Gebruik van Pfeifpatronen bij de Grebbeberg

door: luitenant-kolonel drs. J.W.M. Schulten
docent Militaire Geschiedenis aan de KMA

In het onderstaand artikel "Pfeifpatronen" gaat luitenant-kolonel Drs. J.W.M. Schulten in op een detail van de strijd op de Grebbeberg in mei 1940. De opvatting dat de Duitsers daarbij op grote schaal gebruik gemaakt zouden hebben van Pfeifpatronen om de Nederlandse soldaten schrik aan te jagen wordt door hem bestreden.

Luitenant-kolonel E.H. Brongers is het, getuige zijn antwoord, daarmee niet eens. Hij erkent wel dat de Pfeifpatronen eigenlijk voor gasalarmering bestemd waren maar bestrijdt de opvatting dat zij op de Grebbeberg niet voor andere doeleinden gebruikt zijn. Wij hopen dat de lezers de desbetreffende literatuur zelf zullen naslaan teneinde zich over deze kwestie een oordeel te vormen. De Nederlandse militaire geschiedschrijving is enige aandacht zeker waard.

Redactie

Pfeifpatronen (*)

Inleiding

De dramatische gebeurtenissen op en om de Grebbeberg in mei 1940 hebben in hoge mate tot de verbeelding van de tijdgenoten gesproken. Het inferno, waarin de Nederlandse soldaat terecht was gekomen werd op een zeer indringende wijze bezongen, besproken en beschreven. Het leitmotiv was dat dappere Nederlandse soldaten het uiterste deden om het land te verdedigen. Tevergeefs echter!

De verklaring voor dit falen werd minder bij ons zelf dan bij de aanvaller gezocht. Niet alleen door zijn grote overmacht, maar ook door zijn misdadige handelwijze en het toepassen van vele duivelse listen, had de Duitse overweldiger het Nederlandse verzet weten te breken. De grote verwarring aan Nederlandse zijde tijdens de strijd was destijds een goede voedingsbodem voor het ontstaan van allerlei geruchten. Op één van deze geruchten wil ik hier nader ingaan.

Regelmatig wordt bijvoorbeeld in de Nederlandse literatuur vermeld dat de Duitsers gebruik gemaakt hebben van zgn. "Pfeifpatronen". Het zouden granaten zijn geweest die alleen maar een fluitend geluid voortbrachten en het doel hadden de Nederlandse verdedigers van de Grebbeberg schrik aan te jagen. Het betrof hier dus een soort militaire versie van de alom bekende gillende keukenmeid. Aangezien de toepassing van dit "geheime wapen" nergens in de Duitse literatuur beschreven wordt is enige argwaan ten aanzien van de juistheid van de Nederlandse opvattingen op zijn plaats.

De Nederlandse opvattingen

In de officiële Nederlandse militaire geschiedschrijving over de strijd op Nederlands grondgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt in het deel "De operatiën van het Veldleger en het Oostfront van de Vesting Holland, Mei 1940" op meerdere plaatsen melding gemaakt van de eerder genoemde Pfeifpatronen. [noot 1] Enkele voorbeelden ter illustratie:

  1. "bovendien werd er door de Duitsers met geheimzinnige projectielen, de zgn. Pfeiffpatronen geschoten, die, hoewel ongevaarlijk, ernstige verwarring veroorzaakten". [noot 2]
  2. "De onrust, die heerste door het zien teruggaan van de vele soldaten, werd vergroot door de overigens onschadelijke Pfeiffpatronen, die de Duitsers gebruikten en die de indruk wekten, dat zij zich in het achterterrein bevonden. Het duurde geruime tijd, vòòr men begreep, dat men hier met onbegrijpelijke, doch ongevaarlijke dingen te doen had". [noot 3]
  3. "Tiraillerende is de overste met een groep van 50 man via de Oude Watertoren bij 2-3 R.H. aan de Achterbergsche weg terecht gekomen, toen dit eskadron zich juist naar het N.W. ging verplaatsen. Hij maakte melding, onderweg voortdurend uit huizen en andere terreinvoorwerpen te zijn beschoten, hetgeen op rekening van eigen zenuwachtige soldaten moet worden gesteld, doch waarbij volgens Commandant 24 R.I. ook van de onschadelijke Pfeiffpatronen werd gebruik gemaakt". [noot 4]
  4. "Telkens werd er in dat terrein geschoten, ook met de zgn. Pfeiffpatronen en aan de B.C. werd verzocht, te bevorderen, dat door een compagnie het gehele terrein achter de voorpostenstrook werd gezuiverd". [noot 5]

