te schieten. Op aanwijzing van den kapitein Hess wordt daarom het vuur verlegd in het verlengde van de Weteringsteeg, waar nieuwe doelen zijn opgekomen. Inmiddels komt het bericht door, dat de kapitein Buwalda als een der eersten is gevallen. Deze mededeeling maakt diepen indruk. We weten met zekerheid dat de vóórcompagnie reeds verliezen heeft geleden. Dat kan niet uitblijven. De transporten met gewonden die voorbijgaan toonen dit maar al te duidelijk aan. Maar we beseffen, dat het verlies van dezen stoeren, kranigen officier voor zijn onderdeel van groote beteekenis is...

We zullen langzamerhand onze boerderij moeten prijsgeven en een andere opstelling gaan zoeken. De vijand bewijst met de rondvliegende projectielen maar al te zeer, dat hij onze plaats heeft ontdekt. We zullen met teruggaan echter moeten wachten op de aanwijzingen van het bataljon.
Langzamerhand komt de moedige 2e Compagnie gedund uit het terrein terug onder den luitenant Noorbergen. De gesneuvelden hebben ze moeten achterlaten, enkele zwaar gewonden worden meegevoerd.
Bij het teruggaan vinden we een onderofficier, wiens eene been is verbrijzeld. Op de mortierkar wordt hij meegenomen.
Het nu terugtrekkende bataljon wordt verzameld door den kapitein Hess, die zelf als een der laatsten het terrein verlaat. Dit zijn dingen die ons op de been houden: officieren om ons heen die midden in den troep aanwezig zijn en blijven.
Een kilometer achter de eerste lijn wordt het bataljon opgevangen door den Overste Land, die een nieuwe linie wil formeeren. Dit zal niet noodig blijken.
Steeds komen nieuwe onderdeelen het terrein uit. We zien menschen van 19 R.I., afdeelingen artillerie, die gedeeltelijk doorgaan of zich bij ons voegen.
Twee uren blijft de troep in een boerderijencomplex verzameld en het is op deze plaats dat onze korporaal de Kok een zenuwaanval te verduren krijgt, dien hij niet kan verwerken. Met behulp van een passeerenden dokter wordt bereikt dat hij in een schuurtje wordt ondergebracht totdat een auto met gewonden hem zal kunnen meenemen.
Het is een wonder, dat de Kok tot op heden de eenigste is die z'n zenuwen niet meer de baas is. Immers voortdurend scheren de vijandelijke vliegtuigen nog over ons heen, de troepen met hun mitrailleurvuur bestokend. Projectielen springen in de nabijheid en het wordt tijd dat er aanwijzingen gegeven worden óf om naar voren te gaan, óf om terug te trekken.
Bij het terugkomen van de compagnie en het opnieuw samenstellen van de onderdeelen blijken van onze mannen de volgende niet meer aanwezig te zijn: Sergeant Simonis, Sloof, Jonkman, Koolen, Ulrich, Leons, Nadels, van Genderen, Cnossen. Waar zijn ze? Gevallen? Vermist? We weten het niet...
De verbindingsafdeeling van den luitenant Jol heeft zich opgelost in een ander onderdeel en we zien dat deze luitenant maar één wensch heeft: zich weer bij zijn oude mortiercompagnie te kunnen voegen.
Zoo vangen we in bataljonsverband den terugtocht aan. Deze tocht wordt een meesterstuk van den opvolger bataljonscommandant, den kapitein Dijs.
In nachtelijk duister staat een marsch voor de deur van pl.m. 40 K.M. door de bosschen in het onbekende terrein. Doodsche stilte moet worden betracht en licht vermeden.
Het gebeurt niet zelden, dat we moeten uitbuigen voor resten van paarden en achtergelaten geschut.
's Nachts wordt bij een bakkerijtje midden in het veld halt gehouden. Een half uur rust kan worden genoten. De troep is volkomen uitgeput en op dit oogenblik zonder voedsel.
Bij het tweede deel van den marsch leggen we de handen op elkaars schouder en houden elkaar zoo, met den luitenant in het midden, op de been.
In den vroegen morgen wordt Vreeswijk bereikt. Aan de brug wordt brood met stukjes boter en kaas uitgedeeld. Ieder is echter te vermoeid om het te kunnen bereiden, zoodat we uren nadien de meesten nog met de kuch in de hand zien rondloopen.
Een groot deel van het Regiment vindt een onderkomen in de R.K. Kerk te Vreeswijk. In een oogenblik zijn vloer, banken en zelfs het podium voor het altaar met slapende mannen bedekt.
De doktoren zorgen met de hospitaalsoldaten voor de verzorging van de voeten. Dr. Meeuwis is tot op heden niet teruggekeerd.
Hier zien we voor 't eerst weer de beide andere secties terug, die op andere plaatsen hun plicht vervuld hebben onder den tweeden luitenant Jansen en den vaandrig Vogelesang.
De luitenant verzoekt de beide sectiecommandanten op het inmiddels ingerichte bureautje en laat hen hun ervaringen vertellen.
"Vertel eens, Jansen", begint de luit, "hoeveel menschen heb je verloren? Heb je nog mortieren over? Geef eens een overzicht van alles wat je hebt ondervonden. Koudijs zal aanteekeningen maken."
En dan begint luitenant Jansen zijn relaas:

