Persoonlijk relaas van Gerard Looijen, sergeant bij de 3e sectie van 2-III-8 R.I.

Klik hier voor een uitvergroting
Grebbe-veteraan Gerard Looijen (links) met interviewer Joost Bruinsma (7 juni 2008)
Op 7 juni 2008 bezochten Rutger Bol, Joost Bruinsma en Hajo Groenman de heer Gerard Hendrik Looijen in zijn woning in Nijmegen. Het verslag is opgesteld op basis van hetgeen hij ons in het interview heeft verteld met daarbij enkele redactionele aanvullingen.

Looijen werd geboren op 26 december 1917 in Lochem. Zijn vader had in die tijd een drankenhandel, na de oorlog nam hij de zaak van zijn vader over. Na de Mulo volgde Looijen de hogere handelsschool. Hij kreeg 1 jaar uitstel van militaire dienstplicht opdat hij zijn opleiding succesvol kon volbrengen.

Eerste oefening

Toen hij de opleiding aan de hogere handelsschool had afgerond diende hij zich in de zomer van 1937 te melden bij de Menno van Coehoornkazerne in Arnhem. Op basis van zijn afgeronde opleiding werd hij ingedeeld bij de kaderopleiding van het 8e Regiment Infanterie. De opleiding zelf begon na een maand basisvorming, de eerste oefening duurde voor onderofficieren 12 maanden. Ter vergelijking; een gewone soldaat bij een onbereden onderdeel diende in 1937 slecht 5½ maand.

Aan de kaderopleiding heeft Looijen goede herinneringen, de sfeer was zeer prettig. Namen die hij zich nog kon herinneren waren: Jan Zandman uit Apeldoorn, Muetstege uit Arnhem, Henk Wijnbergen uit Borculo en Gerrit Kleisen.

Gerrit Kleisen

Klik hier voor een uitvergroting
Grand Hotel "Spijker" in Beek bij Nijmegen
Over deze Kleisen kon Looijen nog veel meer vertellen. Gerrit Wiechert Kleisen diende tijdens de mobilisatie en de meidagen 1940 als sergeant-capitulant bij het 8e Grensbataljon. Het 8e Grensbataljon werd geformeerd uit de 2e lichting van 1938 van 8e R.I. Kleisen's eenheid was gelegerd in het Grand Hotel Spijker in Beek bij Nijmegen.

Tijdens de oorlogsdagen moesten zij al snel terugtrekken naar Bemmel. Na de meidagen kwam Kleisen als grenswachter terecht in Wernhout bij Zundert aan de grens met België. Hij bracht in die periode personen over de grens die daartoe van de Duitsers geen toestemming hadden gekregen; Joden, agenten, Nederlandse militairen en Geallieerd vliegend personeel.

"In mei 1943 hoorde Kleisen het gerucht dat hij werd gezocht door de Geheime Feldpolizei; zijn huis was doorzocht. Kleisen was getrouwd en hoewel hij dat graag wilde kon hij niet meer terug naar zijn huis. Hij is toen met de fiets doorgereden naar Breda en heeft daarvandaan de trein genomen naar Nijmegen; zijn fiets liet hij achter in Breda. Hij klopte aan bij de familie Looijen, daar kon hij een tijdje verblijven. Looijen is toen naar Breda gegaan om de fiets van Kleisen op te halen. Met die fiets ging hij naar Wernhout en heeft hij de vrouw van Kleisen ingelicht. Looijen kreeg van haar een koffer met kleren mee, daarna fietste hij terug naar Breda. Vanaf Breda reisde hij weer met de trein naar Nijmegen. De broer van Kleisen was marechaussee. Hij kwam Gerrit in Nijmegen opzoeken.

Na een tijdje ging Kleisen naar de Achterhoek, hij kwam in Aalten terecht. Daar voegde hij zich bij het verzet. Tijdens zijn verblijf in Aalten kreeg zijn vrouw een zoon. Een dropping in Doesburg op 20 april 1944 waarbij Kleisen aanwezig was, bleek te zijn verraden. De Duitsers wilden het ontvangstcomité opvangen. Kleisen wist echter te ontkomen. In een kast in een notariswoning kon hij zich verbergen, maar glasgerinkel in de kast verraadde zijn schuilplaats. Hij werd opgepakt en door de Sicherheits Polizei overgebracht naar Kamp Vught. Op 6 juni 1944 werd Kleisen op 26 jarige leeftijd met 21 collega verzetstrijders in Overveen doodgeschoten.