Volgens de bovenstaande beschrijvingen zouden de Duitsers veelvuldig Pfeifpatronen verschoten hebben. In zijn geschiedwerk "Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog" gaat ook L. de Jong niet aan de Pfeifpatronen voorbij. Hij beschrijft het effect en het gebruik ervan als volgt: "Angstaanjagend was het fluiten van de Duitse kogels - de Duitsers gebruikten projectielen waar een geperforeerd busje aan zat, het bracht een geluid voort, dat de haren te berge deed rijzen". [noot 6] Als bron gebruikte onze nationale geschiedschrijver hiervoor het boek van luitenant-generaal b.d. J.J.C.P. Wilson "Vijf oorlogsdagen". De wijze van afschieten en de werking van het projectiel werden door deze laatste auteur met de volgende bewoordingen weergegeven:

"De Duitsers hebben op de Grebbeberg tevens gebruik gemaakt van zgn. "fluitprojectielen"; dat waren stukjes buis met aangelaste vleugeltjes en geperforeerde wand. Dat buisje werd op de loop van een geweer geplaatst en door de afgeschoten kogel meegenomen, waarbij het uiteraard met die kogel meedraaide. Tengevolge van de luchtcirculatie door de gaten in de wand werd daarbij een geluid voortgebracht dat de haren te berge deed rijzen". [noot 7]

Voorwaar een wapentechnische verhandeling waarvoor de Baron van Münchhausen zich niet geschaamd zou hebben.

Als bewijs voor het bestaan van de "fluitprojectielen" nam Wilson een foto van een exemplaar in zijn boek op. Ook de veel gelezen militair-historicus luitenant-kolonel E.H. Brongers liet het hels projectiel niet aan zijn neus voorbijgaan. In zijn bekende boek "Grebbeberg 1940" beschrijft hij het nieuwe wapen op de hem eigen indringende wijze als volgt:

"Of onze stoplijn geheel in eigen handen was scheen zelfs niet zeker. Er waren namelijk meldingen binnengekomen dat er achter die lijn op onze soldaten werd geschoten. Toch was daar nog geen enkele Duitse soldaat doorgedrongen. De oplossing van het raadsel kon eerst na de oorlog worden gegeven. Toen bleek dat de vijand bepaalde, ons onbekende munitiesoorten had gebruikt, die over onze stellingen werden geschoten. Daar veroorzaakten zij een geluid dat sterk op artillerie- of mitrailleurvuur leek". [noot 8]

Als belangrijkste bron gebruikte deze auteur een rapport van kapitein D.C. Eibergen-Santhagens, die na afloop van de strijd belast was met het verzamelen van op het slagveld achtergebleven oorlogsmaterieel. Ten aanzien van de Pfeifpatronen rapporteerde de kapitein onder meer:

