Onderzoek naar handelen van personen behorende tot II-11 R.I.

afschrift.

Commissie Lucardie
ad 17 p
(zaak reserve Majoor Van Dijk)

Uit aanteekeningen van Kolonel Lucardie.
-----------------------

 
     Bij het bestuderen van de desbetreffende verklaringen deed zich de vraag voor, of de handelingen van de volgende personen nader dienen te worden onderzocht.

a) reserve Majoor J. van Dijk, Commandant II-11 R.I.
b) 1e Luitenant P.L.A.C. Hoogvliet, Luitenant-Adjudant II-11 R.I.
c) reserve 1e Luitenant L.P.R. Haring, Sectiecommandant 2-II-11 R.I.
d) sergeant-majoor-instructeur J. Melssen, Sectiecommandant M.C.-II-11 R.I.
e) sergeant capitulant G.J. Oonk, Sectiecommandant 2-II-11 R.I.
f) reserve 2e Luitenant H.J. Koehorst, Sectiecommandant 2-II-11 R.I.
g) reserve Kapitein Mr. R.M.J.W. Haffmans, Commandant 3-II-11 R.I.

ad a. Reserve Majoor J. van Dijk, Commandant II-11 R.I.
Uit de verschillende verklaringen blijkt:
  1. De Majoor Van Dijk heeft tot het uitvoeren van de hem gegeven opdracht "een aangegeven lijn te bezetten en nadere orders af te wachten" aan zijn ondercommandanten de noodige bevelen gegeven.
     
  2. De Majoor Van Dijk heeft naar gelang van omstandigheden nadere orders gegeven namelijk:
    • de op een valsch bericht bij zijn commandopost teruggekeerde 1e Compagnie haar opstelling wederom doen innemen;
    • de opstelling van de pag. doen wijzigen ingevolge aanwijzingen Commandant 22 R.I.
    • aan Commandant 3e Compagnie, die hem omtrent de sterkte van zijn compagnie kwam rapporteeren, opdracht verstrekt in reserve te blijven.
    • aan den met zijn sectie teruggevloeiden Luitenant Haring opdracht gegeven met zijn Sectie het front van de 3e Compagnie te verlengen.
    • aan Ritmeester Van de Voort van Zijp verzocht maatregelen te nemen tegen parachutisten en tegen den vijand die de spoorlijn reeds zou hebben overschreden (volgens geruchten).
         Uit een en ander blijkt, dat Majoor Van Dijk ook bij wijzigingen van de toestand heeft ingegrepen en ook bij het hooren van geruchten deze, voor zoover de toestand dit mogelijk maakte, deed nagaan (zie opdracht aan Ritmeester Van de Voort van Zijp).
         Bovendien blijkt uit de verklaring van Kapitein Van de Venne dat gedurende het samenballen in de duisternis en de daarbij ontstane paniek bij Berg en Dal de Majoor Van Dijk getracht heeft maatregelen te nemen, blijkende uit het door Kapitein Van de Venne gehoorde bevel van Majoor Van Dijk: "Ik neem den rechtervleugel enz.".
     
  3. De Majoor Van Dijk heeft aan Kapitein Wiersinga en Ritmeester Van de Voort van Zijp aan de eerste desgevraagd de verliezen van zijn Bataljon medegedeeld, zooals deze hem door zijn ondercommandanten waren gemeld, namelijk:
    • bericht Kapitein Haffmans (3e Compagnie) 55 à 60 man over,
    • Luitenant Veenendaal 6 man over van de 60.
    • Luitenant Blank, Commandant Verbindingsafdeeling, slechts 20 man over van Verbindingsafdeeling en commandogroep,
    • treinen zoek,
    hetgeen den Majoor Van Dijk er toe bracht te zeggen dat hij plus minus 200 man kwijt was.
    Het komt mij voor, dat Majoor Van Dijk met deze mededeeling aan de beide genoemde officieren zich niet aan overdrijving of aan het verspreiden van valsche geruchten schuldig maakte.
     
  4. De omstandigheden, waaronder de Majoor Van Dijk moest handelen, waren zeer ongunstig.
    Hiertoe moet het gevoel van zich "vergeten" voelen, eveneens worden gerekend.
     
  5. De Majoor Van Dijk heeft inderdaad fouten gemaakt.
    Punt 7 van de "conclusie" van Luitenant-Kolonel Reeser c.s. neemt deze op. Bovendien is het een ernstige fout, dat hij verzuimd heeft, bij het uitblijven van orders, deze te vragen of althans pogingen te doen, deze te verkrijgen.
     
  6. In aanmerking nemende, dat het hier om een reserve-officier gaat en een beschouwing over de opleiding en oefening van de reserve-officieren in het Nederlandsche leger hier niet op zijn plaats is, dat bovendien een "napraten" aan de hand van boekjes en reglementen wel gemakkelijk is doch niet in overeenstemming met de, onder de gegeven omstandigheden moeilijke praktijk, concludeer ik, dat door Commandant II-11 R.I. fouten gemaakt zijn in de aanvoering van zijn bataljon, doch er geen aanleiding bestaat, het Wetboek Militair Strafrecht (W.M.S.) toe te passen.
b. 1e Luitenant P.L.A.C. Hoogvliet.
Luitenant Hoogvliet verklaart van Commandant II-11 R.I. opdracht te hebben ontvangen voor de treinen te zorgen. De Majoor Van Dijk zegt echter, dat de Luitenant Hoogvliet op eigen initiatief achtergebleven is, voorgevende voor de treinen te zullen zorgen.
     In beide gevallen echter is het optreden van Luitenant Hoogvliet m.i. zoodanig geweest, dat er aanleiding bestaat nader te doen beschouwen, of deze officier zich heeft schuldig gemaakt aan de overtreding bedoeld in Wetboek Militair Strafrecht (W.M.S.) art. 86, 2e.

c. reserve 1e Luitenant L.P.R. Haring
d. sergeant-majoor-instructeur J. Melssen
e. sergeant capitulant G.J. Oonk.

Uit de verklaringen blijkt niet, waarom deze Sectiecommandanten met hun sectie hunne opstellingen hebben verlaten en teruggetrokken zijn. Op wiens last is dit geschied? Op eigen initiatief? Dit zal nader moeten worden onderzocht.

f. reserve 2e Luitenant H.J. Koehorst gesneuveld.

g. reserve Kapitein Mr. R.M.J.W. Haffmans
Nagegaan moet worden, om welke redenen deze Compagniescommandant het groote verlies van zijn compagnie meldde, terwijl de Bataljonsarts verklaarde, dat er slechts 2 dooden en 6 gewonden waren.
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.34 MB)