Persoonlijk verslag van de belevenissen van soldaat Gerrit Meinen uit Aalten

ingedeeld bij de Mitrailleurcompagnie van III-11 R.I.

Klik hier voor een uitvergroting
Gerrit Meinen tijdens zijn militaire dienstplicht (maart 1937)
Op zaterdag 19 januari 2008 brachten Rutger Bol en Joost Bruinsma een bezoek aan Gerrit Herman Meinen, geboren op 27 mei 1917 op de boerderij "'t Seins" te Lintelo (gemeente Aalten). Na de lagere school volgde hij de lagere landbouwschool en werkte tegelijk als enige zoon op de boerderij van zijn vader. Dit was een gemengd bedrijf met varkens, koeien, kippen en een grote groententuin. In september of oktober 1936 werd hij voor zijn nummer opgeroepen om te verschijnen in Nijmegen bij de Prins Hendrik Kazerne. Meinen werd ingedeeld bij het 11e Regiment Infanterie (afgekort 11 R.I.), de zandhazen. Het vervullen van de dienstplicht was voor Meinen geen straf, hij ging er graag, zonder tegenzin, heen.

Eerste oefening

Hij behoorde tot de lichting 1937-III waarbij de eerste maanden de normale infanterieopleiding werd gevolgd. Voor zijn diensttijd schoot Meinen bijna wekelijks met een vuurbuks [een licht geweer waarvoor vergunning nodig was] bij een schietsportvereniging in Aalten. Tijdens de opleiding vielen zijn schutterskwaliteiten al snel op en daarom werd Meinen verder opgeleid voor de zware mitrailleur, de Schwarzlose Model 08/15. Als nummer 2 van de mitrailleurbediening was Meinen zodoende helper en vervanger van de nummer 1, de schutter. De eerste 4 bedieningsmanschappen van de mitrailleurgroep, waaronder Meinen, hadden alleen een pistool, de overigen een karabijn.

De eerste oefening verliep verder zonder verdere bijzonderheden. Meinen liep met de Nijmeegse Vierdaagse mee. De Vlaggenparade, de officiële opening van de Vierdaagse vond plaats in zijn kazerne. Overigens was hier ook de opleiding voor het 15e Regiment Infanterie.

Bij terugkomst op de boerderij pakte Meinen het normale leven weer op. Krap twee jaar later, in augustus 1939, ontving hij het bericht van de voormobilisatie [de werkelijke voormobilisatie was in maart 1939 al begonnen, waarbij militairen der onderdelen van grenswachten en rivieren Yssel en Maas werden opgeroepen, die van augustus 1939 - slechts voor kader en kwartiermakers - viel op de 24e augustus, enkele dagen voor de algehele mobilisatie]. Onderdeel uitmakende van de 4e sectie van de Mitrailleurcompagnie van het IIIe Bataljon van 11 R.I. diende Meinen zich onverwijld te vervoegen bij Hotel Neder-Veluwe in Ede. Meinen werd ingekwartierd in Bennekom bij familie Van Amersfoort. Aan deze korte periode (ca. 10 dagen) heeft hij zeer dierbare herinneringen overgehouden. Het doel van de voormobilisatie was om alle voorbereidingen te treffen voor de komst van de grote groepen militairen bij het afkondigen van de mobilisatie. Meinen moest hierbij helpen met het regelen van de kwartieren.

Mobilisatie

Toen volgde de algehele mobilisatie en werd het onderdeel al snel verplaatst naar Amerongen. Ze werden daar ingekwartierd in een kerk en bij een boer. Veel herinneringen aan deze inkwartieringsadressen heeft Meinen niet overgehouden. Aangezien zijn vader inmiddels 57 was en Meinen zodoende door de Staat als kostwinner werd beschouwd kwam hij in aanmerking voor het zgn. landbouwverlof. Dit moest maandelijks worden aangevraagd en werd altijd toegewezen. Slechts 2 keer kan Meinen zich herinneren dat zijn verlof vroegtijdig werd afgeblazen en hij met spoed terug moest keren naar Amerongen.

Klik hier voor een uitvergroting
Voorblad uit het oorlogszakboekje van Gerrit Meinen (1937)
Effectief betekende dit landbouwverlof dat Meinen gemiddeld 2 dagen per week bij zijn legeronderdeel in Amerongen was en de overige dagen kon werken op de boerderij in Aalten. Voor de dagen dat Meinen niet thuis kon werken ontving zijn vader een vergoeding van zo'n 4 gulden per dag (indertijd een heel bedrag) voor de inhuur van een knecht. Dat werd Jan Scholten ("van de Hutte"), een jongen uit de buurt.

