Kritiek op 'Mei 1940 - de strijd op Nederlands grondgebied'

Hoofdstuk 11: De proef op de som

Dit laatste hoofdstuk in het boek "Mei 1940 - de strijd op Nederlands grondgebied" [tweede herziene druk] is niet samen te vatten onder een noemer. Het hoofdstuk bevat een aantal analyses die absoluut goed en wel doordacht zijn. Daarnaast zien we enkele analyses die op zichzelf waar lijken, maar in groter verband onjuist of onzuiver blijken te zijn. Voorts zien we weer een aantal hardnekkige eigenzinnige conclusies, van deze ons zo bekende auteur, die eigenlijk iedere wetenschappelijke ondergrond missen.

Geschiedenis typeert zich vooral als een bijzonder lastige materie als we trachten gebeurtenissen - en zeker een series van gebeurtenissen - te isoleren en op zichzelf te analyseren. Geschiedenis is bij uitstek een "wetenschap" die nooit gespeend kan zijn van onderlinge verbanden en vele invalshoeken. De auteur zondigt een aantal maal in dit hoofdstuk door zaken onevenredig te isoleren en is daarmee in staat een beeld te projecteren dat aan de oppervlakte geloofwaardig lijkt, maar de facto niet waar is.

Onverwerkt verleden?

Het eerste punt dat ik wil aanstippen is dat de auteur opnieuw stelt dat de SS troepen die in Nederland werden ingezet geen elite eenheid waren. Hij zegt dit om te ontkrachten dat de Nederlandse naoorlogse literatuur vooral de suggestie laat uitgaan van haar geschriften dat de SS wel degelijk een elite eenheid was en daardoor zeer succesvol kon zijn tegen onze troepen.

Op de keper beschouwd heeft de auteur gelijk. De SS was geen elite eenheid in die dagen, zoals onze mariniers dat thans bijvoorbeeld wel zijn. Hij heeft gelijk te stellen dat de SS als landmacht eenheid in Polen niet excelleerde. Hoewel de nuance daarbij past te stellen dat de landmacht [Heer] de SS liever zag gaan dan komen. De titulatuur van "ongeschikt" die de landmacht gaf aan de SS troepen had dus zeker ook een politieke lading! Desondanks stelt de auteur terecht dat het in mei 1940 geen troepen waren die om hun militaire kundigheid een treetje hoger stonden dan de reguliere Duitse landmacht militair.

Toch maakt hij een denkfout door met deze ontkrachting van het stempel "elite" de SS als gewone troepen te bestempelen zonder bijzondere waarde. De sleutel tot de successen van de SS bij zowel Westervoort als de Grebbeberg was niet hun bijzondere militaire kundigheid, maar hun fanatisme, moed en doodsverachting. Juist die factoren bleken doorslaggevend, hetgeen niet beter wordt gekenschetst door het feit dat toen de SS op de Grebbeberg werd vervangen in de nacht van 12 op 13 mei, de 207de divisie een hele dag lang nodig had om de Nederlandse verdediging van en achter de stoplijn op te rollen en dit bepaald niet voortvarend, georganiseerd en verstandig deed. De SS als stormtroep was veel efficiënter gebleken, en lijkt dit bovendien te hebben gedaan met aanzienlijk minder verliezen. Hun optreden in de voorposten en in de frontlijn was hard, meedogenloos en succesvol. Het stempel "elite" mag hen dan niet toekomen vanuit hun militaire trainingsgraad, maar wel vanuit hun ideologische en geestelijke "begeisterung" die hen zodanig van heilig vuur voorzag dat zij onverschrokken stormtroepers werden. Ideaal dus voor de strijd om de Grebbeberg. Van die voor dit strijdtoneel zeer geschikte eigenschap - waarop zij waren geselecteerd en getraind - gaat wel degelijke een zeker elitaire werking uit. De auteur vergeet deze suggestie en dat is jammer.

Over de parachutisten en luchtlandingstroepen vertelt de auteur een waar woord als het hun kwaliteiten betreft. Hij schiet echter opzichtig mis als hij stelt dat hun inzet voor de Heeresgruppe A niet serieus aan de orde is geweest. Daarbij vergeet hij kennelijk dat tot het moment dat in januari 1940 bij Maasmechelen een Duits vliegtuig neerstort en de invasieplannen deels in geallieerde handen vallen, de inzet van Fallschirmjäger wel degelijk deel was van de plannen voor Heeresgruppe A. De suggestie die uitgaat van het feit dat hij stelt dat "landingen bij Namen en Gent waren afgewezen" is dan ook verkeerd. Los van het feit dat hij elders zelf al zal aangeven waarom de inzet diep in vijandelijk gebied hier minder wenselijk was: het zou immers het centrale front direct onder zware druk zetten wat de plannen om zoveel mogelijk geallieerden naar het noorden te lokken kon doen mislukken.