"Op 10 Mei voormiddags om vier uur had ik de mortierstelling ingenomen in het vak van III-29 R.I., waaraan ik was toegevoegd. De ervaringen met de honderden vliegtuigen zullen wel dezelfde zijn als in Druten.
Toen de sirenes van Appeltern, Horssen, Altforst en Megen begonnen te loeien, begreep ik dat de bevolking moest evacueeren. Mijn eerste gedachte was: zou het voor deze menschen niet te laat zijn?
Den geheelen dag zagen we de koeien, die langs de wegen werden teruggedreven vanuit het voor ons liggend Niemandsland. Ik zag nog hoe het pontveer bij Megen werd stukgeboord en onder water verdween.
Met dat alles wisten we toch echter van het fijne van de zaak niets. Alle berichten van de radio en van voorbijtrekkende burgers maakten, dat we op het laatst niets meer geloofden.
Het eenige wat juist bleek, was dat er achter ons reeds hard gevochten werd. Tegen den avond zagen we op den Maasdijk een afdeeling wielrijders aankomen. Ik kende den commandant, die me vertelde dat hij van het grensbataljon kwam en den vuurdoop reeds ondergaan had. Hij vroeg voor hem en zijn soldaten een plaatsje om een oogenblik uit te kunnen rusten.
Zoo ging ik met de menschen den eersten oorlogsnacht in. We hadden gelegenheid om te slapen maar er kwam niets van. In de verte hoorden we het geschut dreunen en we hadden alleen maar één gedachte, wanneer onze tijd zou komen om aan den strijd deel te moeten nemen.
Om vier uur in den nacht van Vrijdag op Zaterdag komt de eerste ordonnans van den Bataljonscommandant, den majoor Schotman; zijn bericht luidt: mortieristen betrekken onmiddellijk de verwisselstelling en melden zich bij den kapitein Louman.
Deze gaf bij aankomst direct het bevel: klaar voor afmarsch, zoodat eenige oogenblikken later de sectie weer verder trekt achter het onderdeel van den kapitein Louman. Op een boerderij vinden we nog een grooten wagen met een behoorlijk paard. We laden dezen op met voedsel en de meest noodige kleeding. Hartog neemt plaats op den bak en verder gaat het in de richting Wijk bij Duurstede.
Hier volgde inkwartiering en kon worden gerust tot Zondagmiddag 3 uur. Dan moeten we overhaast verder. De sectie beschikt over een melkauto die inderhaast gevorderd is en waar de mannen met de stukken op kunnen plaats nemen. Achter ons volgt de trots van het bataljon: het stuk 6 Veld.
Op bevel van den majoor Schotman wordt de richting naar de Grebbe aangegeven.
De auto moet al spoedig worden achtergelaten; de stukken worden afgelegd en om half zes 's morgens komt het bevel "oprukken".
Uit de uiteenzetting van den bataljonscommandant had ik maar al te goed begrepen, dat er ernstige dingen voor de deur stonden.
Ik kreeg opdracht mij ter inlichting bij den Bataljonscommandant op te houden, zoodat de sectie onder commando van den sergeant Nijs wordt geplaatst. Deze was geheel voor zijn taak berekend.
Onze sectie vormde den staart van het oprukkende bataljon, dat met twee voorcompagnieën vooruit ging, dwars door de stoplijn van I-8 R.I. De frontlijn was reeds in Duitsche handen en de sectie kreeg tot taak steun te verleenen bij het heroveren van deze frontlijn.
In den commandopost van den majoor Weber, Commandant I-8 R.I., heerschte groote bedrijvigheid en de majoor was blij ons te zien. Wij kregen opdracht de eerste stellingen in het voorterrein te bezetten die nog geen invloed van het vijandelijk vuur hadden ondervonden.