Klik hier voor een uitvergroting
G.W. Kleisen met T. Vos en Gerard Looijen bij een veldoefening tijdens de eerste oefening in 1937, waarschijnlijk in de omgeving van zijn garnizoensplaats Arnhem. (1937)
Looijen oefende tijdens de kaderopleiding onder andere het schieten met het Hembrug M95-geweer en de lichte mitrailleur M20 op de Kemperheide bij Schaarsbergen. Dat gebeurde om de 14 dagen en aanwezig daarbij was de sergeant-instructeur Te Pas. Na afloop van zo'n schietoefening moesten alle lege patroonhulzen weer worden ingeleverd. Om het gemakkelijk te kunnen aftellen tekende deze sergeant-instructeur dan 100 vakjes. Op enig moment miste er één huls en iedereen moest deze gaan zoeken. Omdat de huls maar niet werd gevonden ging Te Pas uiteindelijk zelf maar zoeken. Al snel had hij de verloren huls te pakken en er volgde een scheldkanonnade, iedereen moest eens beter uit zijn doppen kijken!

Gedurende de eerste oefening ontving Looijen "van de Koningin" 17 cent per dag. Daarvan moest hij wel weer 20 cent per week afdragen aan de (aardappel)schillenvrouwen. De schillenvrouwen werkten in de keuken van de kazerne en iedereen droeg verplicht per week zijn bijdrage af.

Spanningen in Europa

Op 13 maart 1938 kwam de Anschluss tussen Oostenrijk en Duitsland tot stand. Tien dagen voordat zijn lichting zou afzwaaien werd de duur van de eerste oefening voor soldaten verlengd met 5½ maanden tot 11 maanden. De manschappen waren door dit voorval erg ontstemd geraakt en die avond was het gerinkel van brekend glas niet van de lucht. Voor Looijen maakte het allemaal niet veel verschil, zijn diensttijd duurde sowieso 12 maanden en daar veranderde weinig aan.

In augustus 1938 ging Looijen als sergeant uit militaire dienst. Vlak voordat hij afzwaaide mocht hij nog aantreden voor het defilé ter gelegenheid van het Regeringsjubileum Koningin Wilhelmina 1898 - 1938. De Sudentcrisis speelde in september 1938. Op 27 september was er de Buitengewone Oproeping Uitwendige Veiligheid (BOUV) 1938 waarbij 25.000 verlofgangers werden opgeroepen. Looijen moest zich kort daarop in het kader van een oefening melden in Arnhem en werd van daaruit met de bus naar Lent bij Nijmegen gebracht. Daar stonden langs de Waal drie rivierkazematten, o.a. bij het spoor en langs de grote weg. Looijen kreeg gedurende de oefening het commando over één van die kazematten. In de kazemat stond een kanon van 5 cm opgesteld met twee man militaire politie en een zware mitrailleur met twee bedieningsmanschappen. Na twee of drie dagen was de oefening afgelopen en kon Looijen weer naar huis.

Mobilisatie

Na de eerste oefening ging Looijen werken in de zaak van zijn vader in Lochem. Een jaar later volgde het mobilisatiebericht van 28 augustus 1939. Looijen vertrok de volgende dag in alle vroegte naar zijn mobilisatieverzamelpunt; een lagere school aan de Hommelseweg in het Arnhemse Klarendal. In deze school kreeg Looijen de helm, het gasmasker en zijn persoonlijk wapen, het Hembrug M95-geweer, uitgereikt. Na de opkomst in Arnhem ging het bataljonsgewijze te voet richting Grebbeberg waar het 8e Regiment Infanterie in de omgeving zou worden gelegerd. De mars van 25 kilometer was volgens Looijen niet heel erg zwaar. Bij die mars vielen wel manschappen af, er waren - zo stelde Looijen - natuurlijk gladjakkers die dachten dat als ze zouden opgeven ze wel met de vrachtwagen konden gaan.