Bij de reis naar huis pakte hij de bus van Amerongen naar Rhenen, stapte op het station aldaar op de trein naar Arnhem (via Kesteren) om vervolgens daar over te stappen op de trein naar Varsseveld of Aalten. Het laatste stukje ging te voet of met de fiets. Vele uren in de mobilisatietijd heeft Meinen dan ook doorgebracht in de trein, waarin je toen (gelukkig) nog gewoon je sigaretje kon roken om de tijd te doden.

Uit de mobilisatieperiode kan Meinen zich nog goed herinneren dat er 3 tot 4 keer per dag appèl werd gehouden door de sergeant van de week. Maar, voegt hij eraan toe, na het laatste appèl rond 5 à 6 uur kon je best even naar huis als je in de buurt woonde! Veel jongens uit Arnhem en omgeving gingen op die wijze geregeld 's avonds even buurten bij ouders en vrienden. Aalten was echter net even te ver en zodoende ging dit voor hem niet op.

Verder kregen ze veel theorieles waarbij bijna dagelijks de mitrailleurs uit elkaar werden gehaald, schoongemaakt en weer in elkaar gezet. Ook maakten men vele marsen door de omgeving waarbij de mitrailleurkarren altijd werden meegenomen. Deze karren stonden overigens in een schuurtje opgesteld naast hun inkwartieringsadres. 's Avonds en 's nachts voorzien van een wachtpost.

Het contact met officieren was eigenlijk nihil. Die lagen elders ingekwartierd en zag men praktisch nooit. De commandant van de sectie van Meinen was de sergeant capitulant Herman Huisman uit Enschede. De groep waarmee Meinen lag ingekwartierd kwam uit het oosten van het land en hierbij zaten een paar jongens die eveneens uit Enschede kwamen. Zodoende kwam Huisman geregeld langs om een praatje te maken. Meinen herinnert zich dat het een aardige jonge kerel was. Ook hadden ze met de groep een radio gekocht, iedereen had een bedrag ingelegd en daarvoor was ie gekocht. Daarnaast herinnert hij zich dat ze tijdens hun opleiding twee uniformen ter beschikking hadden, maar tijdens de mobilisatie was dit er nog maar één. Gelukkig kon je bij de fourier nog wel eens een kledingstuk ruilen voor een beter exemplaar.

Het 11e Regiment Infanterie vormde de reserve eenheid van de IVe Divisie. Het kon onder andere worden ingezet om de troepen in de frontlijn af te lossen of zonodig te versterken. Tijdens de mobilisatie lag de eenheid van Meinen ingekwartierd in de gevorderde Grote Kerk van Amerongen.

Oorlog

Dinsdag 7 mei 1940 was Meinen in Aalten aan het werk op de boerderij. Door het dorp en de buurtschappen reed iemand van de gemeente rond met de mededeling dat alle militairen zo snel mogelijk terug moesten naar hun legeronderdeel, nog voor het invallen van de avond. Meinen stond op dat moment in het geheel niet stil bij de mogelijkheid van een oorlogsdreiging, en in die gemoedstoestand vertrok hij naar Amerongen. Later heeft hij nog wel eens gedacht: was ik maar thuis gebleven...

Klik hier voor een uitvergroting
De mitrailleur M.08 met affuit M.25 en de hulpmiddelen voor het schieten tegen luchtdoelen
In de nacht van 9 op 10 mei 1940 brak de oorlog uit. Rond 4 uur werden ze wakker van het lawaai, zoeklichten etc. Er heerste veel onduidelijkheid. De samen aangeschafte radio bood uitkomst en toen de eerste officiële radioberichten werden aangehoord, bleek dat het ernst was. Duitse troepen hadden de Nederlandse grens overschreven. Nederland was in oorlog met Duitsland...

Bij het onderdeel van Meinen gebeurde die eerste twee oorlogsdagen aanvankelijk niet zo veel. Zijn sectie werd gedirigeerd naar Leersum en aldaar in een laan onder de hoge eikenbomen opgesteld tegen luchtdoelen. De naam Kasteel Broekhuizen zegt Meinen nog wel iets, de exacte details van hun opdracht aldaar zijn hem niet bijgebleven. Feit is wel dat ze daar op die eerste oorlogsdag het nodige vuur hebben uitgebracht op laag overkomende Duitse vliegtuigen. Als jonge jongens onder elkaar claimde de een na de ander: "Die heb ik geraakt, die heb ik geraakt!". De tweede oorlogsdag, 11 mei, was betrekkelijk rustig. Daarna gingen ze lopend weer terug naar Amerongen.

