Fantasieën in de tweede druk van Mei 1940 De strijd op Nederlands grondgebied

... en commentaar daarbij

"De fantasie aan de macht. Eis het onmogelijke",
een bekende leus bij de culturele revolutie van de jaren 1960-1970.

 

1. De behoefte van het Nederlandse volk aan het boek Mei 1940

In het Woord vooraf:
Pagina 9: Het boek bleek in een behoefte te voorzien. Binnen een half jaarwas de eerste druk uitverkocht.
Commentaar: Hier wordt gesuggereerd dat die snelle verkoop een bewijs was voor de behoefte. Niets was minder waar. Die bewering is veel meer een poging van de auteurs om hun boek en daarmee zichzelf op te vijzelen. Die snelle verkoop was te danken aan
a. de grote propaganda die Defensie voor dit boek maakte. (Zie bij voorbeeld Vrij Nederland met extra kleurenbijlage van 31 maart 1990). Voor die propaganda stonden voor de auteurs alle middelen ter beschikking;
b. de betrekkelijk kleine oplaag.
Het bewijs dat dit laatste juist is wordt geleverd door het feit dat de tweede druk van Mei 1940 pas na vijftien jaar en dan nog met pijn en moeite, kon verschijnen. Terwijl van een boek dat dezelfde stof behandelt en dat de belastingbetaler geen cent kostte, het boek Grebbelinie 1940 van de militair historicus Brongers, reeds elf drukken verschenen. Dat kan alleen verklaard worden door het verschil in kwaliteit tussen deze boeken. Aan dit duur boek van inferieure kwaliteit had het Nederlandse volk echt geen behoefte. Want dat volk is niet gek.

2. Het "beeld" van de gedachten van het Nederlandse volk, de basis van Mei 1940

In het Woord vooraf in de eerste druk dat ook in de tweede druk is opgenomen.
Pagina 11. Eindredacteur Kamphuis schrijft hier dat hij op grond van zijn persoonlijke indrukken uit zijn jeugd een beeld kreeg over het verloop van de strijd in mei 1940. Hij dicht dit beeld ook toe aan veel van zijn leeftijdgenoten.
Bij de presentatie van Mei 1940 dichtten de auteurs in bovengenoemd nummer van Vrij Nederland, Kleurenbijlage pagina 7, dit beeld ook toe aan heel het Nederlandse volk en nog wel gedurende vijftig jaar (1940 tot 1990 wdj) als zij schrijven: Gedurende die halve eeuw heeft zich tamelijk algemeen, rond deze lafhartige aanval een beeld gevormd en gevestigd (...) Met dit beeld wordt (in het boek Mei 1940 wdj) tamelijk hardhandig afgerekend.

Van dit beeld wordt door heel Mei 1940 uitgegaan maar speciaal in de hoofdstukken 1 en 11 vormt het de basis van dit nieuwe boek en wordt het gebruikt als toetssteen voor de waarde en waarheid van hetgeen andere historici en gezagdragers over dit onderwerp hebben geschreven of gezegd.. Door deze vierschaar wordt vrijwel iedereen die vóór 1990 zich over dit onderwerp uitliet, veroordeelt en in de beklaagdenbank geplaatst. Onder hen bevinden zich Koningin Wilhelmina, Nierstraz, De Jong en Brongers.
In mijn brochure Geschiedvervalsing over de meidagen wordt op de pagina’s 8 t/m 22 het bovenstaande uitvoeriger beschreven en bewezen.

Maar de eerste vraag is hier en nu, en had vanaf 1990 moeten zijn: "Waar is het bewijs dat dit beeld werkelijk heeft bestaan?"
In mijn bovengenoemde brochure heb ik het bewijs geleverd dat dit beeld zoals de auteurs van Mei 1940 het beschrijven, nooit in werkelijkheid heeft bestaan en ook niet bestaan kan hebben. Dat het slechts een schepping van de fantasie van auteurs zelf is. Die auteurs hebben veertien jaar lang daar nooit op gereageerd en weigerden daarover een gesprek met mij te voeren. Ministers en staatssecretarissen, weigerden mij audiëntie te verlenen.

In zijn geschiedschrijving Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede wereldoorlog, deel 3 pagina 480 noemt dr. L. de Jong het beeld zoals dat in Mei 1940 geschilderd wordt : een tegelijk dramatische en geromantiseerde simplificatie en over de mogelijkheid om dat beeld vast te stellen schrijft hij op pagina 476: Wij moeten zelfs voorop stellen dat een wetenschappelijk beantwoording (van de vraag hoe dat beeld er uitzag wdj.) onmogelijk is: peilingen van de publieke opinie vonden niet plaats; wij zijn dus op globale gissingen aangewezen.