De onplezierige toon waarop de auteur meent de inzet van de luchtlandingstroepen en para's te moeten devalueren tot een experimenteel niemendalletje in een zijdelings interessant conflict kennen we inmiddels. Hij wil daarmee vooral aangeven dat de Nederlandse successen tegen deze troepen wel op [de juiste] waarde geschat moeten worden [kortom; gedevalueerd moeten worden!]. Feit is dat de nieuwe tactiek niet iedereen kon bekoren en op veel scepsis stuitte bij de plannende generaals. Logisch, want het was een onbewezen materie. Als men het operatieplan Fall Gelb beziet dan is eigenlijk alleen het Nederlandse scenario bij uitstek geschikt voor een massale luchtlandingsactie. Zoals de troepen werden gebruikt aan het zuidfront van de Vesting Holland, zo dienden zij ook te worden gebruikt. De auteur meent echter dat hij een causaal verband vast kan stellen tussen het feit dat ze in Nederland werden ingezet en de geringe waarde van de troepen. Dit is apert onjuist. De waarde van de troepen was groot, en dat hun inzet pas in 1940 naar Nederland werd verschoven ligt vooral aan het feit dat de plannen in januari 1940 ingrijpend werden gewijzigd en nu Nederland boven de rivieren ook tot Fall Gelb ging behoren. In plaats van een zijtoneel, werd Nederland een belangrijk doel.

Amersfoort heeft wel gelijk dat de inzet van de troepen tegen een als zwak ingeschaalde tegenstander het risico van de operatie aanmerkelijk verminderde. Ik ben dat met hem eens. Ik denk zelfs dat als onze troepen een beter etiket hadden gehad, de actie rond Den Haag niet zou zijn uitgevoerd. Het feit dat risico is verbonden aan luchtlandingsacties is evident. Dat heeft geen direct verband met de kwaliteit van die troepen, maar vooral met hun lichte bewapening en beperkte materiele faciliteiten.

Ik ben het eens met de auteur als hij stelt dat het optreden van Luchtlandingstroepen en SS eenheden [die overigens ook elders werden ingezet!] geen direct verband houdt met de mate van importantie van ons land als doel [NB: auteur gebruikt het echter even eerder zelf wel om te onderbouwen hoe onbelangrijk ons land als doel was!]. De parachutisten zouden in WOII als wapen juist gebruikt worden om strategische punten te nemen voor de hoofdmacht. We zien dit vooral in geallieerde acties terug [Normandië, Arnhem, Sicilië, Varsity]. De inzet in ons land is dan ook volkomen logisch te noemen, daar de vele grote rivieren lastige obstakels vormen voor iedere aanvaller.

De conclusie dat de luchtlandingen in Vesting Holland en op Eben Emael vooral als afleiding waren bedoeld van het eigenlijke zwaartepunt in de Ardennen vind ik nergens op gebaseerd. Het is bijzonder lastig om de tactische inzet van zo'n beperkt onderdeel zo'n strategische lading voor de gehele operatie Fall Gelb te geven. Duidelijk is dat het fort Eben Emael strategisch verrekte lastig lag voor de Duitse ambitie om met het leeuwendeel van het 6e Leger over de Maas België in te trekken. Een intact Fort zou de Duitsers veel te veel oponthoud en verliezen hebben gekost. De zeer inventieve overval door een kleine compagnie Duitse commandoparachutisten kan geen enkele serieuze analyticus een afleiding noemen die de geallieerden strategisch op een verkeerd been zou zetten. De Duitse luchtlandingen binnen Vesting Holland waren evenmin van een strategische statuur dat ze de Fransen zouden afleiden - wel de Nederlanders, en zo waren ze bedoeld. Ook hier was spoedig het strategische karakter voor de aanval op Nederland duidelijk. Deze luchtlandingen hielden de Fransen niet bezig. Het is dus een volslagen onlogische en onrealistische analyse van Amersfoort. De getemporiseerde operaties van het Duitse 4e en 6e Leger waren juist bedoeld om de geallieerden zand in de ogen te strooien. Deze beide legers in de centrale sector mochten niet te voortvarend optrekken. Pas als de doorbraak bij Sedan een feit was, en de noordelijke [NL] kust was bereikt dan mochten deze twee legers de opgesloten geallieerden vernietigen. De luchtlandingen hadden met deze afleiding hoegenaamd niets te maken!

Ik ben het eens met Amersfoort als hij stelt dat de verliezen van de luchtlandingstroepen en parachutisten geen zaak van overdreven importantie waren. Ze waren wel aanzienlijk en voor dit nog kleine tactische wapen zeer voelbaar. Hoewel het Duitse luchtlandingsleger nog een aantal maal actie zou zien [als zodanig], zou ze vooral als grondeenheid worden ingezet. Ze zouden nog enorm groeien in aantal [en alleen dit onderdeel zou in 1939-1945 al meer dan 50.000 man verliezen!]. Feit is echter wel dat in 1940 niet meer dan een 4.000-5.000 man getrainde para's aanwezig was en dat men hiervan de helft verloor door sneuvelen, verwondingen of krijgsgevangenschap. Dit zou voor het eerstvolgende oorlogsjaar wel degelijk een rol spelen!

Amersfoort maakt een absolute denkfout als hij de vliegtuigverliezen overdreven relativeert. Als ik in mijn inleiding zeg dat hij tendentieus neigt naar isoleren van gebeurtenissen en daarmee de zaken verkeerd voorstelt dan is dit een sprekend voorbeeld. Op zichzelf was het verlies van de helft van Duitsland's transportvloot geen onoverkomelijke zaak. Als men echter in ogenschouw neemt dat Duitsland in september 1939 nog niet gereed was voor de campagnes die Hitler in petto had omdat de Duitse industrie structureel capaciteit tekort kwam, dan komen zaken in het juiste perspectief te staan.