Tot beter begrip van het verhaal van de Heer Meinen (en dan vooral het gedeelte over de inzet van zijn onderdeel op de Grebbeberg) lijkt het ons goed eerst het algemene kader te schetsen, waarin zich een en ander heeft afgespeeld. Daarbij komt de opdracht van het bataljon (III-11 R.I.) aan de orde en de daaropvolgende uitvoering ervan. Aanvangstijdstip is de 12e mei 1940, de dag waarop het bataljon (dat behoorde tot reserve van het 2e Legerkorps) opdracht kreeg op te rukken naar Rhenen.

III-11 R.I.
Nadat de divisiereserve (II-19 R.I.) was aangewezen voor het hernemen van de voorpostenstrook, gaf Commandant IIe Legerkorps (generaal-majoor Harberts) op 11 mei 1940 om pl.m. 20.00 uur bevel, dat III-11 R.I. op 12 mei bij het aanbreken van de dag naar Rhenen moest oprukken en ter beschikking van Commandant IVe Divisie (kolonel Van Loon) zou komen. Door omstandigheden (zo had men een compagnie moeten afstaan, die naar Rotterdam is gestuurd) bestond het bataljon op dit moment slechts uit in hoofdzaak ongeveer anderhalve tirailleur-compagnie, de Mitrailleurcompagnie (M.C.), de Verbindingsafdeling en de (11e) Batterij 6 Veld.

Die 12e mei 1940 werd telefonisch aan de officier-bevelsontvanger van III-11 R.I., die zich op de commandopost van Commandant II-19 R.I. (majoor Van Apeldoorn) te Rhenen bevond, te ongeveer 15.00 uur het volgende bevel gegeven: "Divisiereserve neemt stelling in aan de spoorbaan. III-11 R.I. moet de stoplijn op de Grebbeberg bezetten en de troepen aldaar versterken." I-24 R.I. had een soortgelijke opdracht ontvangen, echter met als doel de frontlijn te bezetten, nadat die heroverd zou zijn. Beide bataljons zouden door min of meer hetzelfde terrein oprukken richting stoplijn. Bij dit laatste moet men in gedachte houden dat zowel Commandant III-11 R.I. (majoor Van der Ploeg) als Commandant I-24 R.I. (kapitein Bückert) van de troepenopstelling op de Grebbeberg niets af wisten.

Klik hier voor een uitvergroting
Situatieschets van Frans in den Bosch (commandant 1e sectie 3-I-8 R.I.) (1947)
Hoewel uit de reconstructie der feiten niet met zekerheid is na te gaan, op grond van welke berichten de bevelen door Commandant IVe Divisie zijn gegeven, is de gedachtengang geweest in de eerste plaats de vijand door een tegenstoot van 1-II-19 R.I. uit de hoofdweerstandsstrook te doen werpen (dus terug tot achter de oorspronkelijke frontlijn), vervolgens de divisiereserve, II-19 R.I. (min 1-II-19 R.I.) en 4 M.C., te doen stelling nemen, tegelijkertijd aansluiting aan de divisiereserve de afgrendeling (hierbij ging het om een "open stuk" tussen kilometerpaal 25 aan de spoorweg en Achterberg) te verzekeren, voor het geval de vijand zou doorstoten (II-11 R.I.) en ten slotte het versterken van de stoplijn (III-11 R.I.). Dit laatste is vermoedelijk het gevolg geweest van berichten van Commandant 8 R.I. (overste Hennink), dat de vijand tot de stoplijn was doorgedrongen, dat Commandant II-8 R.I. (majoor Jacometti) met een kleine afdeling een tegenstoot zou gaan uitvoeren en dat Commandant I-8 R.I. (majoor Landzaat) aan 3-I-8 R.I., die ten Zuiden van de straatweg Rhenen - Wageningen de stoplijn had bezet, opdracht had gegeven, recht vooruit een tegenstoot uit te voeren. Aangezien door een en ander de stoplijn was verzwakt of ontbloot van bezetting, had Commandant 8 R.I. gevraagd, deze te doen versterken.

In het verslag van Commandant 8 R.I. (die op 12 mei 1940 van ongeveer 11.00 tot 15.00 uur van zijn commandopost afwezig is geweest) wordt niets vermeldt omtrent de opmars van III-11 R.I. Hoewel dit bataljon op zijn verzoek om versterking op 12 mei naar de Grebbeberg is gezonden, heeft het zijn opdracht rechtstreeks van Commandant IVe Divisie ontvangen.