De commandopost van den Bataljonscommandant werd tijdens het bespreken van de vuuropdracht onder Duitsch artillerievuur gelegd, waardoor de majoor zich genoodzaakt zag de boerderij te ontruimen. Dit was goed gezien, want nog maar nauwelijks was de boerderij door ons verlaten of er werd een voltreffer op gelegd. In een van de stellingen werd nu post gevat en terwijl vaandrig Buenk met de zware mitrailleurs den boschrand van Ouwehands dierenpark, waar op dat moment Duitsche stoottroepen hadden post gevat, onder vuur nam, werd het vuurplan ontworpen. De opdracht voor de mortieren was prachtig. Een vuur leggen achter een heuvel aan de andere zijde van de prikkeldraadversperring, van waar op dat moment gevuurd werd.
Terwijl ik terug ging, gevolgd door mijn ordonnans Vrins, werd het geheele tusschenliggende terrein onder vuur genomen en gekomen op de plaats waar mijn sectie was achtergelaten, was de geheele stelling nagenoeg weggeslagen. Mijn mannen hadden zich op tijd weten veilig te stellen, maar het was voor mij een vreeselijke slag, want mijn vuuropdracht moest uitgevoerd worden. Veel tijd had ik echter niet om na te denken, want reeds begonnen de manschappen van de voorcompagnieën terug te trekken. Bij het oversteken van een weiland hetgeen onder vuur lag, kon dit slechts plaats vinden door te tirailleeren en juist op het moment, dat luitenant Leendertz overliep, werd hij met enkele soldaten door een ontploffende granaat geraakt en werd op een afstand van 20 meter van mij af, uit elkaar geslagen. Voort ging het weer, en terwijl wij, aangekomen bij den roodekruispost van I-8 R.I., een en ander rapporteerden, kwam het bevel van den Regimentscommandant: Doorzetten, in den aanval!...
Hoe kon Majoor Schotman hieraan gevolg geven? Het verband in den troep was weg en men trok terug, ongedisciplineerd, zonder dat hieraan iets te doen was...
Gekomen ter hoogte van Veenendaal werden de troepen opgehouden op last van den divisiecommandant. Ik was met een fiets naar die plaats gereden en trof mijn sectie weer in verband aan, met de auto. Dat zij waren weggegaan zonder bevel van mij, was te wijten aan het optreden van een officier, die daar aanwezig was geweest, en die bevel gegeven had terug te trekken...
Deze stelling nu moesten de troepen, die aankwamen, innemen en tot des avonds laat bleven wij hier, totdat overste Smit kwam en het bevel gaf tot terugtrekken van de troepen tot achter de Hollandsche waterlinie. Hieraan werd gevolg gegeven.
De Kapitein Schleper van II-29 R.I. stapte bij mij in de cabine van de vrachtauto van de mortieren en ik zelf kroop achter het stuur, en zoo hotsten wij weg, hier en daar pikten wij nog een achtergelaten soldaat op, die zijn afdeeling of onderdeel kwijt was. Zoo ging het op de waterlinie aan, doch onderweg werden wij door een korporaal van de politietroepen in de richting naar Breukelen gestuurd, waar wij 's avonds laat aankwamen. Op verzoek van den kapitein Schleper werd inkwartiering verleend en des morgens vroeg was het appèl op het raadhuisplein in Breukelen.
Vanuit Breukelen ging het - nadat de kapitein inlichtingen had ingewonnen - naar Gouda en vandaar kregen wij opdracht dat de onderdeelen van 24 en 29 R.l. moesten verzamelen in Vreeswijk. Onderweg bij Jaarsveld troffen wij den divisiestaf. Ter plaatse bleven wij toen een uur of 4 wachten...; men zag het vanaf die plaats wel aan de roetzwart gekleurde lucht... Rotterdam brandde...
's Avonds laat werden wij doorgelaten naar Vreeswijk.
Nu, de rest is bekend."

