Gevechtsbericht van reserve-kapitein Mr.Dr. M.H.H. Franssen

Gevechtsbericht van Commandant 2-III-11 R.I.
over de periode 10 t/m 13 Mei 1940.

1.    a. Voorafgaande opmerking: het dagboek der Compagnie is dd. 12 Mei 1940 op den Grebbeberg verloren gegaan, zoodat ondergeteekende niet meer de juiste uren der verschillende handelingen kan aangeven.
b. Niet meer in bezit zijnde van een stafkaart, moet ondergeteekende volstaan met zoo nauwkeurig mogelijke omschrijving der plaatsen.
c. Dit bericht wordt gezonden rechtstreeks aan Commandant IVe Divisie, omdat ondergeteekende vernam, dat 11 R.I.(en dus ook III-11 R.I.) opgeheven is.
2.        Op 10 Mei 1940 gewekt door het vuur der Luchtdoelmitrailleurs te Eck en Wiel, bereikte mij het bericht van gevechtsgraad 3 te 3.00 uur in mijn kwartier. Nadat reeds twee tirailleursectiën (één onder Luitenant v.d. Bogaert en één onder Luitenant Piet) geruimen tijd op laag vliegende vliegtuigen respectievelijk bij Betonweg en bij Roode Leeuw hadden gevuurd, bereikte mij mededeeling van gevechtsgraad 4.
    Het Bataljon heeft zich later in den ochtend naar Leersum verplaatst. Alhoewel reeds maanden tevoren vaststond, dat III-11 R.I. bij gevechtsgraad 4 zich onmiddellijk naar Leersum moest begeven, heeft Commandant III-11 R.I. dit bevel eerst tegen plm. 8.00 uur gegeven.
3.        Ook stond maanden tevoren vast, dat 2-III-11 R.I. bij gevechtsgraad 4 te Amerongen zou blijven, teneinde volgens de tevoren door Commandant IVe Divisie gegeven bevelen ordemaatregelen te treffen in de evacuatiehavens Elst en Amerongen en een afsluitlijn om Amerongen te bezetten. Toch heeft Commandant III-11 R.I. bevolen, dat 2-III-11 R.I. zich mede naar Leersum moest verplaatsen.
4.        Het Bataljon heeft zich te Leersum gedekt opgesteld onder de hooge boomen nabij inrijhek van Kasteel Broekhuizen.
    Ingevolge bevel Commandant 11 R.I. heb ik eenige wegen ten Westen en Zuid-Westen van Kasteel Broekhuizen doen afsluiten door een groep, tegen overval door parachutisten.
5.        Eerst te plm. 12.00 uur, nadat Commandant 11 R.I. geïnformeerd had naar de getroffen ordemaatregelen voor de evacuatie, kon ik mij met mijne Compagnie naar Amerongen begeven teneinde de hierboven sub 3 bedoelde ordemaatregelen voor de evacuatie te treffen.
6.        Te Elst en Amerongen heb ik, conform de terzake door Commandant IVe Divisie reeds lang tevoren gegeven bevelen, de noodige ordemaatregelen getroffen. Te Amerongen meldde zich bij mij een wachtmeester van III-8 R.A. met een 20-tal ruiters.
    De afvoer burgerbevolking in afvoerhaven Amerongen was beëindigd te plm. 20.00 uur.
    Te plm. 19.00 uur ontving ik bericht van Commandant III-11 R.I. uit Leersum, dat ca. 100 parachutisten gedaald waren ten Noorden van Amerongen (in de bosschen!) in een in dat bericht aangegeven vierkant. Alhoewel ik slechts één sectie ter beschikking had, ben ik mij onverwijld in 2 auto's daarheen begeven en het terrein afgezocht, doch niets gevonden. Eerst te 22.30 uur kwam ik terug doordat de wegen volledig in beslag genomen waren door eindelooze colonnes vee.
    De bezetting der afsluitlijn om Amerongen had ik intusschen ingetrokken en de sectie van Luitenant Piet naar Leersum gezonden. De ruiters van III-8 R.A. had ik teruggezonden naar hun onderdeel.
7.        Te plm. 23.00 uur begaf ik mij naar Elst, alwaar de Luitenant v.d. Bogaert met de noodige ordemaatregelen belast was. De evacuatie had aldaar een snel verloop gehad, doch het wachten was nu op scheepsruimte.
    Te 3.00 uur op 11 Mei 1940 heb ik de sectie Luitenant v.d. Bogaert doen aflossen door sectie sergeant Visser.
    In Amerongen had ik intusschen volstaan met het treffen van summiere veiligheidsmaatregelen, alhoewel allerlei alarmeerende geruchten de rondte deden.
    In den nacht van 10 op 11 Mei 1940 kwamen te Amerongen aan kwartiermakers van de Brigade B.; troepen dezer Brigade arriveerden te Amerongen in den ochtend van 11 Mei 1940.
8.        De evacuatie in afvoerhaven Elst was beëindigd te plm. 6.00 uur op 11 Mei 1940. Ik heb het restant der Compagnie toen bevolen te rusten in de barakken.