Inkwartiering

Looijen's bataljon kwam in het nabij de Grebbeberg gelegen dorpje Achterberg terecht. Het was daar allemaal erg improviseren. De volgende dag ging het opnieuw te voet verder naar het nabijgelegen Remmerden. De compagnie van Looijen overnachtte daar enkele nachten in een bloembollenschuur. Daarna kreeg Looijen met zijn groep een eigen kwartier toegewezen in een pakhuis aan een zijstraat van de Hoogstraat in Wageningen. "Vanaf de Bergstraat na ongeveer 50 meter rechtsaf bij de kruidenier Looijen". Dat moet dus ergens aan de Schoolstraat geweest zijn.

Dat pakhuis werd kort daarop weer vergeven aan een officier en zodoende werd de groep van Looijen weer samengevoegd bij de rest van zijn compagnie. De manschappen waren ondergebracht in de voormalige fabrieksgebouwen van drukkerij Vada aan de Grintweg in Wageningen. Die gebouwen stonden leeg nadat de drukkerij was verhuisd naar de westkant van Wageningen. De drukpersen waren verwijderd zodat er voldoende ruimte was om de soldaten van de compagnie te huisvesten. De onderofficieren zaten in het oude kantoor van de drukkerij, een villa naast de fabrieksgebouwen.

Het kader

Het derde bataljon van 8 R.I. (III-8 R.I.) was verdeeld over de voorpostenstrook en de stoplijn. De bataljonsstaf, 1e en 3e compagnie alsmede de Mitrailleurcompagnie lagen in de voorposten, terwijl Looijen's compagnie - de 2e - in de stoplijn was ingedeeld, waar zij onder het bevel van de commandant van II-8 R.I. - de reserve majoor Jacometti - viel. Met de feitelijke bataljonscommandant majoor J.C. Voigt had Looijen zeer weinig te maken. Hij zag hem een enkele keer, maar hij sprak hem nooit.

Looijen was één van de groepscommandanten bij de 3e sectie van 2-III-8 R.I. Commandant van deze sectie was dienstplichtig sergeant G.F.C.J. Pilzecker uit Arnhem. Naast Looijen is nog een andere groepscommandant bij naam bekend: de dienstplichtig sergeant Stegeman uit Wassenaar.

De compagniescommandant was bij aanvang van de mobilisatie de reserve-kapitein M.F.L. Ribbius. Van hem herinnert Looijen de woorden: "Nederland paraat, laat me niet lachen, Nederland is a-paraat!" Ribbius was niet erg onder de indruk van het Nederlandse leger, hij emigreerde in oktober 1939 naar Zuid Afrika.

Als "tijdelijke" opvolger kwam reserve-eerste luitenant H. van Hoorn, afkomstig van het 1e Regiment Huzaren. Van Hoorn was in het burgerleven bedrijfshoofd bij de gemeente Dordrecht en volgens Looijen "een goede vent". Organiek was voor de functie van compagniescommandant een kapitein voorzien en die kreeg de 2e compagnie uiteindelijk ook op 1 mei 1940; reserve-kapitein S.C.F. Maas uit Eindhoven.

Werken aan de stelling

Klik hier voor een uitvergroting
Overzicht van de situatie in de stoplijn...
Tijdens de mobilisatieperiode moest de compagnie iedere ochtend verzamelen bij de drukkerij en van daaruit startte de dagelijkse gang naar de Grebbeberg. Onderweg kwam men langs de stellingen in de Nude.

De stelling van de 3e sectie lag in de stoplijn, direct ten noorden van de Heimersteinselaan. In het vak ten zuiden van genoemde laan tot aan de straatweg waren de 1e en 2e sectie van de compagnie opgesteld. Ten noorden van de 3e sectie lag een sectie zware mitrailleurs van de 16e Mitrailleur Compagnie (16 M.C.).

De sfeer was ontspannen en gemoedelijk en men bevroedde allerminst wat de mannen in de meidagen te wachten stond. "Je ging iedere dag naar de Grebbeberg en terug, dat was het. Je werd geleefd. Er werd gegraven en getimmerd aan de stelling en de dagen gingen bijna als vanzelf voorbij. Er is nooit gesproken over wat te doen als de oorlog zou uitbreken, we waren slecht voorbereid. Je kwam daar te liggen en over wat je moest doen werd niet gesproken." vertelde Looijen.