De luitenant heeft zijn relaas beëindigd. Ook deze sectie heeft dus haar deel gehad.
"Hoe was de stemming onder je menschen, Jansen?" vraagt de luit nog.
"Uitstekend. Ze kenden, zooals wij allen, van den oorlog niets dan de theorie. Maar ze hebben zich er prachtig doorgeslagen. Ik ben er van overtuigd dat ieder van hen gedaan heeft, wat in zijn vermogen lag."
We wisten dat deze jeugdige luitenant van z'n mannen hield. De mobilisatie had dit uitgewezen en in de dagen van oorlog werd bewezen, dat z'n mannen achter hem stonden.
"En dan de vaandrig?"
We verheugen ons al op het verhaal van dezen derden sectiecommandant. Want we hebben al van enkele jongens uit de derde sectie gehoord dat de vaandrig in den oorlog dezelfde was als op de ijsgracht. Met grappen en een goed voorbeeld den moed er in houden.

"We begonnen al met een groot verlies bij den afmarsch", vangt de vaandrig aan. "Drie flinke boerendochters lieten we in Puiflijk achter op de boerderij. 't Kostte mij moeite om van der Ven en Mullaert mee te krijgen. Maar voordat de zon toch Vrijdagmorgen tijd had om op te komen zat ik al met de menschen in de stelling. De eerste schrik van de vliegtuigen was een beetje voorbij, toen 's avonds geweervuur in de omgeving hoorbaar werd. Het bleek dat enkele grapjassen de straatlantaarns in het dorp met de karabijn probeerden te dooven.
De piketten voor den komenden nacht had ik bij de stukken ingedeeld, de overigen konden rusten.
Tegen middernacht stormde de korporaal van der Ven met een hoogst belangrijke mededeeling binnen.
"Een kanonschot in de verte."
We konden hem helaas niet helpen, want geruischlooze kanonnen waren nog niet uitgevonden.
Om één uur precies ben ik afgereisd. In een oogenblik hadden m'n menschen getuigd en ingespannen en rustig en beheerscht marcheerden we langs de vooraf opgegeven wegen. Bij 't aanbreken van den dag verschalkten we in Leeuwen nog een paar kogelfleschjes.
't Lieve leven begon toen al gauw, want vele malen werden we geplaagd door laagvliegende machines en moesten we uit de touwen.
Met goed gevolg ben ik de pontonbrug bij Tiel overgekomen, waarachter een rust volgde met koffie en thee van vriendelijke burgers.
Vervolgens Buren, Beusichem en per auto naar Maurik, welk laatste vervoer aan de pijnlijke voeten ten goede kwam.
Na een jacht in Maurik op onzichtbare parachutisten werd in bataljonsverband de tocht voortgezet naar de Grebbe. Ik voelde wel, dat hier wat anders aan de orde zou komen.
Zoo heerlijk als de vorige nacht was geweest zoo miserabel was deze. De uren schenen voort te kruipen en de temperatuur was alles behalve behagelijk te noemen.
Een heelen nacht op een smal weggetje in Amerongen met een opstopping van menschen, voertuigen en paarden. We waren dan ook wat blij, toen den volgenden morgen de vrachtauto's ons ophaalden, om ons naar de plaats van bestemming te brengen. Ingedeeld bij het derde bataljon van het eigen Regiment werden we voorloopig niet ingezet. Boven op den berg hoorden we onophoudelijk de projectielen over ons heen fluiten. Beurtelings sprongen ze voor en achter ons uit elkaar.
Tusschen de boomen door zagen we groote rookwolken uit het plaatsje Rhenen opstijgen.
De mannen werden stil en moesten hun zenuwen in bedwang houden. Ze dachten aan huis, gezin en familie.
Maar ondanks alles kon toch van de Wijngaard zijn traditioneel hol gevoel in zijn maag niet weerstaan en ging op jacht. De buit viel niet mee. Koude capucijners uit de weck en een partij gember streelen nu niet direct de tong.
Doch in weerwil van alle schokkende en voor ons schokkende gebeurtenissen konden zoowel korporaal Weiler als Bilderbeek hun kalmte niet verliezen en vormden onbewust een grooten moreelen steun voor hen, die het innerlijk niet konden bolwerken.
We werden weer teruggebracht richting Amerongen en toen op den terugweg de eigen keukenwagen tracteerde op bruine boongin met spek, vergaten we zelfs voor een oogenblik de vliegtuigen die steeds boven onze hoofden rondspookten.
De nachtmarsch, die nu begon, was lang en zwaar. Uren door bosschen en zandvlakten zonder rust. Het was dan ook voor velen een geluk dat na een dertig K.M. een vrachtauto een gedeelte kon opnemen en naar de plaats van bestemming brengen..."