    Een overste van Brigade B (wiens naam mij ontgaan is) heeft zich op mijn verzoek geïnstalleerd op het Kantonnementsbureau. In Amerongen kwamen toen ook aan de Majoor Weber met het restant van de bezetting van Maas- en Waalkanaal.
9.        Te plm. 13.00 uur heb ik mij met het aanwezige gedeelte mijner Compagnie begeven naar Leersum. Rechts en links van den weg werd door eigen troepen overal gevuurd (zogenaamd op parachutisten). Ik heb echter geen parachutisten gezien. Alhoewel ik mij met 3 vrachtauto's vol tirailleurs over den weg bewoog, werd ik wel 10 keer aangeroepen en naar het woord gevraagd; dit teekende de graad van verwarring.
10.        Te Leersum heb ik de Compagnie doen rusten onder de boomen van inrijlaan Kasteel Broekhuizen. Ten bureele van III-11 R.I., alwaar ik mij meldde, werd mij door den Majoor v.d. Ploeg bevolen de personen te arresteeren, waarvan hij mij eene lijst der namen en der adressen ter hand stelde.
    Deze personen waren door den burgemeester van Leersum aangegeven; ik was bij het gesprek met den burgemeester aanwezig en kan verklaren, dat de burgemeester ook personen ter arrestatie voordroeg, waarvan hij zeker wist, dat zij niet buitenlander of N.S.B.er waren. Bij al deze personen moest huiszoeking gedaan worden naar parachutisten.
    De lijst van deze personen heb ik later weder aan den Majoor v.d. Ploeg ter hand gesteld. De namen zijn bekend aan den veldwachter van Leersum, die mij vergezelde.
    Majoor v.d. Ploeg heeft mij bevolen elken parachutist, die gevonden werd, zonder vorm van proces neer te schieten; ik heb Majoor v.d. Ploeg medegedeeld, dat parachutisten onderdeelen vormen van het vijandelijke leger, en dat een parachutist, die gevangen genomen wordt, dient behandeld te worden als krijgsgevangene. Majoor v.d. Ploeg trok toen dit bevel in.
    Hij beval mij voorts om zonder vorm van proces elke mannelijke bewoner boven de 17 jaar neer te schieten van een huis, waarin een parachutist werd aangetroffen. Ik heb den Majoor v.d. ploeg geantwoord, dat een parachutist zich ook verschuilen kan in een huis of schuur, zonder medeweten van den bewoner of eigenaar. Ik heb Majoor v.d. Ploeg verklaard, dat ik dit bevel slechts zou uitvoeren, wanneer hij mij dit schriftelijk door hem onderteekend zou geven. Dit is niet gebeurd.
    Verder werd mij bevolen, dat ik de huiszoekingen moest doen, vergezeld van de gehele Compagnie. Ingevolge bevel heb ik gearresteerd de inwonenden van een huis aan den weg Leersum - Woudenberg, allen leden van een bijbelsch genootschap. Ingevolge mijn verzoek zijn deze personen door Majoor v.d. Ploeg later weer vrijgelaten. Dit althans is door Majoor v.d. Ploeg aan den Luitenant Verberne bevolen. Eenige personen werden niet thuis aangetroffen; de veldwachter zou deze later arresteeren.
    Ik vermeld nog, dat bij het doen der huiszoekingen door mij 2 maal moest worden ingegrepen tegen het optreden van een sergeant-majoor (wiens naam mij ontgaan is) (hij was teruggeweken uit Fort Westervoort en in Leersum bij mijne Compagnie ingedeeld), die dermate bruut optrad, eerst tegen een hoogbejaarde vrouw van boven de 70 jaren, en daarna tegen een jong meisje, dat ik hem uitdrukkelijk moest mededeelen, dat ik zoodanig optreden niet wenschte. Het is deze zelfde sergeant-majoor, die, toen den volgenden dag de Compagnie ten aanval moest gaan in Rhenen, spoorloos verdwenen was.
11.        Ik vermeld nog dat de veldwachter van Leersum mij na de huiszoekingen verklaarde, dat geen van de personen, waarbij huiszoeking gedaan werd, N.S.B.er waren; eenigen waren vroeger wel lid geweest.
12.        Ik heb Majoor v.d. Ploeg nadien verzocht de Compagnie en mij thans eenige rust te gunnen, omdat anders de uitvoering van verdere opdrachten daaronder zou lijden. Twee sectiën der Compagnie hebben toen gerust in de barak bij de uitzichttoren, terwijl twee andere sectiën op bevel van Majoor v.d. Ploeg een opstelling moesten innemen ten Noorden van Leersum ter beveiliging tegen parachutisten, onder Luitenant v.d. Bogaert.