Maar de auteurs van Mei 1940 hebben daar decennia later geen enkele moeite mee. Hun fantasie helpt hen om als feit vast te stellen in welk beeld het Nederlandse volk van 1940 tot 1990 geloofde. Vrijmoedig dichtten ze het door hen geschapen beeld toe aan heel het Nederlandse volk gedurende vijftig jaar. (1940 tot 1990).

En wat erger is voor de Nederlandse krijgsgeschiedschrijving en voor de militairen van mei 1940: op grond van het in Mei 1940 geschilderde vijandbeeld, gecombineerd met een door redacteur Kamphuis persoonlijk opgedaan beeld uit zijn jeugd, ontstond het plan om voor het Nederlandse volk, een nieuw standaardgeschiedenisboek te schrijven. En wel omdat volgens hem de bovengenoemde beelden niet strookten met het ontnuchterende feitenmateriaal van de historicus. Mei 1940, pagina 11. Redacteur Kamphuis schrijft daarover op pagina 11 van Mei 1940: Het aldus ontstane spanningsveld tussen beeldvorming en het ontnuchterende feitenmateriaal van de historicus intrigeerde, Uit deze nieuwsgierigheid ontstond het plan voor dit boek (...).

3. De wetenschappelijke waarde van de door de auteurs beschreven beelden

Zoals bij elk wetenschappelijk onderzoek moet ook hier vóór publicatie het bewijs worden geleverd dat het gestelde waar is. Hier dus het bewijs voor bestaan van de beelden. Alleen al uit de hierboven geciteerde woorden van De Jong is het duidelijk dat die bewijzen er niet zijn en ook niet kunnen zijn. Het zijn persoonlijke ervaringen en vooral fantasieën die nooit aan anderen, laat staan een heel volk toegedicht kunnen en mogen worden. Om die als bewijs bij wetenschappelijk onderzoek te gebruiken is beneden elke wetenschappelijke norm. Dat weten de auteurs blijkbaar ook wel, want op jarenlange vraag door mij en anderen om bewijzen te leveren voor hetgeen zij beweren, hebben zij en ook zij die mede verantwoordelijk zijn voor de uitgave van Mei 1940, nooit een duidelijk antwoord gegeven. Ook niet in de meest serieuze poging daartoe in het boek Ik had mijn Roode-Kruisband afgedaan, dat vijftien jaar na Mei 1940 verscheen. Ook daar draait Amersfoort om die vraag heen als een kat om de hete brij. Ik kom daar verderop op terug.

Toch blijven die beelden ook in de tweede druk aangevoerd als een basis voor de Nederlandse geschiedschrijving. Dat is gezien vanuit het oogpunt van de auteurs waarschijnlijk wijselijk want als zij dat "beeldenbewijs" laten vallen, zou er veel meer kunnen vallen. Zo zouden bijvoorbeeld over het hierboven genoemde spanningsveld waaruit het plan voor dit boek ontstond, lastige wetenschappelijke vragen gesteld kunnen worden.

Uit het bovenstaande blijkt dat de door de auteurs geschapen en beschreven beelden geen enkele wetenschappelijke waarde hebben. Dat zij toch als feit in Mei 1940 als bewijs ten tonele worden gevoerd en gebruikt is beschamend voor de Nederlandse geschiedschrijving.

4. De wetenschappelijke waarde van het ontnuchterende feitenmateriaal

Het ontnuchterende feiten materiaal kan ik alleen toepassen op de feiten die in Mei 1940 worden genoemd. Veel voor militairen van mei 1940 heel belangrijke feiten, worden daarin echter verzwegen. Op een deel van de wel genoemde feiten heb ik veertien jaar lang in woord en geschrift publiekelijk scherpe kritiek uitgeoefend en die een vervalsing van de geschiedenis genoemd. Toen Defensie hierop geen antwoord gaf heb ik in 1995 mijn brochure Geschiedvervalsing over de meidagen van 1940 geschreven met als ondertitel Kiest Defensie vóór de SS en tégen haar veteranen? Want daar ging het meningsverschil over: het door Defensie beschuldigen van Nederlandse militairen van schendingen van het oorlogsrecht die zij niet hebben gepleegd en ontkennen en bagatelliseren van de schendingen van het oorlogsrecht door de Duitsers die zij wel pleegden en die wij lijfelijk moesten ondergaan.