Even zitten we als aan den grond genageld. Een paar zware slagen doen het huis, waarin we zitten, dreunen.
Vreeswijk wordt gebombardeerd bij de Beatrixsluizen.
Als we ons naar buiten spoeden worden we gedwongen direct de deur weer te sluiten. Laagvliegende machines werpen mitrailleurvuur in de straten.
Een ordonnans komt het bureau binnen en roept den luitenant naar den Staf. Wij krijgen opdracht ons naar het voorplein van de R.K. Kerk te begeven, de verzamelplaats van de mortiercompagnie.
Het wachten hier duurt lang. Niemand heeft echter den moed zich af te scheiden. Zwijgend zitten we voor de Kerk en wachten op de terugkomst van den luit.
Eindelijk zien we hem in de verte langzaam loopend aankomen.
We zullen zijn woorden nooit vergeten. "Mannen, de bespreking op den Staf heeft aanvankelijk uitgewezen, dat we vannacht weer de Grebbe zullen ingaan.
Midden in onze bespreking is echter het bericht gekomen, dat Nederland de wapens heeft neergelegd. Voor ons is de oorlog afgeloopen."
Met tranen in de oogen verwijdert hij zich...

Langzamerhand wordt het bericht onder de troepen bekend. Er heerscht grootendeels verslagenheid.
Denzelfden avond nog komt het Regiment in de Kerk tezamen.
De Overste houdt een korte toespraak van den kansel.
De Aalmoezenier bidt drie Onze Vaders.
De Dominee houdt een kort gebed.
Dan gaan we uiteen, een menigte strijdbare mannen, die getoond hadden de zaak van hun Land te willen verdedigen met den inzet van hun eigen leven, nu echter gedwongen de wapens neer te leggen...