"Op een morgen kwam de reserve 1e luitenant Ir. Wurfbain met een kist aan van ongeveer 20 x 60 x 30 cm. Zowel aan de zijkanten als op een etiket stond de inhoud vermeld als "Pfeiffpatronen". De vraag rees wat hiermee gedaan moest worden. We hebben toen uit de kist een patroon genomen, die bleek te passen op het bij het Nederlandse leger in gebruik zijnde lichte seinpistool. Daar wij omtrent de uitwerking niets wisten achtte ik het gevaarlijk om zonder voorzorgsmaatregelen tot het afschieten over te gaan. Met enkele riemen werd nu een lichtpistool gemonteerd op een mitrailleuraffuit waarna om de trekker een koord werd geslagen dat op ongeveer 6 meter afstand bediend kon worden. Geschoten werd in een nabijgelegen korenveld. Het afschieten bezorgde geen bijzondere verrassing. De patroon sloeg op een afstand van 15 meter in de grond en gaf alleen wat rookontwikkeling. Vervolgens werd een tweede Pfeiffpatroon in de loop gebracht, waarna het pistool in bovenwaartse richting - ongeveer 60 graden - werd afgevuurd. Het effect was verbluffend. Op het terrein werkten 120 man en nimmer heb ik een zo groot aantal verspreid werkende mensen als op één slag dekking zien zoeken, in de veronderstelling dat een granaat over het terrein vloog, ergens insloeg en detoneerde. De Pfeiffpatroon bootste een projectiel na, terwijl de klap van de ontploffing identiek was aan die van een kaliber van omstreeks 8 cm". [noot 9]

De wijze waarop hier de werking van de Pfeifpatronen beschreven wordt is aanzienlijk overtuigender dan die van J.J.C.P. Wilson. [noot 10]

De Duitse bronnen

In de Duitse bronnen worden de Pfeifpatronen slechts een enkele maal genoemd. Zo werd op 24 april 1940 in het oorlogsdagboek van de 30. Infanteriedivision aangetekend:

"Gasalarm durch Pfeifpatrone ungenügend. Kdt. d. St. Qu. wird beauftragt, Klingeisen zu beschaffen und Mitführung sicher zu stellen". [noot 11]

Bij de 22 (LL) Division werden de Pfeifpatronen tijdelijk voor een ander doel gebruikt. Op 5 mei 1940 gaf de divisie-commandant luitenant-generaal Graf von Sponeck de opdracht dat:

"Für die Dauer des ersten Sondereinsatzes der Division wird als Signal für "Fliegerwarnung" die Pfeifpatrone befohlen. Für diese Zeit wird das Signal "Gasalarm" durch Pfeifpatrone aufgehoben. Wiedereinführung des Gasalarms wird zeitgerecht befohlen". [noot 12]

Over de aantallen Pfeifpatronen die bij de eenheden aanwezig of gedurende de oorlogsdagen verbruikt waren werden in de Duitse archieven weinig exacte gegevens aangetroffen. Op 7 mei 1940 werden aan de 22 (LL) Division 950 Pfeifpatronen verstrekt. [noot 13] Of het hier een extra verstrekking betrof of de normale aanvulling van de oorlogsvoorraad blijkt niet uit de bewaard gebleven documenten. Door de 227. Infanteriedivision werden gedurende de periode 9-14 mei 1940 totaal 5 Pfeifpatronen gebruikt [noot 14] Uit het bewaard gebleven overzicht van het munitieverbruik blijkt niet of het hier daadwerkelijk verschoten of verloren gegane munitie betreft.

Het onderzoek naar het munitieverbruik van de 207. Infanteriedivision leidde tot een negatief resultaat. Er werden geen relevante documenten in het archief van deze eenheid aangetroffen. In het oorlogsdagboek en het gevechtsrapport van de 207. Infanteriedivision wordt het gebruik van de Pfeifpatronen niet vermeld. Uit het Duitse bronnenmateriaal blijkt dat de Pfeifpatronen gebruik dienden te worden voor de gasalarmering. De aantallen aanwezige of verbruikte Pfeifpatronen laten zich moeilijk vaststellen. Het lijkt echter niet onwaarschijnlijk dat zij gering zijn geweest. In het tijdschrift Waffen-Revue verscheen in 1972 een korte bijdrage over Pfeifpatronen. De afstand waarover de patroon verschoten kon worden bedroeg onder gunstige omstandigheden 100 meter. De fluittoon zou tot op 500 meter hoorbaar zijn geweest. De werking werd als volgt omschreven:

"Beim Abschuss wird der in der Patrone enthaltene Feuerwerkskörper herausgeschleudert. Nach etwa 1,5 Sekunden wird kurz vor dem höchsten Punkt der Flugbahn aus der Hülse des Feuerwerkskörpers eine Papphülse ausgestoszen, die zugleich pfeifend und leuchtend herabfällt. Die Hülse des Feuerwerkskörpers fallt gefahrlos zu boden". [noot 15]

Nadere informatie over de Pfeifpatronen is vermoedelijk te vinden in het Duitse voorschrift "Heeresdienstvorschrift H. Dv. Nr. 409 Die Leucht, Signal und Schallmittel". Dit voorschrift kon door mij echter niet achterhaald worden.