De manschappen moesten graaf- en timmerwerkzaamheden uitvoeren. Als onderofficier had Looijen het voorrecht om toezicht te houden op deze werkzaamheden. Intussen hield hij de schijn op dat hij zijn best deed. "Als grondwerker vond ik mijzelf niet geschikt noch opgeleid. De dagen gingen gelukkig redelijk snel voorbij, beetje praten en de dag was om. Achteraf gezien eigenlijk vreemd dat we het voorterrein nooit behoorlijk hebben verkend. We hebben daar toch ruim voldoende de tijd voor gehad, maar het kwam gewoon niet bij me op. Vanuit hogere gelederen werd ook niet gewezen op mogelijk naderend gevaar. " De manschappen bleven onbevangen en onbewust van het naderend onheil.

Looijen had betrekkelijk veel vrijheid in het bepalen van bijvoorbeeld de plaats van het mitrailleursnest en de precieze indeling van de loopgraaf. Gedurende de mobilisatiemaanden werkte de groep van Looijen aan deze loopgraaf. De lichte mitrailleur van zijn groep bestreek het gedeelte van de Heimersteinselaan tot aan de bocht en er waren in de stelling verhogingen gemaakt voor geweerschutters. Een nachtverblijf en een schuilplaats aan de achterzijde maakten de stelling af.

Het stellinggebied ter hoogte van de stoplijn was zwaar bebost. Langs de Heimersteinselaan stonden bomen met aan weerszijde en achter de stelling jongere aanplant (eikenhakhout). Deze bebossing had als nadeel dat het schoots- en zichtveld gehinderd werd, maar als voordeel dat de stelling vanuit de lucht nauwelijks te zien zou zijn. Toen de groep van Looijen in oktober 1939 bezig was om het schootsveld vrij te maken kwam er spoedig een instructie die werkzaamheden te staken omdat het kappen van bomen verboden was. Weliswaar kon men op 10 mei 1940 nog wat bomen weghalen, maar de tijd was te kort om het schootsveld echt substantieel te verbeteren.

In de barre winterperiode bleef men overdag zoveel mogelijk in een keet die dienst deed als kleedkamer voor het voetbalveld naast de roggeakker aan de Grebbeweg (tussen stoplijn en de prikkeldraadversperring). Deze keet was groot genoeg om 30 man te herbergen en beschikte over stromend water zodat de manschappen de veldflessen konden vullen. Op 10 mei 1940 is deze keet afgebroken.

Herinneringen

De sectiecommandant sergeant Pilzecker kon Looijen zich nog goed herinneren. Pilzecker was zijn rechtstreekse commandant en kwam uit Arnhem. Zijn ouders hadden een horlogezaak aan de Klarendalseweg in Arnhem. Pilzecker had een opleiding gevolgd als pastoor in een klooster maar hij was daar mee gestopt. Hij was een stuk kleiner dan Looijen. Dat had meer te maken met het feit dat Looijen zelf één van de langste was (en daarom bij een mars altijd vooraan moest lopen!). Pilzecker was een serieus man. "Het was geen feestnummer", vertelde Looijen, "net zo min als ik trouwens hoor!" Vanaf het begin van de mobilisatie was Pilzecker zijn sectiecommandant. Tijdens de meidagen heeft Looijen hem niet meer gezien, althans hij kon zich dat niet herinneren. Datzelfde geldt voor kapitein Maas. "Misschien is hij wel een keer langsgekomen, maar de man was pas kort bij de compagnie dus ik kende hem eigenlijk niet."

Tijdens het gesprek bracht Looijen ook de naam van de sergeant Stegeman naar voren, hij was eveneens groepscommandant bij de 3e sectie. Stegeman was onderwijzer, had verkering en was ook een serieus man. Looijen kon zich niet meer herinneren of er ook een korporaal bij zijn groep zat. Hij wist nog wel dat bij het Groot Verlof in juni 1940 de soldaat Aanzorg bevorderd werd tot de rang van korporaal. Andere namen van manschappen uit zijn groep - het merendeel kwam uit de Achterhoek - wist Looijen niet meer.

Vlak voor het uitbreken van de oorlog kwamen er twee vaandrigs bij de compagnie. Dat moeten J. van de Stam en A.S. Franssen van der Putten zijn geweest, die sectiecommandanten werden van respectievelijk de 2e en de 4e sectie. Ook wist Looijen nog dat kort voor het uitbreken van de oorlog de prikkeldraadversperring bij de roggeakker werd geplaatst. Deze versperring lag ten oosten van het voetbalveld.