    Te plm. 20.00 uur kwam een Duitsch vliegtuig boven de barak en nam de barak onder mitrailleurvuur. Op bevel Commandant III-11 R.I. moest ik mij te plm. 23.30 uur op zijn commandopost melden. Toen ik met een ordonnans over den Rijksweg door Leersum reed, klonken er van alle kanten schoten. Eenmaal klonk een schot plm. 10 Meter rechts voor mij, alwaar een auto stond. Ik sommeerde de inzittenden er uit te komen. Dit bleek te zijn een kapitein, die in zijn auto sliep en doodvermoeid was. Het schieten links en rechts was volkomen zinloos en verwarring stichtend. Ik kreeg den indruk, dat niemand wist waarop geschoten werd. Op den commandopost van III-11 R.I. was de verwarring nog grooter. Alle mogelijke alarmberichten kwamen binnen en er werd daarnaar met graagte geluisterd in plaats van het hoofd koel te houden. De Majoor v.d. ploeg deelde mij mede, dat te 2.00 uur op 12 Mei 1940 het Bataljon zou verzamelen bij het hek van het Kasteel Broekhuizen. Hij zou de twee sectiën van Luitenant v.d. Bogaert bericht zenden dat zij moesten terugkomen. Deze meldde zich eerst bij mij te 4.00 uur, omdat zij eerst toen bericht hadden ontvangen. Deze sectie had geen enkele parachutist gezien. Zij hadden wel veel horen vuren door eigen troepen. Ter teekening van de verwarring vermeld ik nog, dat op de appèlplaats Majoor v.d. Ploeg mij mededeelde, dat de eigenaar van Hotel de Donderberg een spion was; deze was namelijk toen er geschoten werd, met een blauw licht aan het raam gekomen en hij had een pistool in zijn zak gehad. Hij was dan ook gearresteerd.
    Zoo werden de troep en de officieren vermoeid en uit den slaap gehouden door onzinnige geruchten.
13.        Te plm. 6.00 uur marcheerde het Bataljon op rijwielen af, richting Rhenen. Mijn compagnie aan het hoofd, ik voorop. Alhoewel deze zeer lange colonne achter mij reed, werd ik wel 10 maal op den Rijksweg naar Rhenen aangeroepen door schildwachten, die vroegen naar het woord, hetgeen wederom de stemming teekende.
    Bij de steenfabriek te Remmerden werd in een dennenbosch halt gehouden en ging Majoor v.d. Ploeg bevelen halen bij den Commandant IV Divisie. Te plm. 10.00 uur kwam hij terug met de mededeeling, dat de Duitschers waren teruggeslagen tot Arnhem. Middelerwijl waren motorordonnansen op den Rijksweg verschenen, komende uit Westelijke richting en hadden medegedeeld, dat 10.000 man Fransche troepen (zware artillerie) te Amerongen waren aangekomen ter ondersteuning. Men begreep blijkbaar nog niet, dat de troep op bevelen wachtte en niet op geruchten.
14.        De Majoor v.d. Ploeg deelde aan de compagniescommandanten niet mede, wat zijn bevelen waren en hij beval, dat het Bataljon zou opmarcheeren naar Rhenen met achterlating van de rijwielen, afstand tusschen de secties 50 Meter; voorop een sectie zware mitrailleurs; dan 2-III; dan M.C.-III en daarna de andere tirailleurcompagnie. Het Bataljon bestond uit 2-III, M.C.-III en een kleine tirailleurcompagnie (onder bevel van Kapitein Dewez; samengesteld hoofdzakelijk uit troepen, teruggeslagen uit Fort Westervoort). Vlak voor de bebouwde kom van Rhenen sloeg het Bataljon linksaf en werd er rust bevolen in een terreinplooi, vlak bij een hulpverbandplaats. In de buurt sloegen vijandelijke projectielen in, zoodat het onverantwoord was het geheele Bataljon te masseeren in een enkele terreinplooi: bij inslag van een enkel projectiel zou het geheele Bataljon vernietigd zijn. De compagniescommandanten (Kapitein Steenbergen, Kapitein Dewez, ondergeteekende alsmede de Kapitein v.d. Spek) hebben dit aan Majoor v.d. Ploeg onder het oog gebracht met dringend verzoek een andere opstelling te bevelen. Nog steeds had Majoor v.d. Ploeg niet medegedeeld wat zijn bevelen waren. Ten langen leste liet hij zich overreden en heeft toen bevolen, dat sectiegewijze kwartier zou worden gezocht in de huizen van Rhenen totdat de avond zou vallen. Ook op het betoog van de compagniescommandanten, dat het dan beter was te rusten in het bosch van Remmerden, vanwaar het Bataljon was afgemarcheerd, reageerde hij niet.
    Elk van de compagniescommandanten heeft toen op eigen gelegenheid onderdak gezocht in Rhenen voor het onderbrengen van zijn onderdeel, sectiegewijze. Gedurende dien tijd bleef Majoor v.d. Ploeg bij het Bataljon, zulks op instantelijk verzoek van de compagniescommandanten.
    Toen ik geschikt kwartier had opgezocht voor mijn compagnie, heb ik de sectiën daarheen geleid met bevel te rusten. Daarna begaf ik mij naar de eerste sectie, die ik gelegerd had in een der eerste huizen van Rhenen aan den Rijksweg, alwaar ik de sectiecommandanten had samengeroepen om hen mede te deelen, dat het mijn wensch was dat ieder vastberaden en kalm zou optreden, doch dat ik geen noodeloos bloedvergieten wenschte, b.v. niet vuren met geweren en met Lichte Mitrailleurs op tanks, doch wel op gemotoriseerde infanterie. Ik had namelijk gedurende mijn verkenning gezien, dat het personeel van het motorcorps auto's wegvoerde uit Rhenen en geschut uit de stellingen afvoerde; ook zag ik in de straten van Rhenen heele troepen infanterie ter sterkte van sectiën, die terugkwamen uit de stellingen, met de mededeeling, dat de Duitsche troepen boven op den berg zaten. Ook de troep zag dit een en ander. Deze feiten spraken duidelijker dan de in den ochtend verspreide geruchten.