III-11 R.I. rukte zonder verliezen op tot kort achter de stoplijn, waar de Bataljonscommandant, Majoor G.H. van der Ploeg, een uitgangsstelling deed innemen van 100 meter ten Zuiden tot 300 meter ten Noorden van de straatweg Rhenen - Wageningen, ten einde vandaar uit de stoplijn te gaan bezetten.

Deze uitgangsstelling moest worden ingenomen door de 2e compagnie met een sectie zware mitrailleurs Noord van de straatweg, de 1e compagnie (in feite niet meer dan een halve compagnie, waarvan o.a een uit Westervoort teruggetrokken detachement deel uitmaakte) met een sectie zware mitrailleurs Zuid van de straatweg en een sectie zware mitrailleurs en de Batterij 6 Veld op en aan de straatweg. De Verbindingsafdeling, die op last van de Majoor het materieel te Rhenen had moeten achterlaten, trad als sectie tirailleurs op de linker vleugel op. Een sectie van M.C.-III-11 R.I., aanvankelijk opgesteld in Rhenen als luchtafweer, is eerst later naar de Grebbeberg gestuurd en is uiteindelijk ook bij Hotel Grebbeberg (zie verderop) beland.

Klik hier voor een uitvergroting
Het vak waarin III-11 R.I. zich op 12/13 mei 1940 bevond
De Bataljonscommandant heeft, naar hij verklaarde, persoonlijk de troepen in de uitgangsstelling nagegaan, waarna hij enige malen het signaal "voorwaarts" deed blazen. De sectie zware mitrailleurs bij de 1e compagnie en die op de straatweg waren echter nog niet op hun plaats. De Commandant van de M.C. (reserve Kapitein H.J.M. van Steenbergen) had een verkenning naar de stoplijn met één zijner officieren verricht en was nauwelijks teruggekeerd, toen dit signaal "voorwaarts" weerklonk. De Compagniescommandanten kenden de opdracht niet en meenden, dan een tegenstoot moest worden uitgevoerd. De Batterij 6 Veld was bezig, de bevolen opstelling in te nemen op de straatweg, toen van het voorste stuk een der paarden door mitrailleurvuur werd aangeschoten met het gevolg, dat de bespanning in Oostelijke richting er van door ging; zij werd door de Duitsers neergeschoten.

Het voorwaarts gaan van het bataljon ging zeer aarzelend en volgens de Bataljonscommandant waren de soldaten niet voorwaarts te krijgen, omdat de eigen artillerieprojectielen over hun hoofd gierden. Op verschillende plaatsen vielen schoten in het bos en men meende, uit de bomen beschoten te worden. Bovendien werd er door de Duitsers met de geheimzinnige projectielen, de zgn. Pfeifpatronen, geschoten, die, hoewel ongevaarlijk, ernstige verwarring en onrust veroorzaakten.

De sectie zware mitrailleurs, die op de weg in stelling moest komen, kwam onmiddellijk bij aankomst onder vuur en het personeel dekte zich. De Bataljonscommandant, de mitrailleurs onbemand ziende, ging zelf een mitrailleur bedienen, doch ontving een schot door de voet, waardoor hij niet meer kon lopen. Toen het vijandelijk vuur verminderde, werd door deze sectie echter het vuur geopend.

De (onvolledige) 1e compagnie rukte Zuid van de straatweg op met drie groepen vóór, de Kapitein (kapitein Dewez) bij de middelste groep, twee groepen als reserve daarachter, ongeveer op het ogenblik, dat 3-I-8 R.I., welke compagnie dit stoplijngedeelte bezet had, voorwaarts ging voor de bevolen tegenstoot. Volledig onbekend met de troepenopstelling alhier zag een deel van hen de ten aanval voorwaarts rukkende mannen van 3-I-8 R.I. voor terugtrekkende Duitsers aan en opende daarop het vuur.

In de bossen werd van alle kanten geschoten. De Kapitein boog, na de loopgraven van 3-I-8 R.I. te hebben doorschreden, met drie groepen af naar een meer Zuidelijk gelegen opening in de versperring en daarna weer naar het Noorden. Hij had het gevoel, dat de aanval vordering maakte; zijn drie groepen, die op de Duitsers vuurden, raakte hij echter kwijt.

Plotseling klonk toen het trompetsignaal "verzamelen", waarop de Kapitein op de stoplijn terugtrok, waar hij de twee overblijvende groepen (ongeveer 20 man) achterliet en zich zelf naar de Bataljonscommandant begaf, die hij op het uitgangspunt gewond aantrof.