Slotbeschouwing

Uit het voorgaande blijkt dat in de Nederlandse literatuur ten aanzien van de Pfeifpatronen een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven. De Pfeifpatronen waren niet bedoeld om de vijand schrik aan te jagen maar om gasalarm te geven. De wijze waarop J.J.C.P. Wilson de werking van dit projectiel beschrijft kan als baarlijke nonsens worden afgedaan. De foto, die hij als bewijs in zijn boek heeft opgenomen, betreft vermoedelijk het staartstuk van een mortiergranaat. L. de Jong kan verweten worden dat hij onvoldoende kritisch de mededeling van Wilson heeft overgenomen. Aan E.H. Brongers moet als verdienste worden toegerekend dat hij het rapport van kapitein D.C. van Eibergen Santhagens heeft opgespoord. [noot 16] In zijn alleszins te waarderen ijver de beproevingen waaraan de Nederlandse soldaat was blootgesteld te schilderen, is hij echter in de zelfde kuil gevallen waarin L. de Jong en J.J.C.P. Wilson al eerder terecht waren gekomen.

Het zou natuurlijk mogelijk zijn dat door de Duitsers een oneigenlijk gebruik van de Pfeifpatronen gemaakt is. Gezien de geringe aantallen waarin dit projectiel aanwezig moet zijn geweest kan het nooit op zo'n grote schaal gebruikt zijn als de Nederlandse literatuur ons wil doen laten geloven. Het gebruik er van zou bovendien het effect gehad hebben dat bij de Duitsers de indruk zou zijn ontstaan dat de Nederlandse strijdkrachten een gasaanval zouden hebben ingezet.

In de Duitse oorlogsdagboeken en de gevechtsberichten van de eenheden die direct bij de strijd op en rond de Grebbeberg betrokken waren is geen enkele aanwijzing te vinden betreffende het gebruik van de Pfeifpatronen. Ook het geringe afstandsbereik van de Pfeifpatronen roept vraagtekens op betreffende de wijze waarop in de Nederlandse literatuur de toepassing er van beschreven wordt.

De strijd op de Grebbeberg kenmerkt zich door de grote verwarring die daar heerste. De onervaren Nederlandse troepen lagen onder een krachtig Duits vuur. De explosies en de fluitende kogels zullen ongetwijfeld een grote indruk hebben gemaakt. Toen na de gevechten een kist met Pfeifpatronen gevonden werd ontstond de mythe van de angstaanjagende Duitse projectielen. De beproeving waaraan de Nederlandse soldaat op de Grebbeberg blootgesteld was, kreeg er een extra dimensie door.

*) In de Nederlandse literatuur wordt gesproken over "Pfeiffpatronen" terwijl de Duitse bronnen het woord "Pfeifpatronen" hanteren.