Klik hier voor een uitvergroting
"Eerste luitenant Van der Dussen werd door de manschappen in Wageningen ook wel luitenant Dushkind genoemd, naar de sigaret waar je kalm bij kon blijven."
Looijen herinnerde zich ook nog levendig de reserve-eerste luitenant mr. F. van der Dussen uit Voorburg. Hij was als camouflage-officier toegevoegd aan de 2e compagnie en werd door de manschappen in Wageningen ook wel luitenant Dushkind genoemd, naar de sigaret waar je kalm bij kon blijven. In Rhenen noemden de manschappen hem gekscherend "de luitenant met het schilderij op zijn reet", omdat hij altijd een stafkaart bij zich droeg. Van der Dussen was in het burgerleven inkoper bij Texaco en een begenadigd bietser. Moest je iets bij het depot hebben dan regelde hij dat voor je. Toen 1e luitenant Van Hoorn (tijdelijk commandant 2-III-8 R.I.) in oktober 1939 een tijdje afwezig was, had Van der Dussen het voor elkaar gekregen dat de troep dekens kreeg. Toen Van Hoorn daar na terugkomst lucht van kreeg, gaf hij Van der Dussen op zijn falie. Die dekens konden worden uitgedeeld als het winter was en het was nog geen winter, zo benadrukte hij. Alle dekens moesten terug hetgeen op de troep een zonderlinge indruk maakte.

Met luitenant Van Hoorn beleefde Looijen ook zelf nog een akkefietje. Met Kerst mocht een deel van de compagnie met verlof, maar Looijen niet ondanks het feit dat hij in die periode jarig was. Op 1e Kerstdag bezocht Looijen een jarige tante in Oosterbeek. Van Hoorn miste hem bij het middagappel en vermoedde dat Looijen toch naar huis was gegaan. Bij terugkomst meldde Looijen aan luitenant Van Hoorn desgevraagd dat hij niet naar huis was gegaan hetgeen de luitenant niet geloofde. Looijen heeft daar later niets meer van gehoord.

Ook de soldaat Chotzen is Looijen wel bekend. Dr. Th.M. Chotzen was veel ouder dan de rest van de sectie. Voor de oorlog was hij gepromoveerd aan de Universiteit Utrecht, Keltische studies. Toen hij werd opgeroepen had hij geweigerd de officiersopleiding te volgen hetgeen veel indruk had gemaakt op de troep. Hij had binnen de sectie dan ook een andere status dan een gewoon soldaat.

Chotzen heeft zich tijdens de gevechten op de Grebbeberg bijzonder onderscheiden, getuige de volgende passage uit het verslag van reserve-eerste luitenant P. van der Boom (commandant 1e sectie 2-III-8 R.I.):

"Aanhoudend gaat het vuur maar door. Dan komen de eerste gewonden. Van de 3e sectie krijg ik regelmatig bericht door middel van den ordonnans Chotzen. Wat een kerel is dat. Over de Heimersteinschelaan, welke steeds onder vuur ligt, komt hij regelmatig heen, even kalm als altijd. Als iemand lof verdient is hij het. Gewonden brengt hij weg, iemand met afgeschoten voet, met doorschoten voet, Chotzen helpt hen".

Chotzen verleende tijdens de Duitse bezetting huisvesting aan officieren en joden, tevens was hij medewerker bij enige illegale bladen. Vanaf halverwege januari 1945 tot zijn executie op 27 februari 1945 verbleef hij in het beruchte Oranjehotel. Postuum is hij onderscheiden met de Bronzen Leeuw voor zijn aandeel in de strijd om de Grebbeberg.

10 mei 1940

Klik hier voor een uitvergroting
Detailkaart van de opstellingen van 2-III-8 R.I. ...
De oorlog kwam in de ogen van Looijen volledig onverwacht. Op 10 mei 1940 was de compagnie al drie dagen op veldoefening. De eerste veldoefening onder de nieuwe commandant kapitein Maas. Looijen kon zich nog goed herinneren dat er tijdens die veldoefening een dispuut was tussen luitenant Van Hoorn en Maas over de manier waarop een grote dicht op elkaar gepakte groep dekking moest zoeken. Omzichtig legde Van Hoorn uit dat een dergelijk gezelschap niet zo snel mogelijk dekking moest zoeken want daarvoor was niet genoeg ruimte. Men zou beheerst dekking moeten zoeken. Maas was het daar duidelijk mee oneens en liet dat blijken ook. Een en ander maakte op Looijen een niet erg gunstige indruk.