Dan gaan onze gedachten tenslotte in een afzonderlijk woord heen naar degenen die we achterlieten.
Klaas Sloof, de rustige, prettige kameraad van de pannenfabriek, steeds vol toegewijde zorg voor zijn gezin en zaak.
Op zijn rouwbrief stond: "is op 14 Mei gesneuveld bij het vervullen van zijn militaire plichten".
Zoo was het. Zooals Sloof zijn zaken behartigde, zoo diende hij ook de belangen van den dienst.
Was het verlies voor je gezin onuitsprekelijk groot, Sloof, ook in ons midden word je nooit vergeten. (Klaas Sloof sneuvelde op 14 mei 1940 tijdens de terugtocht naar Houten in een korenveld nabij Leersum. Daar zocht een groep Nederlandse militairen onder leiding van Commandant II-10 R.I. dekking na de melding van enige wielrijders dat de Duitsers in aantocht waren. Toen de Duitsers naderden liet de Commandant II-10 R.I. het vuur openen, door het tegenvuur sneuvelden 11 militairen, waaronder Klaas Sloof.).
Koolen, een van de jongsten van de compagnie. Het bericht van je overlijden kon eerst sedert kort achterhaald worden. Het feit, dat je ons ontvallen bent, is er een bewijs van, dat je je op plaatsen gewaagd hebt, waar je leven bedreigd werd. Je hebt daardoor het hoogste offer gebracht.
De gedachte aan dezen jeugdigen kameraad zal een dankbare herinnering blijven.
Leons, door je verwondingen is je werk je ontnomen. Maar we weten dat je je er door zult slaan. Bovendien weet je, dat je gesteund wordt door de kameraadschap van allen.

Zoo kunnen we ons boek eindigen.
Woorden kunnen we zoeken om elkaar op te beuren in de moeilijke dagen, die we thans doormaken.
Laten we ze mogen vinden in de Dagorder die de Regimentscommandant Dr. Mr. Smit ons meegaf:
"Mannen, veel is er van U gevergd, velen van onze kameraden rusten in een krijgsmansgraf. Gedenkt hen en de zaak waarvoor zij zijn gevallen.
De krijgsverrichtingen zijn thans ten einde, echter breekt ook voor U een moeilijke tijd aan en blijft ook op U een zware taak rusten. Zorgt dan allen dat onze gesneuvelde kameraden niet voor niets het hoogste offer hebben gebracht.
Tot welk geloof, tot welke partij of politieke gezindheid gij ook behoordet, vergeet alle geschillen, en werkt ieder in eigen ambt en naar eigen kennen en kunnen mede aan den wederopbouw van ons geliefde vaderland.
Een eensgezind Nederland is een sterk Nederland.
Bevestigt die eenheid."

NAWOORD.

Het zal overbodig zijn te vermelden, dat de samenstellers van dit boekje er niet de minste aanspraak op maken een werk geleverd te hebben van litteraire waarde.
De bedoeling is aan onze menschen een herinnering mede te geven aan hetgeen achter ligt.
We hopen hierin geslaagd te zijn.
Bijzonderen dank brengen we nog aan den Kapitein Dr. Albering, commandant van de Vickers, die bereid gevonden werd de copy te corrigeeren.
Velen hebben op onze circulaire geantwoord en een bijdrage gezonden om in onze kosten tegemoet te komen.
Laat het boekje er in den loop der jaren nog aan kunnen medewerken, dat de hechte banden van kameraadschap, die tusschen ons zijn ontstaan, bevestigd worden.
De herinnering aan al de gesneuvelde kameraden van ons mooie Regiment worde door U allen in eerbied bewaard.

W. K.

Voorjaar 1941.

Bron: Een boek uit de Compagnie - 24e Compagnie Mortieren van 8

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 60.12 MB)