Veel Duitse generaals hadden Hitler gewaarschuwd dat het leger pas in 1941 klaar zou zijn voor de geplande campagnes, vooral die naar het westen. Door eigenzinnigheid van de grote baas viel men echter een jaar eerder het westen aan. En ondanks het feit dat men een bijzonder groot luchtwapen had [3.500 moderne vliegtuigen] had men onvoldoende materieel om een langdurige campagne te voeren waarbij verliezen aan piloten en materieel opgevangen konden worden. De achterstand die men qua productie al op 10 mei 1940 had [vooral qua tanks, vrachtwagens en vliegtuigen] zou men door de voortvarendheid van Hitler's aanvalsdriften nooit meer inlopen. In dit kader moet ook de kanttekening van mannen als Kesselring, Speidel en Morzik worden geplaatst als zij in hun naoorlogse memoires stellen dat de verliezen aan transporttoestellen boven Nederland, en de verliezen aan gevechtstoestellen tijdens de gehele Westfeldzug, nooit meer overwonnen werden.

Duitsland had een beperkte industriële capaciteit [los van problemen met schaarste van grondstoffen], en pas met aantreden van Albert Speer als minister van bewapening [na de dood van Todt] zou een optimale samenwerking in de industrie worden ontwikkeld. Het was toen echter te laat. In de tussentijd hadden alle krijgsmachtonderdelen structurele tekorten in hun materiele gelederen. Dat Amersfoort dit niet weet of inziet, of hier merkwaardig anders over denkt, laat ik gaarne voor zijn rekening. Het is wat mij betreft geen teken van voldoende inzicht.

De moderne oorlog - zo moet Amersfoort weten als professor in dit vakgebied - was er één van "Grand Strategy". De totale oorlog betekende dat alles in het teken stond van de oorlog, en daar hoort dus de productie [economie] bij als voorname pijler. Hij schijnt die pijler hier slecht te kennen, of deze te vergeten.

Op zichzelf waren de verliezen van de transporttoestellen op het totaal dus niet significant, maar in het grote verband van gebrek aan productie zou het een structurele achterstand opleveren. Dat laatste is waar de gerenommeerde Duitse bronnen naar verwijzen. Als Amersfoort zich zou verdiepen in de buitengewoon interessante memoires van bijvoorbeeld Albert Speer dan zou hij meer perceptie ontwikkelen voor het essentiële economische aspect in relatie tot de zware verliezen van de Lufwaffe in mei t/m september 1940.

Daarnaast is het merkwaardig dat Amersfoort de verliezen relativeert door te stellen dat deze in de Battle of Britain niet terzake deden. Dat is op zichzelf natuurlijk juist [voor wat betreft de transporttoestellen], maar wel erg simplistisch verwoord. Wat wij thans kennen als de Battle of Britain was niet meer [en niet minder] dan een luchtslag om de dominantie van de Luftwaffe boven Engels grondgebied. Dat was de prelude voor een landing op het Britse vaste land. Als die fase zou zijn bereikt dan zou juist het verlies aan transportvliegtuigen een zeer gevoelig verlies zijn geweest - zoveel is duidelijk!

Ook het directe verband met de actie in Kreta ontgaat me. Het Duitse transportwapen moest na mei 1940 weer zo goed als opnieuw worden opgebouwd. De 250 verloren Ju-52 in Nederland [naar schatting 50 zouden in de loop van 1940 worden hersteld] moesten worden aangevuld, en dit ging ten koste van andere productie ruimte. Deze aanvulling - die nog niet volledig was toen Kreta een jaar later werd aangevallen - werd vervolgens tijdens deze actie weer vernietigd. Duidelijk is dat de structurele achterstand de Duitsers parten speelde en bleef spelen!

De auteur blikt weer even terug als het geval Migchelbrink weer wordt besproken. Walgelijk blijft zijn volslagen onjuiste en verwrongen weergave van dit geval. Nu verwoord hij het weer zo: "En dat de collega's van soldaat Migchelbrink in de voorposten van de Grebbeberg uiteindelijk met de schrik vrijkwamen, is een voorbeeld van de terugkeer van de gevechtsdiscipline na het incident waarvan Migchelbrink slachtoffer werd." Deze verkrachting [ander woord heb ik hier niet voor!] van feiten, en deze onzinnige en volkomen onjuiste analyse vertonen overeenkomsten met de mate van verdraaiing van de werkelijkheid in geschriften van Duitse propagandisten als Otto Weidinger! In zijn enorme drang zijn gelijk te halen verwijt hij de SS niet dat ze drie ontwapende Nederlanders wederrechtelijk neerschoten, maar geeft hij de SS juist een compliment dat ze na deze oorlogsmisdaad hun discipline hervonden! Het is zoiets als de rechter die de moordenaar roemt om het feit dat hij van de tien gegijzelden er maar 3 neerschoot. Te gek voor [meer] woorden!

De rest van Amersfoort's vaak verwrongen beeld t.a.v. oorlogsmisdaden, zijn mank gaande vergelijkingen en zijn aperte weigering zaken in de juiste perspectieven te zetten is al eens besproken in mijn brochure over het boek "de armband". Ook veteraan Jagtenberg heeft een bijzonder helder en goed betoog hierover gedebiteerd. We hoeven dus niet in herhaling te vallen. Ik verwijs slechts naar het dossier oorlogsmisdaden op onze site.