In Geschiedvervalsing heb ik een vijftigtal getuigenissen van mijn lotgenoten opgenomen, die de Duitse schendingen hebben ondergaan. In de archieven van het Instituut voor Militaire Geschiedenis moeten nog veel meer van deze getuigenissen aanwezig zijn en op de internet site http://www.grebbeberg.nl zijn er ook tientallen te vinden. Maar van al deze schendingen is in Mei 1940 weinig of niets te vinden.
Maar wat stond daar wel in? Eén (vermeende) Nederlandse schending door soldaat Migchelbrink wordt uitvoerig en als feit beschreven en daaraan zonder enig bewijs andere Nederlandse schendingen vastgekoppeld en gepubliceerd.

En wat deed Defensie toen met aan zekerheid grenzende zekerheid bleek dat Migchelbrink die schending niet had gepleegd? Gaf zij toe dat zij een beschuldiging waarvan de waarheid zo weinig vaststond, nooit had mogen publiceren? Neen, in de tweede druk van Mei 1940 klampt zij zich vast aan de minieme mogelijkheid dat de daad toch gepleegd zou kunnen zijn en veranderde haar "stelligheid’ in "een mogelijkheid".
En wat deed Defensie met die aangekoppelde beschuldiging? In plaats van die fout publiek te erkennen zoals met de beschuldiging in 1990 in Mei 1940 gebeurde, lieten ze hun "mythe" in de tweede druk van hun "ontmythologiserend" boek, stilletjes, geruisloos verdwijnen.
Dit klinkt allemaal niet zo heldhaftig als de publicatie van de beschuldigingen in de eerste druk en in de media in 1990. Zouden die beschuldigingen niet publiekelijk terug genomen behoren te worden?

5. Enkele andere gefantaseerde feiten in Mei 1940

5.1 De schending door soldaat Migchelbrink.

In de tweede druk zijn de meest in het ooglopende fantasieën over dit gebeuren die in de eerste druk staan, verdwenen of afgezwakt. De door de auteur gefantaseerde lynchstemming die bij de SS-ers ontstond door de vermeende misdaad van Migchelbrink en die vredelievende SS-ers tot het schenden van het oorlogsrecht aan de boosaardige Nederlanders dreef, is stilzwijgend geschrapt. In de plaats daarvan constateren de auteurs in 2005 dat (de gedode) Riggelink bij de overgave zeer opgewonden was. Dat kan de auteur evenmin weten als bovengenoemde lynchstemming. Vanzelfsprekend ontbreekt elke bronvermelding of bewijs. Van een fantasie kan men nu eenmaal geen feit maken. Bovendien weet iedere militair die wel eens deelnam aan een dergelijke strijd op leven of dood, en ieder mens die daar onbevooroordeeld over denken wil, dat iedere deelnemer aan een dergelijk gevecht in zeer opgewonden toestand verkeert. Maar de beschuldiging wordt niet openlijk teruggenomen De fantasie blijft aan de macht.

5.2 De schending door het ongeoorloofd gebruik maken van witte vlaggen.

De beschuldiging daarvan worden in de eerste druk zó sterk gesuggereerd, dat de lezer wel tot de overtuiging moet komen dat die schendingen ook werkelijk zijn gepleegd. In de tweede druk is de stelligheid van de suggesties iets afgezwakt maar ze zijn niet teruggenomen. In de eerste druk luidt die verdachtmaking:

Verder zijn ook bij Nederlandse militairen wel daden aanwijsbaar die, achteraf gezien, de strenge toets van het oorlogsrecht niet konden doorstaan.
Bovendien is een deel van de Duitse overtredingen een rechtstreeks gevolg van ZULK
(markering door mij wdj) Nederlands optreden dan wel van voorvallen die aan Duitse zijde gemakkelijk als ongeoorloofd konden worden opgevat. Bij de Grebbeberg raakten de Duitsers geprikkeld door het feit dat vanuit sommige Nederlandse opstellingen nog gevuurd werd, terwijl boven andere vlak daarnaast, al de witte vlag wapperde.

In de tweede druk zijn de woorden uit dit betoog "zulk Nederlands optreden dan wel" geschrapt. Vooral het schrappen van het woord "zulk" is veelzeggend wan dat woord betekent ‘dezelfde schendingen als de Duitsers pleegden". Die woorden op deze plaats werd de auteurs blijkbaar te gevaarlijk. Maar verderop wordt deze beschuldiging zoals we zullen zien toch weer herhaald.