15.        Toen ik mij naar den eerste sectie begaf om aldaar ook eenige rust te nemen, stopte een auto, waaruit de Kapitein van Buren stapte (van Staf IV Divisie). Deze was vreeselijk geagiteerd. Hij gaf mij het bevel, dat ik achterwaarts een verdedigende stelling moest inrichten en aldaar tot elken prijs moest standhouden. Ik deelde hem mede, dat ik van Majoor v.d. Ploeg het bevel had om in de kwartieren te Rhenen te rusten tot nader bevel en dat ik derhalve niet aan zijn bevel kon voldoen. Hij deelde mij toen mede, dat hij mij bevelen kon uit naam van den Commandant IV Divisie, waarop ik hem antwoordde, dat ik dan zijn bevel zou opvolgen, maar dat hij dan den Majoor v.d. Ploeg moest waarschuwen. Dit gesprek is onder meer gehoord door mijn sergeant toegevoegd en door één luitenant mijner compagnie. Kapitein van Buren heeft later een bevel van gelijke strekking gegeven aan den Kapitein Steenbergen, dien ik zag en aan wien ik mededeelde, wat de Kapitein van Buren mij bevolen had, daaraan toevoegende, dat ik hem (Kapitein Steenbergen) niets bevelen kon. Kapitein Steenbergen heeft zich later na bekomen bevel van den Kapitein van Buren bij mij aangesloten.
    Ter uitvoering van dit bevel heb ik mijn compagnie met onderlingen afstand van 50 Meter tusschen de sectiën doen afmarcheeren, richting Remmerden in de uiterste marschdiscipline in de pas.
16.        De Kapitein van Buren had mij bevolen achterwaarts stelling nemen ter plaatse als ik zelf kon kiezen bij den Rijksstraatweg en tot elken prijs standhouden. Hij voegde er later aan toe, dat ik moest blijven vóór den Commandopost IV Divisie. Toen ik hem wilde vragen waar deze Commandopost zich bevond, was hij reeds in zijn auto en reed weg in richting Rhenen. Ik overwoog, dat als eerste eisch gesteld was: stand houden tot het uiterste en een terrein door mij zelf te kiezen. In overleg met mijn Luitenant v.d. Bogaert koos ik toen een terrein, dat op de kaart voor de verdediging was aangewezen, namelijk ter plaatse bij den steenoven van Remmerden waar de Rijn vlak langs den Rijksweg stroomt. Ik gaf aldaar de noodige bevelen uit aan mijne sectiecommandanten en overlegde met Commandant M.C.-III over de door hem te geven bevelen. De Commandant van eene Pag. compagnie, die aldaar werkeloos stond vroeg mij wat hij moest doen. Ik heb hem toen gezegd, dat, als hij niets te doen had, hij ter plaatse in stelling moest komen en gaf hem ter zake de noodige bevelen.
    Toen de bevelen in uitvoering waren, kwamen de Majoor v.d. Ploeg ter plaatse met denzelfden Kapitein van Buren; Majoor v.d. Ploeg meende mij als "landverrader" te mogen kwalificeeren. De Kapitein van Buren had niet de vrijmoedigheid te verklaren, dat de betreffende bevelen van hem afkomstig waren. Toen ik hem op de kaart een punt aanwees en hem vroeg of hij dit punt niet geschikt vond voor de verdediging, antwoordde hij: "Ja, dit punt had U moeten nemen"! Dit punt nu was de plek waar wij ons bevonden.
17.        Majoor v.d. Ploeg beval terug te marcheeren naar Rhenen en te verzamelen bij de muziektent.
    Toen het Bataljon aldaar aanwezig was (eenige zware mitrailleurs hadden op zijn bevel stelling genomen in de hoofdstraat van Rhenen) heeft Commandant III-11 R.I. bevolen op te marcheeren naar het spoorwegviaduct. Vóór mij marcheerde de Verbindingsafdeeling van het Bataljon; afstand 50 Meter tusschen de sectiën.
    Bij den spoorwegovergang gekomen marcheerde het Bataljon verder in de richting Wageningen, tot ieders verbazing, omdat de Majoor v.d. Ploeg 's-ochtends medegedeeld had, dat de stelling van Majoor van Apeldoorn door ons wel zou versterkt worden.
    Toen mijne Compagnie gekomen was op plm. 200 Meter Oost van Ouwehands Dierenpark, beval de Commandant III-11 R.I. mij een opstelling in te nemen met mijne Compagnie links van den weg, drie sectiën vóór en één sectie achter ten aanval, frontbreedte 50 Meter, hetgeen hij op mijn verzoek uitbreidde tot 150 Meter; rechts van mij 1 sectie Zware Mitrailleurs en links van mij een sectie Zware Mitrailleurs. De Kapitein Dewez zou rechts van den weg komen. Verdere mededeelingen: over vijand, eigen troepen, doel der gevechtshandeling, Commandopost Bataljon, verbindingen, etc., etc. werden mij niet gedaan. Op mijn linker flank zag ik de Verbindingsafdeeling, zonder verbindingsmateriaal, hetwelk in Rhenen, op bevel van Commandant III-11 R.I., was achtergelaten. De Verbindingsafdeeling moest dus optreden als tirailleur sectie; onder wiens bevel deze stond is mij niet medegedeeld.