Ten aanzien van het bombardement op Rotterdam - ik verwees er op het forum al naar - maakt de auteur naar mijn mening een wezenlijke denkfout. Hij stelt dat de voorbereidingen voor het bombardement op Rotterdam voornamelijk al vooraf gingen aan de Weisung 11 va Hitler die op 14 mei verscheen. Dit is alleen voor wat betreft de vaststelling van het moment van uitgeven van de Weisung waar, niet voor de suggestie die ervan uitgaat. De Weisung 11 was namelijk op 13 mei al voorbereid, en zodoende werd bijvoorbeeld KG.54 al op 13 mei aan het Nederlandse front toebedeeld. Amersfoort slaat daarom de plank mis met deze kanttekening.

De analyse die de auteur voorts maakt ten aanzien van het verloop van de strijd in Nederland en de Duitse tevredenheid hieromtrent deel ik volledig. De Duitsers hebben onze tegenstand grosso modo niet onderschat. Hier en daar werd meer weerstand ervaren [Den Haag, Maaslinie, Grebbeline], maar hier en daar [Peel-Raam / Dordt / Rotterdam] ook beduidend minder.

Ook deel ik de mening van de auteur dat de chauvinistische conclusie dat de Duitse verliezen in Nederland aanzienlijk zouden zijn geweest onterecht is. Ze verloren ongeveer net zoveel manschappen als wij, en als we dan overwegen dat in de regel de aanvaller meer offers placht te brengen dan de verdediger, dan kan men feitelijk vaststellen dat de verliezen aan manschappen eerder mee- dan tegenvielen. Daarnaast is het verlies van 2.500 man aan doden en 1.250 aan weggevoerde krijgsgevangen natuurlijk überhaupt geen zwaar verlies, als men in overweging neemt dat 40.000-45.000 man verloren werden in de gehele veldtocht. Het verlies in Nederland is dan nog geen 10% van het geheel.

De militaire operaties geanalyseerd

De eerste alinea's wijdt Amersfoort aan de prestaties van ons leger, en die woorden vind ik treffend en goed.

Ik verbaas me enigszins dat hij vindt dat de top van de piramide [AHK en Winkelman] goed op haar taak was voorbereid. Ik hoop dan dat hij vooral op de kwaliteiten van deze en gene wijst, en niet op de veel te smalle samenstelling van de staf.

Ik deel grotendeels de vermelde complimenten die Winkelman te beurt vallen. Onze opperbevelhebber heeft zich in die paar maanden van zijn functioneren bewezen als een uitstekende manager, en een goed vooroorlogse strateeg. Ik ben echter minder overtuigd van zijn dynamische strategische en tactische kwaliteiten. In die zin is Winkelman wat mij betreft een mix tussen Eisenhower en Montgomery. De eerste was een knap manager, maar een zeer matig strateeg. De tweede was een knappe tafelstrateeg, maar miste de dynamische tactische capaciteiten die een moderne commandant moest hebben. Winkelman had de managende capaciteiten en het overzicht van Eisenhower, was een goed tafelstrateeg, maar miste de tactische gaven een leger praktische en dynamische te leiden. Ik vind niet dat er door onze legertop met bijzonder veel inzicht is gehandeld, hoewel ik eraan toe wil voegen dat er ook niet opzichtig is gefaald. Desondanks blijf ik mijn verbazing houden voor het mij wat opportuun aandoende blinde vertrouwen op voorname Franse hulp, en de onterechte mate van ongeloof ten aanzien van Duitse vorderingen in het zuiden. Daarnaast vind ik dat in tactisch opzicht - binnen de Vesting Holland - niet sterk is opgetreden. Generaal Van Andel was hiervoor vooral verantwoordelijk, en deze commandant heeft wat mij betreft matig geopereerd.

Amersfoort geeft voorts een uiteenzetting van de negatieve stimulans die uitgaat van een statisch defensieve strategie. Ik vind dat dit een waardevolle analyse is [sterk Clausewitz georiënteerd] maar dat de indruk wordt gewekt dat deze strategie door Winkelman zou zijn bedacht terwijl een zinnig alternatief van een minder statische verdediging voor handen zou zijn geweest. Het mag duidelijk zijn dat de waanbeelden die generaal J.J.G. van Voorst tot Voorst hierover gelukkig niet waren overgeslagen op Winkelman. Ik vind het jammer dat de suggestie wordt gewekt dat Winkelman een alternatief had. De tot de betere strategen gerekende Reynders had dan wellicht een minder statische verdediging in gedachte, maar deze verdediging kende twee grote risico's: de zuidelijke omvatting van de Peel-Raam [die Reynders erkende, maar niet als erg waarschijnlijk achtte - hij heeft wel plaatsgevonden] en het feitelijke voornemen de Grebbelinie als voorverdediging te gebruiken voor Vesting Holland oost. Dit laatste betekende de willens en wetens gewogen risico's van het terugnemen van twee legerkorpsen tijdens de strijd. Dat de praktijk van Winkelman's plan ook dit ongewenste neveneffect bleek te hebben was evident, maar qua uitgangspunt fundamenteel anders. Minder dynamisch, maar wel beter afgemeten aan de staat en status van ons leger en haar stellingen. Daarnaast zou juist het gevecht op het Eiland van Dordt aantonen hoe slecht ons leger het dynamische gevecht voerde. Terecht merkt de auteur op dat Winkelman wat dat betreft de toch al beperkte dynamiek van ons leger zelfs nog overschatte! Met die conclusie wordt recht gezet dat Winkelman een dynamischer alternatief had gehad. Ons leger was door zijn staat en status, alsmede enkele uitnemende geostrategische waarden van ons grondgebied, veroordeeld tot het statisch defensieve gevecht. Helaas.