De Majoor was blijkbaar ten gevolge van de verwonding overstuur en schold de Kapitein en de Luitenant-adjudant (1e luitenant Verberne) uit voor lafaards. De Kapitein, van oordeel, dat van de Majoor geen rustige leiding meer te verwachten was, riep te midden van het oorlogsgeweld van de Zuidzijde van de straatweg de Majoor toe, dat, indien hij gewond was, hij het commando moest overgeven en naar achteren gaan. En zo geschiedde. De Kapitein begaf zich (terug) naar zijn afdeling (van twee groepen) in de stoplijn, doch was zich niet bewust, dat hij de oudste aanwezige kapitein was en dus het bevel moest overnemen. Deze situatie was ontstaan omdat hij niet wist, dat de bij de Bataljonsstaf zonder commando ingedeelde kapitein, opvolger-Bataljonscommandant (kapitein van der Spek), te Rhenen was achtergelaten en nog niet terug was. De Kapitein heeft verder het Noordelijke gedeelte van de stoplijn van 3-I-8 R.I. (gelegen Zuid van de straatweg) bezet gehouden. Na geruime tijd op orders gewacht te hebben, heeft hij zich met twee soldaten naar het uitgangspunt begeven en een ordonnans uitgezonden, om beide andere Compagniescommandanten te zoeken.

Inmiddels was de 2e compagnie ten Noorden van de straatweg voorwaarts gegaan en aangekomen in de stoplijn, die onder vuur lag van Duitsers aan de overzijde van het daarvoor gelegen korenveld. De Compagniescommandant, Kapitein Mr.H.H. Franssen, die (evenals zijn collega aan de Zuidzijde van de weg) niet had begrepen, dat hij de stoplijn moest versterken, doch meende, dat zijn compagnie moest aanvallen, verzocht aan de Luitenant (1e luitenant van der Boom), Commandant van de rechter sectie van 2-III-8 R.I., die zich daar bevond, de hindernissen voor de stoplijn te mogen doen doorknippen, wat deze weigerde. De Kapitein zond daarop twee ordonnansen naar de Bataljonscommandant om nadere bevelen, doch deze kwamen onverrichter zake terug. Hij ging zelf op zoektocht en vernam, dat de Majoor gewond was vertrokken en het commando had overgegeven aan de Commandant der 1e compagnie. Deze laatste had dit zelf echter niet begrepen. Uiteindelijk nam Commandant 2e compagnie het besluit om met zijn compagnie en de sectie zware mitrailleurs een 300 meter terug te gaan, daar de straatweg over te steken en ten Zuiden van de weg de aanval te hervatten.

De beide Sectiën zware mitrailleurs aan en ten Noorden van de straatweg, werden verzameld bij de karren en trokken in verband met het artillerievuur stuksgewijze met grote snelheid terug. Commandant van de M.C. vernam van een onbekende persoon, dat moest worden teruggetrokken naar het viaduct en gaf daarvoor bevelen. Hij beval ook de sectie M.C., die bestemd was geweest om ten zuiden van de weg de stoplijn te versterken, maar achter was gebleven en kapitein Dewez niet had kunnen vinden, terug te trekken. Datzelfde gold ook voor de sectie, die pas later naar de Grebbeberg was gestuurd en door de commandant van M.C.-III-11 R.I. aan de zuidzijde van de Grebbeweg werd aangetroffen.

Nabij Ouwehand's Dierenpark verzamelde zich gedeeltelijk de 2e compagnie, terwijl de Batterij 6 Veld en de Mitrailleurcompagnie verder terugtrokken. De waarnemend Commandant III-11 R.I. (kapitein van der Spek) was inmiddels onmiddellijk Oost van het Hotel Grebbeberg opgedoken en realiseerde zich, dat verder terugtrekken van het bataljon tot elke prijs moest worden voorkomen en besloot het bataljon, waarvan nog steeds delen terugvloeiden, ter weerszijden van de straatweg op te stellen, om daarna weder naar de stoplijn op te rukken.

Intusschen ging de zon onder, het zal zo ongeveer 20.00 uur zijn geweest, en van oordeel zijnde, dat in het duister voorwaarts gaan tot een debacle moest leiden, besloot hij ter plaatse in stelling te blijven. Omstreeks deze tijd heeft de Kapitein der Artillerie Greter twee stukken van de Batterij 6 Veld van III-11 R.I. gedwongen terug te keren en hen bij de commandant bij Ouwehand's Dierenpark afgeleverd. Hij vond personeel van III-11 R.I., dat zich in grote angst in de telefoongreppels dekte, en droeg de officieren op, de verbanden te ordenen en zich bij I-24 R.I. aan te sluiten.