    Op den weg had ik gezien, dat deze vóór ons niet versperd was. Nog voordat de Zware Mitrailleurs van de karren genomen waren, heeft de Majoor v.d. Ploeg bevolen "voorwaarts".
    Vóór de Compagnie uit marcheerende, stiet ik op plm. 150 Meter verder op een eigen loopgraaf, die bezet was en vóór den boschrand op plm. 30 Meter afstand een eigen hekversperring, met daarvoor een open veld. Vanuit de overzijde van dit veld en vanuit de boomen aan den straatweg ontving ik vijandelijk vuur. Ik kroop vooruit met schutter en helper van de dichtstbijzijnde Lichte Mitrailleur, tot aan de hekversperring. Vanuit den overkant, vooral van schuinlinks, kwam heftig mitrailleurvuur; doelen waren niet waar te nemen.
    Ik zond een ordonnans naar Majoor v.d. Ploeg om te weten wat hij wenschte: moest ik de eigen hekversperring trachten door te knippen? De ordonnans vond den Majoor niet; de tweede ook niet. Ik ging zelf zien langs het geheele front der Compagnie, doch vond den Majoor niet. Inmiddels ging het vijandelijk vuur door. Via een luitenant (wiens naam mij ontschoten is) van 8 R.I., die de juist gepasseerde loopgraaf bezet hield, vernam ik toen dat aan de andere zijde der loopgraaf (vlak bij den weg) Luitenant Verberne medegedeeld had, dat de Majoor v.d. Ploeg licht gewond en vertrokken was en het commando aan Kapitein Dewez had opgedragen. Kapitein Dewez beval mij om plm. 200 Meter terug te gaan met mijn Compagnie en dan den weg over te steken teneinde ook rechts te komen. Ik heb mij toen door den loopgraaf naar den weg begeven, doch zag Luitenant Verberne niet.
    Nu wreekte zich het gebrek aan verbindingen, tengevolge van het feit, dat de Verbindingsafdeeling als tirailleursectie was ingezet en daardoor onnodige offers bracht onder meer van haar Commandant de 1e Luitenant Rakhorst.
    Kort tevoren, toen ik nog vóór de hekversperring lag, ontving ik ook nog vuur van schuin rechts achter, dus van den weg. Zooals de Kapitein Dewez mij later mededeelde, had de Majoor v.d. Ploeg, die zich aan den weg bevond, en vuur ontving vanuit het voorterrein (hetzelfde vuur waaraan mijne Compagnie blootgesteld was), aan het personeel van den staf bevolen om daarop te vuren; hij vuurde toen in den rug mijner Compagnie.
18.        Toen ik nu met mijne Compagnie, ingevolge ontvangen bevel, mij achterwaarts verplaatste door het eikenhakhout, ontving ik gericht artillerievuur; er moest dus een waarnemer in de buurt zijn. Ik liet met Lichte Mitrailleurs de boomen van den rijksweg in het voorterrein onder vuur nemen, waarin donkere plekken waren.
    Het hevige artillerievuur en het slechte zicht in het hakhout, deden het verband in de Compagnie verloren gaan. Bij Ouwehands Dierenpark sloeg een voltreffer vlak vóór mij in een stuk 6 veld. Ik verzamelde aldaar de troep en het bleek, dat ik plm. 30 manschappen bij mij had, waaronder mijn Commandogroep.
    Ik ontmoette daar den Kapitein v.d. Spek, die in Rhenen achtergebleven, vernomen had, dat de Majoor v.d. Ploeg weg was en het Commando wilde overnemen, als zijnde daartoe reeds vroeger aangewezen. Ik deelde den Kapitein v.d. Spek mede, wat mij door Kapitein Dewez bevolen was. De Kapitein v.d. Spek achtte het echter beter dat bij Hotel de Grebbeberg: vóór de hekversperring, daar ter plaatse, een verdedigende stelling zou worden ingenomen, teneinde voor den nacht de wegen af te sluiten, hetgeen toen door hem bevolen werd (de duisternis begon te vallen). Inmiddels waren nog twee sectiën mijner Compagnie (Luitenant v.d. Bogaert en Luitenant Piet) zich bij mij komen melden; ook waren eenige sectiën der Mitrailleur Compagnie met Kapitein Steenbergen ter plaatse gekomen.
19.        Ik moet hier nog vermelden, dat een beroepssergeant-majoor der infanterie (den naam kan ik mij niet meer herinneren, aangezien ik mijn appèlboekjes ben kwijtgeraakt), bij mijne Compagnie ingedeeld in Leersum (teruggekomen uit Fort Westervoort) in Rhenen spoorloos verdwenen bleek, toen de Compagnie moest opmarcheeren naar den spoorwegovergang. Ik heb hem niet meer teruggezien.