De analyse die de auteur voortzet vind ik prima. Uitzondering vind ik de merkwaardig ongenuanceerde opmerking - die we ook al in hoofdstuk 8 van vd Doel tegenkomen - dat de Nederlanders het groeiende numerieke overwicht bij de Grebbeberg niet wisten uit te buiten! Ik vind dat op zijn minst een gekleurde voorstelling van zaken. Aan het daadwerkelijke front zouden wij nooit een numeriek overwicht hebben, en de simplistische grondslag van het optellen van onderdelen en deze tegen elkaar afzetten gaat eenvoudigweg niet op. Vele onderdelen waren uitgedund door slachtoffers en talloze vluchters, zeker op 13 mei. Een eenvoudige analyse van de bezetting van de stoplijn toont dit al eens te meer aan. Daarnaast was de stoplijn een linie die niet berekend was op een zware bezetting. Men kende dus eenvoudigweg de middelen en omstandigheden niet om een numeriek overmachtige verdediging te voeren. Zoals de Duitsers een goed deel van de strijd het overgrote deel van de 207.ID buiten de gevechtszone hielden, zo hielden wij vele onderdelen deels of geheel buiten die zone. Uit de aard van de aanvalswijze van de Duitsers wisten zij voorts ter plaatse altijd een overwicht te creëren, wat de bevelhebbers ter plaatse nooit - zelfs niet met briljante gevechtsleiding - teniet hadden kunnen doen. Het is dus onverstandig aan dit soort papieren tijgers teveel tanden uit te delen.

Ik deel echter de mening van de auteur dat de kwaliteit van de leiding - van hoog tot laag - zover beneden peil was dat dit minstens zoveel aan de snelle nederlaag bijdroeg als het gebrek aan wapens en uitrusting. Ik ben zelfs geneigd te zeggen dat het zwaarder woog, maar bewijs kan ik daarvoor onmogelijk leveren.

Het vooroorlogse defensiebeleid: herwaardering gewenst?

Dit [sub]hoofdstuk bevat een aantal zinnige analyses. Desondanks worden een aantal zaken te veel of te ver uitgelicht zodat ze hun context verliezen. Ik zal deze mening uiteraard nader duiden.

Ik vind de eerste alinea merkwaardig neergezet. Amersfoort zegt terecht [open deur] dat beide legers [Duits en NL] in mei 1940 een afspiegeling waren van de jaren ervoor. Als hij echter stelt dat beide legers een gelijksoortig uitgangspunt hadden in de jaren 20 als ze beiden inkrimpen dan is dat wel een erg vrije interpretatie van de ontwikkelingen. Ons leger werd immers vrijwillig verkleind, het Duitse onvrijwillig. Daarbij was ons leger qua grootte in vergelijking tot ons grondgebied en onze belangen nog redelijk qua omvang te noemen. De Duitsers moesten een veel groter oppervlak met slechts 100.000 man verdedigen. Groteske verschillen in schaal en uitgangspunten dus. Kortom, een goede verstaander zal de auteur begrijpen, maar erg sterk en zuiver is de vergelijking niet.

Amersfoort zegt dat in 1935 - toen de bewapeningsvraag in NL weer toenam - een beslissende achterstand op Duitsland was ontstaan. Dat is onjuist. De Duitse herbewapening begon ook pas in dat jaar! Politiek en maatschappelijk was er wel een beslissende achterstand, maar dat benoemt hij niet.

Dan komt de auteur tot de uiterst interessante vraag of NL in de jaren 20 en 30 een defensiebeleid had kunnen voeren dat had kunnen leiden tot een gunstiger situatie in 1940. Ik kom daar een aantal keer in conflict met zijn pennenvruchten.

De vraag wordt gesteld of een klein land als NL na de schaalvergroting van WOI nog in staat zou zijn [geweest] een geloofwaardige krijgsmacht op de been te brengen om voldoende afschrikwekkend te zijn en blijven. En om daarmee een waardevolle bondgenoot te kunnen zijn. Beide vragen - zo stelt de auteur [terecht] - moeten eigenlijk met "nee" worden beantwoord. Maar … hij acht het daarom niet onlogisch en onverklaarbaar dat hierdoor de mentaliteit van "het gebroken geweertje" is ontstaan. Hij acht voorts het feit dat deze mentaliteit als verklaring of verwijt wordt gebruikt voor de Nederlandse nederlaag in 1940 te simplistisch.