Op datzelfde ogenblik werd er door de zware mitrailleurs van M.C.-III-11 R.I. gevuurd, waarna een officier uit de stoplijn kwam verzoeken, het vuren toch te doen ophouden, waaraan gevolg werd gegeven.

De waarnemend Commandant III-11 R.I. gaf bevel aan Commandant 2e compagnie, het beschikbare deel van zijn compagnie achter een versperring ter weerszijden van de straatweg te doen stelling nemen, aan Commandant M.C. bevel, zijn mitrailleurs zodanig op te stellen, dat zij kruisvuur op de weg konden uitbrengen en zijwegen konden bevuren. Van de M.C. werd een sectie opgesteld op de viersprong bij het Hotel, 2 secties aan weerskanten van de weg en een sectie iets meer naar het westen. Ook de Batterij 6 Veld kreeg bevel, in stelling te komen, en wel met een stuk op de kunstweg, een stuk Noord van de weg en een stuk Zuid van de weg. De Kapitein bevond zich met Commandant 2e compagnie (Mr H.H Franssen) voor de ter plaatse aanwezige versperring, terwijl de 2e compagnie er achter werd opgesteld.

Klik hier voor een uitvergroting
De tekens voor de mitrailleurcompagnie
Terwijl de troep nog bezig was, zich op te stellen, weerklonken plotseling enige vuurstoten, welke gevolgd werden door een onder luid geschreeuw plaats hebbende aanval van Duitsers, die blijkbaar door de stoplijn waren gedrongen. Deze doorbrak veroorzaakte paniek op de rechter vleugel van 2-III-8 R.I. (gelegen direct ten Noorden van de straatweg).

Na een kort handgemeen werden de waarnemend Bataljonscommandant, de Commandant M.C. en vele anderen gevangen genomen, terwijl de Commandant van de 1e sectie der Mitrailleurcompagnie (reserve 1e Luitenant G.F.J. van der Veen), de Commandant der Verbindingsafdeling (reserve 1e Luitenant G.A.Th. Rakhorst) en de 1e luitenant C.J. Daniëls, die zich bij een der uit Rhenen nakomende sectiën bevond, sneuvelden.

De Duitsers rukten verder op, de gevangenen met zich voerende en wat er van het ter plaatse aanwezige deel van het bataljon niet was gesneuveld, gewond of gevangen genomen, verspreidde zich in het terrein of trok terug op het viaduct bij Rhenen.

De stoot van de Duitsers vond plaats onder bevel van Commandant IIIe Bataljon SS "Der Führer" (Obersturmbannführer H. Wäckerle). Deze groep sloeg na het doorschrijden van de stoplijn eerst III-11 R.I. uit elkaar, trof daarna de rechter vleugel van I-24 R.I. en wist vervolgens door te dringen tot vlak voor het viaduct. Verdere doorgang in Westelijke richting werd hier belet en uiteindelijk wist de groep zich te nestelen in de timmerfabriek De Stoomhamer aan de Oostzijde van de spoorweg, tegenover het station Rhenen.

Te ongeveer 18.45 uur die avond kwam bij Commandant IVe Divisie het bericht binnen, dat Commandant II-8 R.I., majoor J.H.A. Jacometti, bij de tegenstoot was gesneuveld en dat infanterie vanuit de stoplijn in verwarring terugvloeide. Commandant 8 R.I. probeerde de toestand te herstellen. Even daarna druppelden een aantal berichten binnen omtrent de toestand op de Grebbeberg, die het ergste deden vrezen en geen enkel houvast gaven omtrent de toestand aldaar. Vermoedelijk bleek toen, dat er bij III-11 R.I. en I-24 R.I. ernstige dingen waren gebeurd, zonder dat nauwkeurig viel na te gaan, wat zich had afgespeeld.

Hoe lang III-11 R.I. zich achter de stoplijn heeft opgehouden blijkt wel hieruit, dat het bataljon te ongeveer 16.00 uur uit Rhenen was vertrokken richting Grebbeberg, het signaal "voorwaarts" vanuit de uitgangsstelling te ongeveer 17.30 uur is gegeven, terwijl de doorbraak van de stoplijn door een groep SS'ers te 22.00 uur moet hebben plaatsgehad, dit alles op ongeveer 1.000 meter ten Oosten van het viaduct te Rhenen.