    Verder moet ik hier nog vermelden, dat de gedane aanval in vreemd terrein, zonder de minste aanwijzingen, ook niet omtrent het beloop der eigen stellingen, m.i. volkomen zinloos en de gebrachte offers volkomen doelloos waren en zonder eenig nuttig effect.
20.        De opstelling ter plaatse werd zóó, dat van mijne Compagnie de sectiën (Luitenant v.d. Bogaert en Luitenant Piet) zich achter de hekversperring bevonden aan den weg; aldaar ook eenige Zware Mitrailleurs en ik mij met eenige manschappen vóór de hekversperring bevond op plm. 50 Meter links van den weg en verder een Lichte Mitrailleur schuin links voor mij ter afsluiting van den zijweg naar links.
    De Kapitein v.d. Spek wilde aanvankelijk, dat allen zich vóór de hekversperring zouden opstellen. Luitenant Piet lag echter reeds achter de hekversperring en aan Luitenant v.d. Bogaert werd ook toegestaan achter de hekversperring aan den weg zijn opstelling in te nemen.
21.        Toen de duisternis geheel gevallen was en alle Zware Mitrailleurs nog niet opgesteld, werden na een korte vuurstoot van vlakbij de opstellingen op en aan den weg door een vijandelijke Compagnie overvallen en in een zeer kort handgemeen overmeesterd. De Duitsche Compagnie stiet onmiddellijk door, de krijgsgevangenen met zich voerende, naar den spoorwegovergang te Rhenen, den hoofdweg volgende. Een aantal dooden en gewonden bleef ter plaatse achter.
    Ingrijpen mijnerzijds was onmogelijk, omdat door de duisternis vriend en vijand niet te onderscheiden waren, het grootste gedeelte der manschappen in mijne onmiddellijke nabijheid in de duisternis naar links vluchtte en de weg naar links nu niet meer bewaakt was.
    In den ochtend kwam ik tot de ontdekking, dat allen gevlucht waren en ik mij alléén bevond met mijn sergeant toegevoegd (te midden van dooden en gewonden); ook de sectiën achter mij aan den weg (Luitenant v.d. Bogaert en Luitenant Piet) waren niet meer ter plaatse.
    Toen de Duitsche Compagnie met de krijgsgevangenen zich eenige oogenblikken had voortbewogen naar den spoorwegovergang, begonnen de vuurorganen der stelling daar ter plaatse te werken en lag ik in het eigen mitrailleur- en pagvuur, waarvan de kogels meermalen aansloegen tegen de draden der hekversperring, waarvoor ik lag.
    Inmiddels werd er overal verspreid in het bosch vóór mij door Duitsche patrouilles gevuurd (korte knallen). Na eenigen tijd kwam een groote groep Duitschers (bij schatting 1 à 2 Compagnieën) den weg af, naar de richting Rhenen. Zij hielden halt aan den weg bij de hekversperring; een gedeelte ging verder richting Rhenen; een ander gedeelte ging in kleine groepen links en rechts de bosschen in.
    Tegen den ochtend kwam nog een Duitsche Compagnie naar beneden en ging verder in de richting Rhenen.
    Zoo verstreek de geheele nacht met vuurstoten uit de eigen opstellingen achter mij en vuur van voren en van terzijde van den vijand, tusschen de dooden en het gekerm en geklaag der gewonden.
22.        De situatie teekende zich dus voor mij zóó, dat de vijand in het voorterrein blijkbaar alle weerstand gebroken had (hoe kon hij anders met complete Compagnieën langs den weg marcheeren?), dat sterke vijandelijke afdeelingen zich achter mij bevonden en links en rechts in het terrein vijandelijke patrouilles, waartegen ik geen eigen vuur hoorde ontketenen.
    Toen het licht werd (13 Mei 1940) bleek ik alléén te zijn met mijn sergeant-toegevoegd (vgl. onder punt 21).
    Er bleef mij niets over dan òf den eigen troepen in Rhenen zien te bereiken, òf mij over te geven, hetgeen ik met mijn sergeant-toegevoegd overlegde.
    Even in slaap gevallen, schrok ik wakker en zag plm. 30 Meter voor mij een Duitsche patrouille. Wij geven ons over en het blijkt nu, dat er geen Duitsche patrouille voor ons is, doch de Luitenant Verberne met een soldaat. In plaats van komisch wordt dit incident tragisch. De Luitenant Verberne (van Staf III-11 R.I., dezelfde die, zooals ik later vernam, den dienstplichtige A. Hilberdink van 4 C.P. eigenmachtig en wederrechtelijk heeft neergeschoten te midden van andere dienstplichtigen, "omdat hij een Duitsch accent had") (deze Hilberdink laat een weduwe met eenige kinderen achter) bedreigde ons met zijn pistool en zei tot mij "ik schiet je neer", "ik heb altijd gedacht, dat je met den Duitscher heulde, nu weet ik het zeker". Onder bedreiging van te worden neergeschoten werden wij geleid over den weg naar links naar de boerderij van Ouwehands Dierenpark. Aldaar bevond zich de Majoor Landzaat, in wiens aanwezigheid de Luitenant Verberne ongeveer dezelfde woorden sprak als hierboven. Ik heb Majoor Landzaat verklaard, dat ik zelfs niet één woord gezegd had. Majoor Landzaat keek den Luitenant Verberne eens aan en haalde zijn schouders op, blijkbaar van het geval niets begrijpend. Middelerwijl klonken de schoten rondom in het bosch. De Luitenant Verberne beduidde mij, dat wij ons in de schuur moesten begeven van de boerderij Ouwehands Dierenpark. Ik heb daar plm. een uur gerust. Ik zag Luitenant Verberne nog met eenige soldaten als een waanzinnige door het bosch rennen. Hij begreep blijkbaar van den geheelen toestand niets.