NOTEN

  1. De operatiën van het Veldleger en het Oostfront van de Vesting Holland, Den Haag, 1955.
  2. Ibid. p. 281.
  3. Ibid. p. 373.
  4. Ibid. p. 403.
  5. Ibid. p. 477.
  6. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 3, Mei 1940. Den Haag, 1968 p. 262.
  7. J.J.C.P. Wilson, Vijfoorlogsdagen en hun twintig-jarige voorgeschiedenis. Assen, 1960 p. 211.
  8. E.H. Brongers, Grebbelinie 1940. 6e dr. Baarn, 1971. p. 142.
  9. Ibid. p. 142.
  10. Voor een beschrijving van het lichte seinpistool, zie het voorschrift: No 67 Voorschrift voor het Lichtpistool (ontwerp 1918). Breda, 1919.
  11. Bundes-Militärarchiv RH 26-30/3 Kriegstagebuch Nr. 2 Abt. Ia, 30. Infanteriedivision, 24 april 1940.
  12. Bundes-Militärarchiv W 984b 22. Division Abt. Ic Nr. 390/40 geh 5. Mai 1940.
  13. Bundes-Militärarchiv RH 26-22/101 22. Division Abt. Ib (Versorgung) Besondere Anordnungen für die Versorgung Nr. 41 6. Mai 1940.
  14. Bundes-Militärarchiv 227 ID/W 6124/2 Munitionsverschuss während der Kampftage vom 9.-14. Mai 1940.
  15. Waffen-Revue 4. Maart, 1972. p. 646.
  16. Archief Sectie Militaire Geschiedenis/LAS. Groep IV-2; Pak P. 2; No 1b.


Nogmaals: Pfeifpatronen

door: luitenant-kolonel van de Verbindingsdienst E.H. Brongers;
docent strategie en militaire geschiedenis aan de K.M.A.

Aan het verzoek een wederwoord te schrijven op het artikel "Pfeifpatronen" van luitenant-kolonel J.W.M. Schulten wil ik gaarne voldoen. Genoemd artikel heeft de verdienste de onjuistheid aan te tonen van een door de v.m. luitenant-generaal J.J.C.P. Wilson gegeven beschrijving van de zogenaamde fluitprojectielen. Meegesleept door een wellicht vergeeflijk enthousiasme over deze ontdekking, borduurt Schulten op dit thema door, om tenslotte alle voorgaande onderzoekers beschaamd achter zich te laten met de mededeling dat er slechts sprake is van "de mythe van de angstaanjagende Duitse projectielen".

De "bewijsvoering" voor deze gespierde uitspraak blijkt in hoofdzaak te zijn gebaseerd op:

  1. de geringe aantallen Pfeifpatronen, die het gebruik op grote schaal niet mogelijk gemaakt zouden hebben;
  2. de veronderstelling dat er geen oneigenlijk gebruik werd gemaakt van deze voor het geven van gasalarm gefabriceerde patronen.

Mijn eerste bezwaar richt zich op de wijze waarop de schrijver zijn lezers geleidelijk, via suggestieve zinnen in de geringe aantallen wil laten geloven. Hij begint alleszins verantwoord met te stellen: "Over de aantallen Pfeifpatronen die bij de eenheden aanwezig - of gedurende de oorlogsdagen gebruikt waren werden in de Duitse archieven weinig exacte gegevens aangetroffen". Na het gebruik voor gasalarmering te hebben genoemd volgt dan m.b.t. deze aantallen: "Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat zij gering zijn geweest". Deze, het quantum min of meer verkleinende, doch niet onderbouwde veronderstelling, wordt in de slotbeschouwing, zonder enige nadere argumentatie als een zekerheid geponeerd: "Gezien de geringe aantallen waarin dit projectiel aanwezig moet zijn geweest, kan het nooit op zo'n grote schaal gebruikt zijn als de Nederlandse literatuur ons wil doen geloven". Ik meen dat mijn geachte collega een dergelijke "bewijsvoering" in een eindstudie militaire geschiedenis met recht niet zou accepteren.

Overigens wordt in de bedoelde Nederlandse literatuur nergens beweerd dat Pfeifpatronen op grote schaal gebruikt zijn. Zelfs de door Schulten geselecteerde citaten suggereren dat niet. Het gebruik wordt slechts terloops of als een bijkomstigheid gemeld.