Toen de compagnie gedurende de oefening tijdelijk vlakbij een kerk in Rhenen aan de noordkant van de Heerenstraat in kwartier lag, kwam het bericht om naar de stellingen te gaan. Er kwamen op dat moment alweer vliegtuigen terug uit het Westen. Een slimme korporaal Odendaal (1e sectie) vroeg nog aan Looijen "Moet ik ook mee, want ik ben eigenlijk ziek."; iedereen moest uiteraard mee.

Op de 10e mei 1940 betrok de 3e sectie de loopgraaf in de stoplijn bij de Heimersteinselaan. Er werd nog wat eikenhakhout gekapt om het schootsveld te verbeteren. De stelling werd verder in gereedheid gebracht en men ontving een voorraad munitie. Hoewel Looijen zich dat laatste niet meer goed kon herinneren moet dat wel zijn gebeurd, voordien was er immers naar zijn weten geen scherpe munitie in de stelling. Looijen kan zich niet herinneren dat hij infanterieschilden heeft gekregen. Handgranaten heeft Looijen nooit ontvangen; hij heeft ze gedurende de oorlogsdagen niet gezien. Eten en drinken evenmin en ook een verrekijker ontbrak bij de groep.

11 mei 1940

In de nacht van 10 op 11 mei 1940 heeft Looijen wel wat kunnen slapen hetgeen er de volgende nachten eigenlijk niet meer van kwam. Hij zat in zijn loopgraaf met het geweer in de hand, in de buurt van de lichte mitrailleur van zijn groep. De trommels voor deze lichte mitrailleur lagen tijdens de oorlogsdagen in de stelling. Van bijvullen van de trommels is volgens Looijen geen sprake geweest, de lichte mitrailleur heeft namelijk nauwelijks een schot gelost. Het schootsveld was zeer beperkt en binnen dat schootsveld hebben zich geen zichtbare doelen laten zien.

Men hoorde wel dat er gevechten in het voorterrein gaande waren, die gevechten in de voorpostenstrook waren voor hem echter niet te zien. Waarschijnlijk zijn die gevechten wel door de nevengroep en in ieder geval bij 16 M.C. te zien geweest. Die stellingen lagen links naast de opstelling van Looijen en hadden een tamelijk vrij zicht richting de voorpostenstrook. Voor zover Looijen zich kon herinneren was er zeer weinig communicatie en orders of opdrachten heeft hij nooit ontvangen. Een telefoonverbinding was er niet.

Op zaterdag 11 mei heeft de sectie vijandelijk artillerievuur waargenomen, hetgeen op Rhenen en iets noordelijk daarvan leek te liggen. Daarnaast kwam een enkel Duits projectiel in de buurt van de opstelling van de sectie van Looijen neer. De stemming in de troep was niet angstig maar vechtlust ontbrak, althans zo concludeerde Chotzen in zijn verslag.

12 mei 1940

Zondagmorgen 12 mei ontving de sectie van Looijen Duits artillerievuur waarbij één militair gewond raakte. Vanuit de commandopost van kapitein Maas belde men naar de hulpverbandplaats. Blijkbaar was het daar erg druk want men kreeg te horen dat de gewonde op dat moment niet kon worden opgehaald. Het advies was om de gewonde beschut neer te leggen.

Klik hier voor een uitvergroting
Gebruik van de artillerie op 12 mei 1940 bij IVe Divisie - Schets/kaart nr. C.10 (1955) » meer
Zondagmiddag kwam er eerst een groep van de compagnie van reserve-kapitein Collette (2-I-8 R.I.) uit de frontlijn bij de 3e sectie. De manschappen vertelden dat Collette onvindbaar was. Chotzen maakte ook melding van een door de Nederlandse artillerie op het voetbalveld gelegd afsluitingsvuur (dit moet voorbereid vuur nr. 144 zijn geweest, afgegeven door I-8 R.A. om 14.59 uur), dat vuur sterkte het moreel van de bezetting van de stellingen enigszins. Chotzen vertelde in zijn verslag dat men daarna de Duitse aanval verwachtte, die (achteraf gezien) op 12 mei niet meer zou komen.