Naast ware beweringen over de onrealistische kosten die een zeer krachtige bewapening in de crisisjaren 20 en 30 zou hebben veroorzaakt, maakt Amersfoort een opmerkelijk statement door te stellen: "En wat te denken van een tijdige, krachtige herbewapening, met behoud van neutraliteitspolitiek? Ook in dit geval was waarschijnlijk weinig gewonnen geweest. Winkelman was dan weliswaar niet de keuze voor een strategisch-defensieve strategie opgedrongen, maar hooguit had de oorlog daardoor wat langer geduurd dan de vijf dagen die ze nu in beslag nam. Slechts het trauma van de snelle nederlaag was ons land dan bespaard gebleven, maar of dat de prijs van hogere maatschappelijke kosten, voorafgaand aan de oorlog, en van grotere verliezen en oorlogsschade tijdens het conflict waard was geweest? "

Ik vind dit een onverantwoorde simplificatie en isolatie van de zaak. Het is evident dat Nederland nooit in staat zou zijn geweest zelfstandig een invasie van Duitsland te weerstaan, en terecht wordt gesteld dat als dat aan de orde zou zijn geweest we geen schijn van kans hadden gemaakt. Maar dit is nu een voorbeeld van isolatie van een deel van het geheel ten koste van een juiste brede benadering! Ik leg dit uit.

De reden voor het Duitse succes in mei en juni 1940 lag hem in het feit - en alleen in dat feit - dat haar tegenstanders niet voorbereid waren op [de moderne] oorlog. Althans - dat zij hun voorbereidingen traag en laattijdig waren begonnen, en hun tactische zaken niet op orde hadden. Als alle westerse landen wel tijdig - zeg begin jaren dertig - hun respectievelijke defensies op orde hadden gehad [of daarin ver gevorderd waren geweest], dan was de oorlog of niet uitgebroken [op zich niet waarschijnlijk] of dan was de Duitse zege ten koste van zoveel moeite en verlies gegaan dat uitbreiding van de oorlog tegen Engeland en de Sovjet Unie niet of veel later aan de orde zou zijn geweest. De kracht van het Duitse leger bereikte zijn piek in 1941, zoals voorspeld door de Duitse generaals voor de oorlog. Indien echter de strijd tegen de westerse landen enkele maanden langer had geduurd, dan waren de kosten vele malen groter geweest en dan had Duitsland bijna zeker niet het machtige niveau van 1941 bereikt. De focus van de productie had dan immers niet op uitbreiding maar op vervanging moeten liggen.

Als Nederland een veel betere bewapening en een groter en beter geoefend leger had gehad, dan was de oorlog [in feite: de strijd, de oorlog ging immers 5 jaar door] beslist niet in een week afgelopen zouden dezelfde krachten tegen haar zijn ingezet. Het was sterk de vraag geweest of de landing bij Den Haag dan door de Duitsers was ingezet [wat een substantieel verschil uit had gemaakt ten aanzien van de binding van een volledig legerkorps en veel luchtafweer]. Daarnaast zou de dynamiek van het leger beslist groter zijn geweest en hadden we met een grotere legermacht vermoedelijk meer troepen aan het front kunnen aflossen. De betere bewapening, training en uitrusting [denk bv aan verbindingsmiddelen!] had de verhoudingen aanmerkelijk doen verbeteren. Gevolg van dit alles was geweest dat door de Duitsers een vermoedelijk groter contingent troepen had moeten worden ingezet en dat deze langer aan ons front gebonden zouden zijn geweest.

Dat geldt dan alleen nog maar voor ons land. Bekend is dat de Duitsers amper over voldoende reserves beschikten voor de Westfeldzug. De risico's van de push door de Ardennen vroegen om aanzienlijke strategische reserves in de rug van die troepen. Als alle vier de geallieerde landen [Luxemburg gemakshalve daar gelaten] hun legers aanzienlijk sterker hadden gemaakt in het interbellum dan was de Duitse sikkel actie door België in elk geval minder eenvoudig geweest - als ze al geslaagd zou zijn. Daarbij hadden dan vermoedelijk krachtiger tegenmaatregelen kunnen worden genomen zouden ze alsnog een strategische overwinning bij Sedan hebben geboekt. In dit licht is het zaak te wijzen op het feit dat zelfs in de gegeven situatie de Franse tanks al beter waren dan de meeste Duitse. Meer tanks en vooral een professionelere inzet hadden de Duitsers in diepe verlegenheid kunnen brengen! Hadden daarnaast de Nederlandse en Belgische legers voldoende [of überhaupt] tanks in de gelederen gehad, dan had Duitsland zijn tankwapens gelijkmatiger moeten verdelen over het westfront. Nu was het gros [7 van de 10] ingedeeld tegen het Belgische zuid-, en Franse noordfront. Ons plan bv voor aanschaf van ongeveer 200 tanks [die nooit kwamen] had de Duitsers waarschijnlijk genoopt ook in het centrale front in NL een tankdivisie in te zetten. Dat was er dan al een minder geweest in Frankrijk.

Voor de luchtmacht geldt hetzelfde. De doorbraak bij Sedan was vooral een verdienste van de Luftwaffe. Net zoals dit wapen elders tot 1942 veel gevechten voor de Duitsers in hun voordeel wist te beslechten. Waren de geallieerde luchtmachten aanzienlijk sterker geweest in het voorjaar van 1940, dan was de suprematie van de Luftwaffe niet zo evident geweest. Dit had niet alleen intrinsiek winst opgeleverd op materieel gebied, maar tevens het moreel van de geallieerde militairen sterk bevorderd. Zaken die niet onderschat mogen worden.