In de tweede druk is na de woorden witte vlag wapperde ingevoegd: Dat dat een ongelukkige samenloop van omstandigheden en geen verraderlijke opzet was, konden zij slechts achteraf vaststellen. Dit is een slim bedachte poging om het gedrag van die brave SS-ers te verdedigen. Maar een al te doorzichtige kunstmatige poging. Want of er bij een dergelijk gebeuren van een verraderlijke opzet sprake is kan altijd pas achteraf vast worden gesteld. En dikwijls is dat geheel onmogelijk. Maar ook hier moet hun fantasie de auteurs een handje geholpen hebben. In mijn brochure Commentaar bij de tweede druk van "Mei 1940" heb ik op pagina 9 en 10 breder uiteengezet waarom de onderhavige beschuldiging vals is.

5.3 De vergelijkbaarheid van de Duitse en Nederlandse schendingen van het oorlogsrecht.

Bij de presentatie van de eerste druk schreef eind redacteur Kamphuis in Vrij Nederland met Kleurenbijlage van 31 maart 1990:
In het heetst van de strijd zijn - dat staat echt vast - aan beide zijden inbreuken op het oorlogsrecht gepleegd. Aan Duitse kant niet opvallend meer dan aan de Nederlandse zijde.

In de eerste druk van Mei 1940 schrijft eindredacteur Amersfoort op pagina 301en tweede druk pagina: 381:
De schendingen van het oorlogsrecht waren dan ook bepaald geen systematisch verschijnsel. Evenmin waren zij typerend voor de Wehrmacht of voor de Waffen-SS. Veeleer zijn zij te beschouwen als incidentele afwijkingen van de norm, die net als aan de Nederlandse kant spontaan voortkwamen uit de hitte van het gevecht.

In de tweede druk is het woord bepaald weggelaten en zijn tussen de woorden "die" en "net" ingevoegd de woorden: in de meeste gevallen. Hiermee is de grote stelligheid van het beweerde in de eerste druk, in de tweede druk weggenomen.

Maar verder blijft de beschuldiging staan en van kracht. Uit deze beweringen van de beide eindredacteuren in de eerste druk maakte de journalist Johan van Os in Tweestromenland van juli 1995 de rake gevolgtrekking:
Ook "onze jongens" knalden dus weerloze krijgsgevangenen neer of dreven hen als levend schild voor hen uit het vuur in. Ook "onze jongens" trokken dus het uniform van de vijand aan om Duitse posten te overvallen en uit te roeien. Ook "onze jongens" schrokken dus niet terug voor foltering en levensbedreiging om krijgsgevangenen te dwingen diensten te verrichten tegen hun eigen makkers.

Ook de zin "Evenmin waren zij typerend voor de Wehrmacht of voor de Waffen-SS" is geruisloos verdwenen. Deze verdediging van de Duitsers is dus gesneuveld. Maar de beshuldiging van de vergelijkbaarheid blijft staan en van kracht. Verder is ingevoegd: in die zin dat zij behoorden tot de geaccepteerde of zelfs opgedragen Duitse strijdmethoden. Die lijkt alleen voer voor een oeverloze discussie. Open blijft de vraag naar bewijzen voor die vergelijkbaarheid en daar direct mee samenhangend de vraag welke waarde Amersfoort toekent aan die honderden getuigenissen van Nederlandse slachtoffers van de Duitse schendingen.

In Mei 1940, 1e druk pagina 24, tweede druk pagina 29, laat hij in iets verhullende woorden zijn mening over die waarde blijken bij zijn verdediging van de SS tegenover een negatief oordeel van De Jong over die SS. Bij die verdediging schrijft hij dat De Jong zijn oordeel geeft zonder dat hiervoor andere bewijzen worden gegeven dan observaties van verslagen Nederlandse militairen zelf.
Uit deze woorden van Amersfoort blijkt dat hij aan die getuigenissen van verslagen Nederlands militairen weinig of geen waarde toekent. Eerder spreekt uit die woorden minachting en hoon voor die verslagenen.

