Persoonlijk verslag van de belevenissen van soldaat Jan Capelle

ingedeeld bij de 2e sectie 8e Compagnie Mortieren van 8

Klik hier voor een uitvergroting
Jan Capelle (89) uit Enschede (4 april 2009)
Op 4 april 2009 bezochten Joost Bruinsma en Hajo Groenman de veteraan Jan Capelle in Enschede. In 1940 woonde hij enkele kilometers verderop in Hengelo. Het verslag van zijn verhaal is hieronder opgenomen aangevuld met enkele algemene feiten.

Eerste oefening

Jan Capelle, geboren in Hengelo op 10 januari 1920, volgde na de lagere school Nijverheidsonderwijs aan de Wilhelminaschool in zijn geboorteplaats. In oktober 1939 kwam de Capelle op voor zijn nummer bij het 11e Depot Bataljon in Enkhuizen. Hij maakte deel uit van de voorjaarslichting van 1940 die vervroegd was opgeroepen in verband met de groeiende behoefte aan uitbreiding van de krijgsmacht. Al snel verliet men Enkhuizen op weg naar de Kolonel Palmkazerne in Bussum.

Het militaire leven was niet gemakkelijk, Capelle: "Mijn broer was vrijgeloot dus die hoefde niet in militaire dienst. Mijn vader was zelf nooit in dienst geweest. Die zei bijvoorbeeld: een goed soldaat die heeft geen cent en je krijgt dan ook geen cent van me. Als hij in dienst was geweest dan had hij dat waarschijnlijk niet gezegd."

Capelle vertelde over zijn opleiding: "Ik had van het Nederlandse leger een niet erg positieve indruk. Ik droeg een verouderd uniform, dat hadden ze in 1914-1918 ook al gedragen. Ik vind dat ze ons met de wapens die we hadden niet de oorlog in hadden moeten sturen. We hebben bijvoorbeeld veel te weinig met de mortier geoefend. Eén keer zijn we naar de Harskamp gegaan om met scherp te oefenen, verder werd er niet met scherp geschoten."

De mortier van 8 was in 3 delen uiteen te nemen. De nummer 1 droeg de loop, de nummer 2 droeg de affuit en nummer 3 de grondplaat. Er was ook een kar beschikbaar om langere afstanden te overbruggen. De bediening van de mortier bestond uit een richter, een helper en een lader. De functie van richter vormde de maatstaf voor geschiktheid van de bediening met als gevolg dat alle mortieristen de mortier konden richten. Daarbij moest de mortierist tevens in staat zijn simpele vuren zelfstandig uit te brengen. De manschappen die gedurende de opleiding blijk gaven van een bijzondere aanleg daartoe, werden tevens opgeleid tot waarnemer.

Opleiding in Bussum

In Bussum kwamen ze terecht bij het 8e Depot Bataljon. Capelle: "We werden opgeleid tot mortierist. De lessen werden op de heide gegeven, niet in een klaslokaal of iets dergelijks. Ik heb dus tijdens de opleiding met het vizier gewerkt. Het vizier zat op het affuit. Als u mij vraagt hoe dat precies ging, dan weet ik dat niet meer precies. Uitleg en instructie kregen we destijds in het veld, dan moesten we de mortier in en uit elkaar halen en de grondplaat moest op 45 graden worden gezet, gereed om te vuren. Dat deden we in de laatste weken van de opleiding ongeveer 3 dagen per week. De rest van de tijd brachten we door met marsen en groepsgewijze schietoefeningen met de karabijn en met het pistool M.25."

Capelle: "Tijdens de opleiding gingen er op de kazerne geruchten rond over seinpatronen die in de nacht werden afgeschoten. We wisten niet wat we daarvan moesten denken. Er gingen geruchten dat die afkomstig waren van de vijand, wie dat was konden we slechts vermoeden. In Bussum hadden we les van luitenant Struik, dat was een prima officier. De commandant van onze compagnie was de kapitein Gemmeke. Die is tijdens de eerste oorlogsdagen op de kazerne door Struik gearresteerd, hij was blijkbaar NSB'er. Met het pistool in de hand was Struik de kamer van de kapitein binnen gegaan na opdracht van hogerhand. Tijdens de oorlog heb ik Struik nog gesproken en die vertelde mij dit verhaal."