Wij denken uit het verhaal van Meinen (zie hieronder) af te moeten leiden dat hij moet zijn ingedeeld geweest bij de sectie M.C., die met de 2e compagnie de stoplijn noord van de Grebbeweg moest versterken. Hij heeft namelijk aangegeven dat hij de Grebbeweg aan zijn rechterhand kon zien liggen. De sectie had zijn zware mitrailleurs opgesteld op de ruglijn van de stoplijnloopgraaf en heeft verschillende malen vuur uitgebracht op de bomen aan de overkant van het voor de stoplijn in deze sector liggende roggeveld, waarin men Duitsers vermoedde. Onder invloed van een Duits artilleriebombardement is hij vervolgens op een of andere manier (gebruik makend van een telefoonsleuf) teruggetrokken en was hij waarschijnlijk al iets ten westen van Hotel Grebbeberg toen de overval door de Duitsers (hierboven beschreven) plaats vond. Hij heeft de Duitsers niet persoonlijk gezien, maar wel een hoop lawaai en consternatie gehoord. Vervolgens slaagde hij er in om tegen Nederlands mitrailleurvuur in over het Viaduct te komen.

Naar de Grebbeberg...

Toen volgde al snel de opdracht om richting Grebbeberg op te trekken om de troepen in de stoplijn aldaar af te lossen c.q. te versterken. In de ochtend van de 12e mei trok de sectie zware mitrailleurs op in de richting Rhenen, dat overigens toen al in brand stond. Gerust werd nabij de Koerheuvel. Daarna werd in oostelijke richting opgetrokken, langs Ouwehand's Dierenpark, richting stoplijn. Dit alles door totaal onbekend terrein. Vermoedelijk liep de opmars langs de Heimersteinselaan die indertijd veel verder doorliep in westelijke richting en ter hoogte van Hotel Grebbeberg aansloot met de straatweg Rhenen-Wageningen. Meinen kan zich namelijk herinneren dat hij de straatweg verderop aan zijn rechterhand kon zien liggen.

De onbekendheid met het terrein, de intredende duisternis en de alles behalve bemoedigende woorden van terugtrekkende troepen, die ze tijdens hun opmars richting stoplijn tegenkwamen, konden maar tot één situatie leiden: chaos. Meinen herinnert zich nog dat de mitrailleurs van de karren zijn gehaald en op de affuit tussen de bomen in een bos werden opgesteld, zuidelijk van de reeds eerder genoemde Heimersteinselaan. De 4 bedieningsmanschappen, waaronder Meinen zelf, lagen bij het stuk zonder verdere dekking, de karren tussen de bomen geparkeerd en de rest van de groep een kleine 10 meter daarachter. Door de duisternis was er eigenlijk niets te zien en zodoende beperkte het vuren zich tot het afgeven van enkele salvo's in de richting waar men de vijand vermoedde.

Duitse doorbraak

Op een gegeven moment ontving de bediening opdracht om door de bomen te schieten omdat Duitsers daar vanuit het vuur opende op de Nederlandse stellingen. Meinen legde de patroonband aan en de mitrailleurschutter schoot enkele malen door de toppen van de bomen. Meinen hoorde tussen de salvo's door van de manschappen in zijn directe omgeving dat het vuur goed lag en dat er Duitsers uit de bomen naar beneden vielen. Daarna verliep alles zo snel dat Meinen niet goed meer kon bevatten wat er precies gaande was. Op een gegeven moment was een sergeant commandant geworden van zijn compagnie, de kapitein was gewond geraakt, zijn eigen commandant zag hij zo snel niet meer en de kogels van de vijandelijke mitrailleurs maakte vuren met de Schwarzlose praktisch onmogelijk. Er was geen opstelling gemaakt en ook geen fatsoenlijke dekking. De situatie verergerde razendsnel, toen was er plots grote consternatie en trok iedereen in paniek terug. Duitsers heeft hij in het donker niet gezien...