Deze bespiegelingen zijn niet zo sterk hypothetisch van aard. De Duitser productiecapaciteit was overladen in de periode 1935-1940. Een veel sterkere kwantitatieve uitrusting had zij niet voort kunnen brengen. Het was dus niet zo dat een geallieerde herbewapening vroeg in de jaren 30 zomaar bij te houden [laat staan te overtreffen] was geweest voor de Duitsers. Ze hadden vrijwel zeker niet veel meer kunnen voortbrengen dan ze nu in feite presteerden.

Deze overwegingen rechtvaardigen de conclusie dat een sterkere Nederlandse [in groter verband: geallieerde] bewapening zeker de krijgskansen positief had beinvloed. Niet voor Nederland op zich, maar voor de geallieerden als geheel. En de strijd in Nederland kan niet worden geïsoleerd van de rest.

Of Nederland met een sterker leger niet nog steeds een strategisch-defensieve taak bij de opperbevelhebber zou hebben neergelegd waag ik te betwijfelen. Ik denk dat een dergelijke taakstelling altijd aan de orde was geweest, al is het maar om de voorname geostrategische voordelen te kunnen uitbuiten. Ik geloof niet dat Nederland als klein land zonder hulp op enig moment een offensieve strategie van enige importantie had kunnen aanhangen. Wel denk ik dat het sterk statische karakter verminderd was geworden, en dat middelen vrij zouden kunnen worden gemaakt voor beperkte offensieve [tegen]acties.

De discussie of een langere weerstand en hogere kosten [van alle orden] had opgewogen tegen de baten is een lastige. Als men wederom ons geval isoleert kan men geneigd zijn te zeggen dat de baten de hoge kosten niet waard zouden zijn geweest. Echter ook hier ben ik de mening toegedaan dat een wereldoorlog niet in één slag wordt uitgevochten. Je kunt een slag winnen of verliezen, maar daar win of verlies je de oorlog niet mee. Deze oorlog valt niet onder te brengen binnen louter Nederlandse kaders. Als wij in staat waren geweest de Duitsers meer afbreuk te doen, net als de Belgen, de Fransen en de Britten dan was de oorlog wellicht eerder afgelopen of was ze gepaard gegaan met minder verlies van geallieerd grondgebied. Het is koffie dik kijken welke concrete positieve effecten zulke zaken zouden hebben gehad.

Feit is dat onze offers in mei 1940 relatief zeer laag waren. Als wij alleen maar naar de nationale geschiedenis kijken dan zien we in de 80-jarige oorlog al fenomenen die doen denken aan de totale oorlog van 1940-1945. Steden werden belegerd, man - vrouw - kinderen gemobiliseerd, economie des benodigd volkomen in teken van de oorlog gesteld en bij verlies van een stad werd deze geplunderd en [soms] half uitgemoord. Massale slachtpartijen vonden plaats [denk aan Naarden, Haarlem en de kuststreken]. In enkelvoudige slagen, zoals bij Nieuwpoort, vielen net zoveel slachtoffers als wij in 5 dagen oorlog met Duitsland verloren. Waar praten we dan over in de zin van schaalgrootte als we naar de relatief zeer beperkte schade kijken die de moderne oorlog van mei 1940 ons bracht? Nee - het huis van het Derde Rijk moest worden vernietigd - steen voor steen. Als we allemaal het Deense model hadden gevolgd spraken we vandaag de dag wellicht Duits in plaats van Nederlands. Het is te eenvoudig simpelweg te stellen dat een beter defensieapparaat in mei 1940 vrijwel zeker niet de baten zou hebben opgeleverd.

Daarbij dient te worden opgemerkt dat we niet moeten vervallen in uitersten. Terecht merkt de auteur op dat de crisisjaren onze uitgaven beperkten. Desondanks wist Nederland in het vrijwel het gehele interbellum de prestatie neer te leggen van alle Europese landen [verreweg] het laagste percentage van haar rijksbegroting te reserveren voor defensie. In vergelijking tot België alleen al een derde. Een "normale" besteding over die 22 jaar had al kunnen leiden tot een relatief veel beter defensieapparaat in 1940. Overdreven projecties als zou dit enorm ten koste zijn gegaan van onze maatschappij zijn misplaatst. Het is een kwestie van verschuivende prioriteiten. Daarnaast moet men zich realiseren dat binnenlandse besteding ook weer een economische impuls geeft. Het is niet louter verbranden van geld zoals vaak onterecht wordt aangevoerd. Een mooi voorbeeld hiervan zien we als Duitsland opbloeit door juist de orders voor het defensieapparaat.

De auteur gaat hierna in onzuivere suggesties vervallen. Hij stelt - op zich terecht - dat Nederland zich ten opzichte van haar [latere] bondgenoten niet als taak had hoeven stellen zich bovengemiddeld te bewapenen. Hij stelt dat het ons land meer had gepast de trend in die landen te volgen dan de progressieve trend van de Duitse herbewapening. Hij vergeet echter in zijn redenering te melden dat Nederland helemaal de trend [wel de richting] niet volgde die onze [latere] bondgenoten volgden. Niet alleen waren die bondgenoten eind 1918 voorzien van zeer moderne legers, maar gedurende het gehele interbellum zouden ze stuk voor stuk procentueel beduidend meer aan hun legers uitgeven dan wij. Frankrijk zelfs een veelvoud. Het startpunt in de redenering van de auteur klopt dus niet. Hij stelt dan verder dat Nederland qua beleid niet substantieel afweek van het Belgische en Deense defensiebeleid. Voor de laatste is dit juist, maar de vergelijking met België gaat op een aantal punten duidelijk mank. Het beduidend kleinere België - dat ook nog eens in vergelijking tot ons land geen bijzonder grote koloniale inkomsten genoot - had een tweemaal zo groot leger. Daarnaast was de uitrusting ervan ook beter. Alleen de Belgische luchtmacht was vergelijkbaar met de onze. In relatie tot de grote en bevolking van ons land in vergelijking tot onze zuiderbuur, was het Belgische leger bijna driemaal zo groot!