In plaats daarvan kwam het begin van de tegenstoot van majoor Jacometti op gang. Looijen herinnerde zich nog heel goed dat die tegenstoot in enkele ongeregelde groepjes door en langs zijn stelling kwam. Hij zag ze van heel dichtbij op een afstand van nog geen meter, ze liepen niet op de weg maar ze gingen door de stelling. Van het gevecht daarna is Looijen ongewis gebleven, waarschijnlijk is het geluid overstemd door het oorlogsgeweld. Het is ook goed mogelijk dat Looijen al weinig meer kon horen door de ontploffende projectielen waaraan hij was blootgesteld. Hij vertelde dat de restanten van de mislukte aanval daarna in de stellingen van de 4e sectie terecht waren gekomen. Daarna kwam die groep met delen van de 4e sectie op haar beurt terug op de stelling van Looijen. Voor aanvang van de genoemde tegenstoot van majoor Jacometti werd het Nederlandse artillerievuur (nr. 144) in die sector gestaakt, het werd echter na het mislukken van die tegenstoot niet meer hervat zodat de Duitsers zich in dat gebied vrij konden bewegen.

De nacht van 12 op 13 mei 1940 verliep opnieuw zeer onrustig. Looijen kon zich niet herinneren die nacht geslapen te hebben. Het pandemonium van artillerievuur en oorlogsgeweld, het gebrek aan slaap en het gebrek aan eten en drinken maakte dat hij alles min of meer in een soort roes doormaakte. Overigens heeft hij er ook weinig van gemerkt dat de loopgraaf inmiddels overvol was, zoals Chotzen in zijn verslag liet noteren.

13 mei 1940

Het moet vroeg in de 2e Pinksterochtend zijn geweest dat de stelling werd overspoeld door een groot aantal Nederlandse militairen die vanuit de loopgraaf in de stoplijn langs de roggeakker kwamen. Later is een gedeelte van die manschappen weer teruggekeerd naar hun gevechtsposities in het stoplijngedeelte tussen de Heimersteinselaan en de straatweg. Looijen heeft nooit precies geweten wat er toen aan de hand was. Het gerucht ging dat de Duitsers in de stoplijn waren gekomen.

De strijd in de vroege ochtend van de 13e mei begon rond 4.00 uur met Duits mortiervuur op en rond de loopgraaf van Looijen (verslag van luitenant Wijnands, 1-II-19 R.I.). In het linkerdeel van de stelling van de 3e sectie werd een gedeelte van de loopgraaf kapotgeschoten waarop een deel van de militairen van 1-II-19 R.I. onder leiding van adjudant-onderofficier Van Krimpen terugging. Daarbij is de adjudant gesneuveld. Na de beschieting volgde om ongeveer 10.00 uur de eerste (afgewezen) Duitse aanval in volle kracht langs de Heimersteinselaan. Nadien volgende een tweede Duitse aanval, die slaagde. Tussen 12.00 en 13.00 uur moet de stelling van Looijen zijn gevallen, een deel heeft zich overgegeven en een ander deel moet zijn gevlucht. Langs de Heimersteinselaan viel het restant van III./SSDF aan, dat onder leiding van Hauptsturmführer Otto Kumm zo spoedig mogelijk naar de Stoomhamer wilde doorstoten om daar de bataljonscommandant Wäckerle met zijn overgebleven aanvalsgroep te kunnen ontzetten.

Looijen kon zich dat gedeelte van de dag niet goed meer voor de geest halen. Hij wist nog dat zijn groep in de stelling was gebleven totdat ineens een groep van ongeveer 6 SS'ers voor de stelling opdook en enkelen in de loopgraaf sprongen. Het was toen ergens tussen 12:00 en 13:00 uur. De geweren werden weggegooid en de manschappen in dit deel van de stelling werden gevangen genomen. Voor Looijen en zijn groep was daarmee de oorlog voorbij, althans, dat was de algehele gedachte. Er was bij Looijen zelfs een soort van opluchting dat hij het had mogen overleven. Eindelijk was het gevaar en de stress van de voortdurende beschietingen, de angst om te worden gedood voorbij; ze hadden het gevoel dat ze nu veilig waren. Looijen vermoedt dat de Duitsers door het eikenhakhout achter hen moeten zijn gekomen en zo de stelling ongezien konden naderen.