    Na een uur gerust te hebben vernam ik, dat de Majoor Landzaat zich bevond in het landhuis met warande, gelegen plm. 40 Meter Noord-Oost van Hotel de Grebbeberg. Ik heb mij toen daarheen begeven. Mijn sergeant-toegevoegd sliep nog en ik heb hem laten rusten; hij was de uitputting nabij.
23 / 24.      Ik vond Majoor Landzaat in voornoemd huis en deelde hem mede, dat ik zou probeeren mijn wapens en eenige mitrailleurs op te halen bij de plek, waar ik 's-nachts gelegen had. Ik vond daar mijn uitrusting terug, eenige geweren en een Lichte Mitrailleur. De geweren en Lichte Mitrailleur gaf ik aan den Luitenant, die met eenige manschappen Hotel de Grebbeberg zou verdedigen en keerde toen in bovengenoemd huis bij Majoor Landzaat terug.
    Er bevonden zich aldaar de Majoor Landzaat, de Kapitein Heuping, een Kapitein van 8 R.I., - wiens naam mij ontgaan is -, ondergeteekende, alsmede een achttal soldaten, vermoedelijk van 8 R.I.
    Op een gegeven moment, alhoewel niet onverwacht, werd het huis vanuit het Oosten, Zuiden en Noorden aangevallen. Eén der beide Lichte Mitrailleurs raakte spoedig gestoord, de serre aan de westzijde (zijde van den straatweg) moest ontruimd worden, omdat de kogels er doorheen vlogen en reeds eenige soldaten aldaar gesneuveld waren. De verdediging trok zich terug naar de achterkamer, van waaruit naar het Noorden, Zuiden en Oosten gevuurd kon worden.
    Teneinde munitie te sparen werd op bevel van den Majoor Landzaat door ons alléén gevuurd op doelen met zekere trefkans. Ook op zolder was eene verdediging ingericht door middel van enkele geweerschutters.
    Geruimen tijd is het huis zonder ophouden onder vuur genomen, afwisselend door mitrailleurs, pag. en mortieren, vermoedelijk van zwaar kaliber, welke laatste wapenen groote gaten door de muren sloegen en het inwendige van het huis geheel vernielden.
    De aanvaller werd echter door ons vuur steeds op een afstand gehouden.
    Het aantal verdedigers werd evenwel geringer naar mate de strijd voortduurde, en één der handen van bedoelden Kapitein van 8 R.I. werd verbrijzeld door een schot, zoodat het bloed eruit spoot en de hand moest worden afgebonden. Deze Kapitein verdween weldra uit de kamer.
    Langzaam maar zeker raakte de munitie op; eerst de mitrailleurmunitie, die was aangevuld door het vullen van trommels, toen de geweerpatronen en tenslotte de pistoolpatronen. Op een gegeven moment kwam de Kapitein Dewez in de kamer en vroeg of hij zich niet zou overgeven met zijn manschappen? De Majoor Landzaat wilde daarvan niet weten. Kapitein Dewez vertok weer.
    Even later werd de zolderverdieping zwaar beschoten en hoorde men de verdedigers boven op den vloer vallen.
    In de benedenkamer waren toen alléén nog over de Majoor Landzaat, de Kapitein Heuping, een soldaat en ondergeteekende, allen nagenoeg zonder munitie, allen ongewond.
    Er ontstond toen een pijnlijke stilte, zoowel buiten als binnen. Wij allen begrepen, dat het einde naderde. De Majoor Landzaat dankte ons voor de wijze van verdedigen en wij uitten een hoera op onzen commandant. Eene sigaret werd opgestoken.
    Plotseling klonk buiten een tirailleurfluitje en even later een luide ontploffing in de kamer; er ontplofte iets - vermoedelijk een handgranaat - op mijn linkerheup. Ik voelde mijn geheele been gewond en het bloed liep op den grond. Toen de rook optrok was de Kapitein Heuping uit de kamer en was ik alléén met den Majoor Landzaat, die, ongewond, zich in den tegenoverliggenden hoek der kamer dekte. Er hing een zware brandlucht in de kamer.
    Ik heb toen den Majoor Landzaat vaarwel gezegd en besloot - zoo nog mogelijk - het huis te verlaten om niet in handen van den vijand te vallen.
    Ondanks mijne verwondingen en ondanks het mitrailleur- en geweervuur van den vijand, is mij dit gelukt.
    Ik verwijs hier naar mijn brief dd. 30 Mei 1940.