Amersfoort stelt dan dat de gevoerde veiligheidspolitiek in de jaren 20 en 30 in feite geen goed alternatief kende. Dat is in die zin juist dat een politiek die uitgegaan was van neutraliteit en een redelijk goed leger inderdaad het enige zinvolle beleid leek. Ik vind alleen dat van zijn conclusie de suggestie uitgaat dat de bedroevend lage investering in het leger hiermee te billijken is. Daarover verschil ik dan fundamenteel van mening, hetgeen al duidelijk werd in mijn betoog hierboven.

Hij stelt voorts dat een betere Nederlandse bewapening vermoedelijk niets had veranderd aan de strategische besluitvorming in Duitsland en Frankrijk. Ik denk dat dit een terechte conclusie is, hoewel de situatie van wezenlijk beter bewapende geallieerden [de brede lijn dus, die ik prefereer] naar mijn idee wel een verschil zou hebben gemaakt. Als we echter alleen een grotere vooroorlogse defensie inspanning van Nederland bekijken dan onderschrijf ik Amersfoort zijn conclusie.

De bezetting van heel Nederland was inderdaad deels ingegeven ter voorkoming van landing van geallieerde troepen in het noorden, die de Duitse noordflank zouden kunnen bedreigen. Maar tevens speelden de wensen van de Luftwaffe een grote rol. Enerzijds hun angst voor het stationeren van geallieerde toestellen in Nederland, maar daarnaast hun ambitie Nederlandse vliegvelden te kunnen gebruiken voor oorlogsvoering tegen Engeland en verlost te zijn van de omweg die men moest nemen boven neutraal of vijandelijk Nederlands grondgebied als men ageerde tegen het Engelse vasteland.

Nawoord

De auteur bespreekt in het nawoord een aantal stokpaardjes van hem. Dat verbaast intussen niet meer, en het wordt ook niet zinvol geacht om dit weer in al haar facetten te weerspreken. Enkele algemene statements leken me voldoende.

Het is opvallend hoe sterk de neiging bij de auteur is om de lading van het woord "ontmythologiseren" te voorzien van een radicale toepassing ervan. Het doorprikken van enkele hardnekkige mythen is op zich zeer begrijpelijk en zelfs lovenswaardig. Hij slaat echter te vaak door naar de andere kant om zichzelf in zijn betoog te steunen. Te vaak heeft het er de schijn van dat zaken uit hun verband worden gelicht om te komen tot onderbouwing van zogenaamde ontnuchterende nieuwe waarheden. Het wetenschappelijke karakter van zijn werk blijft dan ook laag; te vaak lijkt naar een preoccupatie te zijn toegeschreven.

We zien dit heel duidelijk bij twee voorbeelden. Het eerste is dat van het overdreven relativeren van de Duitse verliezen, waarbij de auteur duidelijk vergeet te kijken naar de economische beperkingen die de Duitse industrie frustreerden in de jaren tot 1940 en de gevolgen die dit blijvend zou hebben gedurende de gehele oorlog. In dat licht waren de Duitse vliegtuigverliezen boven ons land aanzienlijk en voelbaar, en bleven ze dat ook. Het tweede voorbeeld is zijn analyse van de beleden Nederlandse bewapeningspolitiek. Door deze politiek los te koppelen van het totale beeld van West-Europa - en daarmee een onwetenschappelijke isolatie van een belangrijke toe te passen - weet hij zijn conclusies zodanig te moduleren dat hij aannemelijk lijkt te maken waarom onze ontwapeningspolitiek van de jaren 20 en 30 eigenlijk niet zo'n ongelukkig keuze was. Het had - volgens hem - immers niet uitgemaakt of we wel of geen goed uitgerust en geoefend leger hadden gehad. Ik ben het daar apert mee oneens, zoals ik uiteenzette.

Amersfoort slaagt er wel in enkele redelijke argumenten onder woorden te brengen die op zichzelf illustreren waarom de Nederlandse defensie politiek zo werd gevoerd als ze werd gevoerd. Het is jammer dat hij daarin naar mijn mening onzorgvuldige conclusies trekt en zaken teveel uit hun verband trekt. Het onderlinge verband tussen de politieke en militaire toestand in West-Europa is mijns inziens niet los te koppelen van het Nederlandse theater en vice versa. Natuurlijk nam Nederland een andere positie in dan België, Frankrijk en Engeland, maar de ontwapening c.q. slechte staat en status van de geallieerde legers en dat van het Nederlandse leger kan niet eenvoudigweg - for argument sake - van elkaar worden losgekoppeld. Sterke West-Europese legers hadden niet zo uitnodigend de deur voor Duitsland open gezet. Of ze de deur dicht hadden gedaan weet ik niet - ik denk het niet. Maar dat is zuiver koffiedik kijken.

A.M.A. Goossens
22 augustus 2005

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 47.13 KB)