Krijgsgevangen

De SS'ers dreven de krijgsgevangen gemaakte Nederlandse militairen bij elkaar in de hoek van het voetbalveld. Daar was een soort verzamelpunt. Met harde hand kregen de Nederlanders te horen dat de uitrustingsstukken moesten worden afgedaan. Looijen herinnerde zich de exacte woorden nog goed: "Bluthunde seit ihr, schlimmer wie die Polen." Toen het de Duitsers allemaal niet snel genoeg ging deelde één van hen met zijn geweer een klap uit in de nek van een Nederlandse soldaat. Via de Heimersteinselaan werden de krijgsgevangenen afgevoerd richting Grebbesluis, naar de voet van de Grebbeberg.

Klik hier voor een uitvergroting
Joost Bruinsma (m) en Hajo Groenman (r) tijdens het interview met Gerard Looijen (7 juni 2008)
Bij die Grebbesluis moesten de mannen ook hun persoonlijke spullen, portemonnee, horloge e.d. afgeven; alle zakken moesten leeg. Looijen treuzelde een beetje en het lukte hem zodoende om zijn horloge en portemonnee te behouden. Tot zijn grote ontsteltenis moest de groep van ongeveer 15 Nederlandse militairen nu voor enkele Duitsers uit de berg op lopen. (redactie: op dat moment was er op de berg allang sprake van een compleet Duitse overheersing. Het tijdens deze tocht beschoten worden door eigen troepen is niet meer te verifiëren, maar lijkt onwaarschijnlijk.) Looijen liep als één van de laatste van de groep. Bijna bovenaan gekomen kwam het commando "Zurück" en moest de groep weer terug naar de Grebbesluis. De Duitsers hadden op de berg blijkbaar een doorbraak geforceerd. Bij de sluis moest men enige tijd wachten totdat daar een grote groep krijgsgevangenen was verzameld. Van gewonden of gesneuvelden was bij de groep van Looijen geen sprake. De verzamelde krijgsgevangenen moesten vervolgens te voet en onder begeleiding van Duitse militairen via de Grebbedijk naar het Hotel De Wageningsche Berg in Wageningen. De doorgaande straatweg door de Nude moest vrijgehouden worden voor de oprukkende Duitse troepen. Bij het hotel was een verzamelplaats voor krijgsgevangenen ingericht waar Looijen enige bekenden tegenkwam. Opvallend daarbij was voor hem wel dat er zeer veel mannen misten. Vanaf Wageningen werden de manschappen per vrachtauto naar de Menno van Coehoornkazerne in Arnhem vervoerd.

De volgende ochtend begon de lange treinreis naar Neubrandenburg, waar het krijgsgevangenkamp wachtte. Enkele weken heeft Looijen daar doorgebracht. Hij herinnerde zich met name de Afrikanen in Franse dienst die vooral werden ingezet om de vuile klusjes op te knappen. Na 3-4 weken ontving Looijen bericht dat de Nederlanders naar huis mochten. Hij vertrok met de derde groep. Op de terugweg ontmoette hij een neef die in Wilp (bij Deventer) gevangen was genomen. Looijen bracht één nacht door in Arnhem, ze werden er in het Sportfondsenbad ontluisd en gewassen. Daarna mochten ze echt naar huis. Hij keerde weer terug bij zijn ouders in Lochem. In de loop van de oorlog verhuisde de familie naar Arnhem en later naar Nijmegen.

In Nijmegen maakte hij in februari 1944 het tragische Geallieerde bombardement mee. Het ouderlijk huis is toen afgebrand en daarmee ook alle foto's en documenten die hij nog had van voor die tijd. De herinnering aan de meidagen 1940 bleven bij Looijen echter levendig aanwezig.

Het was een bijzonder prettig en ook informatief gesprek dat wij hadden met de Grebbe-veteraan Looijen. Hoewel hij tijdens het interview uiterst zelfverzekerd overkwam was zijn herinnering aan sommige gebeurtenissen helemaal weg maar bleken bepaalde details daarentegen zeer helder te zijn blijven hangen. De omstandigheden in die meidagen 1940 zoals gebrek aan slaap, gebrek aan voedsel en gebrek aan rust in het algemeen tijdens die cruciale fase van de strijd zijn daar uiteraard debet aan geweest.

Bron: interview met Gerard Looijen in Nijmegen,
uitgewerkt door Stichting De Greb

3523