Vast staat dat Pfeifpatronen, die in kisten van 500 stuks werden verpakt, [noot 1] deel uitmaakten van het Duitse munitiepakket. Ze waren bestemd voor het geven van gasalarm. Dat er - in tegenstelling tot de mening van luitenant-kolonel Schulten - wel degelijk een oneigenlijk gebruik van is gemaakt kan niet aan gerechtvaardigde twijfel onderhevig zijn. De talrijke en onafhankelijk van elkaar opgemaakte Nederlandse rapporten, dagboeken, verklaringen enz. sluiten elk misverstand hieromtrent uit. Deze kunnen slechts terzijde worden gelegd door de wel zeer onwaarschijnlijke aanname, dat er tussen al die rapporteurs een soort geheim complot zou hebben bestaan, waarbij werd afgesproken dat allen exact dezelfde onwaarheid zouden debiteren. De organisatie moet dan wel van een uitzonderlijke perfectie zijn geweest!

Alle verklaringen die het oneigenlijk gebruik van Pfeifpatronen bevestigen, zijn uiteraard zonder voorkennis van het rapport van kapitein Eibergen Santhagens afgelegd. Deze laatste legde zijn ervaringen eerst vast, nadat de generaal-majoor b.d. D.A. van Hilten hem op 15 juli 1948 - en juist naar aanleiding van reeds bestaande rapporten over de Pfeifpatronen - daartoe had verzocht met (onder andere) de volgende bewoordingen: [noot 2]

"Uit enige in het archief van mijn Sectie berustende bescheiden, mag worden opgemerkt dat de Duitsers in mei 1940 op de Grebbeberg - en mogelijk ook elders - gebruik hebben gemaakt van zogenaamde "Pfeifpatronen", teneinde onder de Nederlandse troepen onrust en verwarring te stichten. Uw schoonvader, de Heer Mr. W.C. Wendelaar, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, deelde mij onlangs mede, dat U hieromtrent nadere inlichtingen zoudt kunnen verstrekken. Daar het van belang is, deze zaak zo mogelijk tot klaarheid te brengen, zal ik het zeer op prijs stellen, indien U mij hieromtrent nader zoudt willen inlichten..."

Ook dit logenstraft de bewering: "Toen na de gevechten een kist met Pfeifpatronen gevonden werd, ontstond de mythe van de angstaanjagende Duitse projectielen". Een meer zorgvuldige bronnenstudie had deze beschuldigende misser kunnen voorkomen.

In het algemeen kan nog worden opgemerkt dat onze toenmalige tegenstander geen enkele reden had te veronderstellen, dat van Nederlandse zijde strijdgas zou worden gebruikt. Een in bepaalde omstandigheden nuttiger, "oneigenlijk" gebruik van de Pfeifpatronen was vanzelfsprekend op eenvoudige wijze te regelen. Generaal Student deed dat op 5 mei 1940 in een toevallig bewaard gebleven, schriftelijke order, doch het ligt voor de hand dat dergelijke - uiteraard tijdelijke - opdrachten of toestemmingen ook mondeling gegeven konden worden. Ze waren, evenals vele andere minder essentiële zaken, niet belangrijk genoeg om ze in officiële dagboeken op te nemen. [noot 3] Ook de resultaten of het gebruik van mitrailleurvuur-nabootsers worden bij voorbeeld niet in dergelijke documenten vermeld.

Toch gebruikten de Duitsers in mei 1940 dit vuurwerk op diverse plaatsen, onder andere op de Grebbeberg en op het vliegveld Waalhaven. In het eerder genoemde rapport van kapitein Eibergen Santhagens lezen we onder meer:

"Een ander toestel waarmee onrust en verwarring kon worden gesticht was een instrument waarmee na ontbranding kortere en langere vuurstoten van een mitrailleur werden nagebootst en waarmee de indruk werd gewekt dat er achter eigen troepen door mitrailleurs werd geschoten".