In het meinummer 2005 van Checkpoint geeft Amersfoort opnieuw iets van zijn mening daarover in moeilijke formuleringen prijs. Hij gebruikt daarbij de woorden: over hun schaduw heen springen. Kleine kinderen, spelend in de zon, proberen wel eens over hun schaduw op de grond heen te springen. Dat lukt natuurlijk nooit want dat is onmogelijk. Amersfoort gebruikt dat beeld om de innerlijke roerselen van de militairen van 1940 te schetsen. Na uiteen gezet te hebben wat zijn doel is met het beschrijven van de schendingen vervolgt hij:
Dat doel is een andere insteek dan die van bijvoorbeeld de veteranen die zelf slachtoffer zijn geworden van zulke schendingen. Die emotie (verontwaardiging en veroordeling ??? wdj) snap ik heel goed en het kan ook niet anders dan dat hun vertrekpunt in de discussie wordt gevormd door verontwaardiging en veroordeling. Ze moeten immers over hun eigen schaduw heen springen om tot een ander oordeel te komen en dat ligt niet onmiddellijk voor de hand.

Fantastisch die kennis van het innerlijk van de veteranen! Gelooft Amersfoort zelf nu werkelijk dat er één veteraan van mei 1940 is die zich in het door hem geschetste beeld zal herkennen? Of heeft zijn schets een andere bedoeling?

Wanneer ik het bovenstaande goed begrijp - ik beken dat dit mij niet gemakkelijk valt - betekent het dat bij de slachtoffers van de Duits schendingen hun vertrekpunt wordt gevormd door verontwaardiging en veroordeling. Dat bezorgd hen een beeld, een schaduw van die schendingen die geen werkelijkheid is, een beeld dat nooit heeft bestaan. Om de werkelijkheid (van Amersfoort) te zien moet ik de (onmogelijke) sprong over mijn schaduw heen maken. Die sprong zou mij in de door Amersfoort gewenste gedachtegang doen belanden. En dan zou ik met hem kunnen publiceren dat de schendingen van Duitsers en Nederlanders vergelijkbaar zijn.

Dat zou voor mij betekenen dat ik mijn invaliditeit als gevolg van die schendingen, waaraan mijn lichaam mij dagelijks herinnert en hetgeen ik met eigen ogen zag, moet ontkennen. Maar mijn nuchter verstand zegt dat ik met die ontkenning liegen zou. Een tweede onmogelijkheid. Eis het onmogelijke!

5.4 Waren de Duitse schendingen van het oorlogsrecht incidenteel of structureel?

In de drie boeken van Defensie: Mei 1940 eerste druk, De Armband, en Mei 1940 tweede druk wordt herhaalde malen gesteld dat Duitse schendingen niet structureel maar uitsluitend incidenteel waren. Deze stelling werd van diverse zijden bestreden, onder andere door militairen van mei 1940 die zelf de onderhavige schendingen als zeer systematisch en dus als structureel hadden gezien gebeuren en die ook zelf zo aan den lijve hadden ervaren. Vanzelfsprekend vroegen zij naar bewijzen voor de bewering van Defensie. Ik heb veertien jaar vergeefs naar een antwoord op die vraag uitgezien. Maar op de pagina’s 158 t/m 163 in zijn boek De Armband doet Amersfoort een poging het bewijs te leveren dat het door hem gestelde waar is.

In mijn genoemde brochure Commentaar bij de tweede druk van "Mei 1940" heb ik op de pagina’s 13 t/m 15 deze bewijsvoering uitvoerig besproken en de onwaarde daarvan aangetoond. Kort samengevat bestaat die bewijsvoering uit het volgende:

Amersfoort noemt voor zijn bewijsvoering tien voorwaarden waaraan voldaan en stellingen die aangenomen moeten worden, vooraleer schendingen structureel genoemd mogen worden. Met behulp van deze door hem zelf vastgestelde voorwaarden en stellingen en met behulp van een cirkelredenering, is het gemakkelijk voor hem het bewijs te vinden dat hij wenst, omdat hij er dat zelf eerst heeft ingestopt. Een petitio principii in optima forma.. Met een soortgelijke methode bewijst Amersfoort ook dat de Duitse en Nederlandse schendingen ven het oorlogsrecht vergelijkbaar zijn. Zie hierboven punt 5.3.

Met deze methode is zelfs te bewijzen dat de zon ’s morgens niet in het oosten opkomt, maar in het westen. Maar de zon trekt zich daar niets van aan ze blijft in het oosten opkomen. Zo is het ook met de gebeurtenissen op en om de Grebbeberg in mei 1940. De schendingen van het oorlogsrecht door Duitsers en Nederlanders waren, zijn en blijven onvergelijkbaar. Is er wel eens een Duitser geweest die het met Amersfoort en Kamphuis eens was dat ze wel vergelijkbaar zijn?

Doorn, 19 oktober 2005
W.D. Jagtenberg.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 36.24 KB)