    Ik liep in Noord-Westelijke richting op goed geluk af, werd herhaalde malen van rechts beschoten, ook van zeer nabij, zonder getroffen te worden. Na over het hek van Ouwehands Dierenpark geklommen te zijn, viel ik in een dennenbosch en zie schuin rechts voor mij een groep Duitschers, die een loopgraaf aanvallen. Ik kon echter niet ingrijpen, omdat ik geen munitie meer had. Het gelukte mij onder het vuur der Duitschers de loopgraaf te bereiken, die bleek te zijn de Commandopost loopgraaf van den Kapitein Bor (pag. 8 R.I.). Het was toen plm. 13.00 uur. Het gevecht in het huis had den geheelen ochtend geduurd.
25.        In deze loopgraaf bevond zich buiten den Kapitein Bor, nog een Luitenant v.d. Berg en nog een officier, wiens naam mij ontgaan is. Tot mijn verbazing werd er vanuit deze loopgraaf niet gevuurd. De manschappen waren bezig te eten. De loopgraaf was te diep om daaruit te vuren. Schuttersbanketten waren niet aanwezig. Ik heb Kapitein Bor gezegd de gamellen uit de keuken en leege kisten in de loopgraaf te zetten, waarop schutters konden gaan staan. De manschappen waren allen gewapend met pistolen. Pag. stukken waren niet aanwezig. De loopgraaf werd aangevallen door Duitsche mitrailleurs. De aanval werd afgeslagen. In het bosch woedde een verwoed mitrailleurgevecht. De eene Nederlandsche mitrailleur echter na de andere stierf uit.
    Na eenigen tijd werd de loopgraaf wederom door infanteriewapenen aangevallen, ook nu zonder succes.
    Kort daarop begon een geweldige artilleriebeschieting (vermoedelijk op Rhenen). Ook vielen projectielen niet ver uit de buurt. Het was waarschijnlijk 15 centimeter houwitsergeschut. Bij een treffen in de buurt zouden de loopgraaf en de schuilplaatsen persé vernield worden. Tegen 5 uur, wederom aanval door infanteriewapenen op de loopgraaf.
    Ik lag toen in de keuken. Een ordonnans van Kapitein Bor kwam mededeelen, dat er links niet meer uit de loopgraaf geschoten mocht worden. Dit is richting Ouwehands Dierenpark; er zou namelijk een tegenaanval komen van eigen troepen. Dit bericht verwonderde mij, omdat Kapitein Bor mij eenige uren tevoren medegedeeld had, dat de telefoonverbinding met Commandant 8 R.I. nagenoeg niet werkte. Even later komt de ordonnans opnieuw en deelt mede, dat naar rechts uit de loopgraaf ook niet gevuurd mag worden. Een 3e maal komt een ordonnans door de loopgraaf en zegt, dat de loopgraaf is overgegeven op bevel Commandant 8 R.I. Ik draag den ordonnans op Kapitein Bor te verzoeken bij mij te komen, omdat mij dit bevel onbegrijpelijk was. De geheele bezetting echter verliet de loopgraaf. Kapitein Bor heb ik niet meer gezien.
    Een soldaat hielp mij op de been. Ik kon toen niet meer loopen. De Duitschers trokken mij uit de loopgraaf en droegen mij naar een hulppost, welke bleek te zijn Hotel de Grebbeberg. Dit terrein was toen geheel in Duitsche handen. Het was toen plm. 18.00 à 19.00 uur. De Duitschers vielen toen aan op Rhenen met troepen, tenminste ter sterkte van een regiment. De bosschen rondom Hotel de Grebbeberg stonden in brand door eigen artillerievuur. Eigen artillerieprojectielen sloegen in, in de buurt.
26.        De Duitsche arts in de hulppost deelde mij mede, dat de Nederlandsche artillerie met gas geschoten had; hij had eenige gasgewonden behandeld. Ik deelde hem mede, dat dit ook een gevolg kon zijn van koolmonoxyde-ontwikkeling.
27.        Ik werd vervoerd met de eerste lazaretauto, richting Arnhem. Naast mij zat een oudere Oberleutnant, die bleek te zijn de Commandant der Duitsche Compagnie, die in den ochtend het bovenvermelde huis had aangevallen. Toen ik hem mededeelde, dat ten leste het huis nog verdedigd werd door 4 personen, zeide hij: "Das war militärisch allerdings eine sehr gute Verteidigung".
    In het ziekenhuis ben ik des anderen daags geopereerd en trof daar aan, eveneens gewond, den Kapitein v.d. Spek en Kapitein Steenbergen.

's-Gravenhage, 3 Juli 1940.
w.g. Reserve Kapitein Mr.Dr. M.H.H. Franssen.

P.S.  Wat de lotgevallen zijn geweest der overige deelen van de Compagnie (Luitenant v.d. Bogaert, Luitenant Piet, Sergeant Freriks en Sergeant Visser) is mij niet bekend. Ik heb deze sectiecommandanten nadien niet meer gesproken.

Aan den Heer COMMANDANT DER IVe DIVISIE (oud),
      p/a Hotel de Donderberg,
         L E E R S U M
         ===========

(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van W.G.C. van Rumpt.)

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 10.52 MB)