Vlucht terug

Deze terugtocht langs de ingang van Ouwehand's Dierenpark in de richting van het viaduct heeft een enorme indruk gemaakt op Meinen. Door de Nederlanders die westelijk van de spoorbaan en het viaduct lagen werd een hevig vuur geopend op de eveneens aanstormende Duitsers. Nederlandse zware mitrailleurs bestreken de straatweg richting Ouwehand's Dierenpark. De duisternis en onbekendheid met het terrein maakte dat velen in blinde paniek alle kanten opgingen. Meinen zag mannen in paniek heen en weer rennen, zeer onverstandig dacht hij nog bij zichzelf; het kan niet anders of daar zijn mannen geraakt door eigen vuur. Zijn sectie was op de vlucht geslagen; met een paar man stuitte Meinen al kruipend door het bos op een smalle ondiepe sleuf met telefoondraden. Dekking zoekend, met het hoofd omlaag en op de zij kruipend ging het door deze sleuf richting viaduct. "We waren met een klein groepje van onze sectie. Je kon je hoofd niet optillen, anders werd je geraakt. De kogels floten om je oren." Ze wisten niet of ze links of rechts moesten. Gelukkig gingen ze de goede kant op; langs Ouwehand, langs kapot geschoten huizen. Het was ieder voor zich, ieder zocht zelf een veilig heenkomen. Meinen dacht aan zijn ouders en aan de boerderij; zonder hem zou de boerderij geen bestaansrecht meer hebben, hij moest mee, vluchten met de rest...

Tegen het Nederlandse vuur in en met de Duitsers in z'n rug is Meinen op een gegeven moment met een klein groepje achter het viaduct terechtgekomen, maar kan zich niet meer herinneren hoe dat precies is verlopen en in welk tijdsbestek. Bij deze tocht raakte hij gewond aan zijn duim die hij zelf met noodverband heeft verbonden.

Na de consternatie nabij de stoplijn was sergeant capitulant Huisman plotseling verdwenen. Meinen herinnert zich nog dat de jongens riepen "die is al lang naar huis". Na die ervaringen op de Greb heeft Meinen Huisman nooit meer gezien of gesproken.

Over de periode tussen het bereiken van het viaduct en het Groot Verlof kan Meinen zich eveneens niet veel meer herinneren. De heersende chaos, vermoeidheid en vooral honger en dorst zorgen ervoor dat ons geheugen ons het eerst in de steek laat. Een fenomeen dat bij meerdere verslagen en dagboeken duidelijk naar voren komt. Feit is dat Meinen zijn gewonde hand niet wilde laten verbinden bij een hulppost omdat hij dacht dan wellicht te moeten blijven voor controle of herstel. Hij wilde zo snel mogelijk naar huis! In een van de huizen in Rhenen vond hij nog wel iets van etenswaar. Uiteindelijk is hij weer in Amerongen terechtgekomen. Voorts herinnert hij zich de gesneuvelde militairen en de grote aantallen dode paarden die her en der lagen. Als agrariër wist hij hoe waardevol deze dieren waren, het maakte dan ook grote indruk.

Groot Verlof

Op 25 mei 1940 vertrok Meinen met Groot Verlof richting Aalten. Tot die tijd hadden zijn ouders in grote spanning gezeten omtrent zijn lot. In Arnhem kwam hij tussen de menigte plots zijn buurman Bernard van Eerden ("van de Weversborg") tegen. Kort voor zijn thuiskomst werden zijn ouders echter op de hoogte gebracht. Om drie uur 's nachts was de chauffeur Hendrik Wissink ("van de Vosheurne") - die later zijn zwager werd - van burgemeester J.J.G. Boot van Varsseveld bij hen thuisgekomen om te melden dat Meinen niets mankeerde. Dit verlossende bericht maakte zoveel emotie bij z'n moeder los dat zij flauw viel. Zijn vader wachtte hem bij thuiskomst op, maar ook hem speelde de emoties en de spanningen van de afgelopen weken parten en bracht daarna ruim een week in bed door om bij te komen.

Klik hier voor een uitvergroting
Gerrit Meinen met op zijn schoot het boek Grebbelinie 1940 van E.H. Brongers (19 januari 2008)
Hoewel Meinen zelf zegt mentaal niets aan deze oorlogsdagen te hebben overgehouden, weet zijn familie te melden dat, hoewel erg gebruikelijk op een boerenbedrijf, hij sinds die meidagen geen dier meer heeft willen slachten. Sindsdien moest een ander dat karwei maar klaren...

Al met al was het een warm gesprek terwijl buiten de wind om het huis blies en de regen met bakken uit de hemel viel. De dochter en zoon van Gerrit Meinen waren ook bij het gesprek aanwezig en zij kijken nu waarschijnlijk toch met andere ogen naar hun vader. Met name Jan Meinen, die zijn vader vroeger maar een "vreemde boer" vond, want welke boer durfde nu geen dier te slachten, dat hoort toch gewoon bij het normale werk op de boerderij! Nu weet hij beter. - Stichting De Greb

Bron: interview met Gerrit Meinen en familie in Aalten,
uitgewerkt door Stichting De Greb

3119