Het waren dan ook de Duitsers die als eersten het morele en misleidende effect van bepaalde oorlogsgeluiden op vindingrijke wijze tijdens de Blitzkrieg toepasten en uitbuitten. Dat gebeurde tevens bij hun luchtmacht. Men denke aan de Stuka's... "deren verheerende psycholog. Wirkung durch eingebaute FIügelsirenen verstärkt wurde". [noot 4]

Ook het per parachute afwerpen van poppen, voorzien van militair vuurwerk, pasten de Duitsers in mei 1940 als eersten toe:

"...Um die Wirkung zu erhöhen, wurden in der Folgezeit Knallkörper und verschiedene Zielfeuergeräte, wie sie auf Schiessplätzen zur Zieldarstellung verwendet wurden, in zahlreiche Puppen eingebaut. Nach dem Auftreffen der Puppen auf der Erde entzündeten sich diese Geräte innerhalb eines gewissen Zeitablaufs und täuschten für eine ganze Weile durch ihren Lärm ein Gefecht vor. Im Mai 1940 wurden derartige Puppen zu Beginn der deutschen Offensive an vielen unübersichtlichen Stellen hinter dem Feind in grosser Zahl abgeworfen...". [noot 5)]

Ook dit gebruik is voor zover mij bekend, niet eerder in dagboeken of gevechtsrapporten vermeld.

Tenslotte meen ik te mogen betwijfelen of het gepast is te stellen dat het inferno op de Grebbeberg onder meer zou zijn "bezongen" met het Leitmotiv van de dappere Nederlandse soldaat... enz. Ik denk dat we eerder van het tegendeel kunnen spreken. Het schijnt bij velen tot de bon ton te behoren, juist die gevallen uit het strijdbeeld te lichten en met een merkwaardig genoegen te benadrukken, waarbij van laakbaar gedrag sprake is geweest. Mogelijk spelen daarbij politieke achtergronden of frustraties een rol. Niet zonder reden schreef ik in de inleiding van mijn boek "Grebbelinie 1940":

"Lezen we de betrekkelijk schaarse publicaties die tot nu toe over het Grebbefront zijn verschenen, dan valt het op dat het gedrag van een uiterst geringe minderheid die tijdens de gevechten zijn plicht heeft verzaakt, vaak uitvoerig is uitgesponnen. Wellicht is het verhaal van een falende commandant, van een deserteur of van een voortijdig terugtrekkende troep bijzonder interessant door het sensationele element dat het bevat. Het benadrukken van dergelijke zaken werpt echter een eenzijdig, subjectief licht op de gebeurtenissen zoals die zich in werkelijkheid hebben afgespeeld..."

Het streven om het uitgebreide onderzoek van de krijgsverrichtingen in mei 1940 te vervolmaken en nieuwe feiten te ontdekken, is zeker toe te juichen. Dat dit met de nodige zorgvuldigheid dient te geschieden - ook al om ondoordachte, lichtvaardige conclusies te vermijden - hoop ik te hebben aangetoond.

  1. Gegevens over Pfeifpatronen zijn - behalve in de door lkol Schulten genoemde Waffenrevue nr. 4 van maart 1972 - te vinden in het voorschrift D 411, getiteld "Zusammenstellung der Inhaltszettel für die Packgefässe der Leucht- und Signalmunition (vom 28.5.40); Berlin, 1940; in het "Recognition Handbook for German Ammunition", uitgegeven door SHAEF in april 1945; in het door Aaronson, Clift en Reese geschreven werk, getiteld: "Dictionary of explosives, ammunition and weapons" (German Section), Technical Report nr. 2510, Dover, New Jersey, 1958.
  2. Brief Ministerie van Oorlog, Chef van de Generale Staf, Sectie G.8 (Krijgsgeschiedenis), Bureau A, No. G.8/150 d.d.15 juli 1948.
  3. Daarnaast is de mogelijkheid geenszins uitgesloten dat men het incidenteel gebruik van projectielen voor een ander doel dan waarvoor ze bestemd waren, liever niet in officiële rapporten wilde vermelden.
  4. Christian Zentner: "Lexicon des Zweiten Weltkrieges", München 1977, (pagina's 198 en 199).
  5. Herman Götzel: "Generaloberst Kurt Student und seine Fallschirmjäger; die Erinnerungen des Generaloberst Kurt Student", Friedberg, 1980 (pagina 63).

Bron: Parade, uitgave van de KMA te Breda, 3e jaargang, nr. 4, februari 1983

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 4.27 MB)