Aan het einde van zijn opleiding behaalde Capelle de graad van bedieningsman mortier 1ste klasse. Als mortierist 1ste klasse moest hij eigenlijk een pistool krijgen, maar die waren er niet voldoende, dus kreeg hij een karabijn. Een sectie mortieristen bestond in de regel uit 10-12 man.

Naar het Veldleger

Na voltooiing van zijn opleiding tot mortierist vertrok Capelle medio april 1940 met Arie van Eldik uit Nijmegen en Van de Berg uit Nijverdal met de trein naar Rhenen. In het zakboekje van Capelle staat dat hij bij het 11e Regiment Infanterie was ingedeeld. Blijkbaar was er een tekort aan manschappen bij de 8e Compagnie Mortieren want Capelle werd ingedeeld bij de 2e sectie van dit onderdeel onder commando van reserve-eerste luitenant J. Vrijs. Van Eldik en Van den Berg voegden zich bij de 1e en 3e sectie die tussen de stoplijn en Ouwehand's Dierenpark in stelling lagen.

Klik hier voor een uitvergroting
Het oorlogszakboekje van Jan Capelle (4 april 2009)
Gedrieën meldden ze zich bij de kapitein Van Dijk. Capelle vertelde: "We werden ingekwartierd in de paardenstal tegenover de Koning van Denemarken. Daar zat ook de bemanning van een stuk 6-veld. Eerst zaten we met drie mensen in een aparte afdeling. Na een week gingen we naar boven, daar zat ook de rest van de 8e Compagnie Mortieren ingekwartierd."

"Erg kameraadschappelijk was de sfeer voor ons echter niet. Wij waren natuurlijk snotneuzen in hun ogen en we kregen maar weinig contact met de rest. Een paar manschappen kwamen uit Arnhem en enkelen uit Nijmegen; zeer weinigen kwamen uit de buurt van Hengelo. Epi Driessen ken ik wel, dat was een joviale vent, maar er waren ook een paar ploerten bij. Ik weet nog goed dat we aan de stelling werkten en dat één van de mannen zonder dat ik het merkte een regenworm achter in mijn kraag deed. Ik had die vent wel wat kunnen doen."

"Ik heb in de korte tijd dat ik bij de sectie was geen band op kunnen bouwen met mannen van mijn sectie noch met de bevolking van Rhenen. Zelf ben ik een paar keer in het Christelijk koffiehuis geweest. In die periode waren er trouwens veel spanningen, alle verloven waren ingetrokken. Ik had wel het gevoel dat als er oorlog zou komen dat het wel nu zou gebeuren. Achteraf gezien heb ik het erg moeilijk gevonden dat we helemaal niets wisten, we hadden geen idee wat er gebeurde en wie waar zat. We hebben niets verkend, we zijn niet rondgelopen, niet rondgekeken of iets dergelijks. Eigenlijk heb ik nooit een overzicht gehad van de situatie in en om Rhenen. Onze sectie lag tamelijk geïsoleerd in de stelling aan de Achterbergsestraatweg."

De stelling

De tweede sectie bezette een stelling bij de grendelstelling, ongeveer 500 meter achter de stoplijn. Luitenant Vrijs schreef over deze opstelling: er waren in de loopgraaf geen karabijnsleuven, geen trapjes, opstapjes of iets dergelijks, het was gewoon een kale loopgraaf met 2 opstellingen voor de mortier en aan het eind een schuilplaats die was gecamoufleerd. Capelle wist over de stelling het volgende te vertellen: "De loopgraaf liep in een zigzag patroon, in totaal moet dat ongeveer 30 meter zijn geweest. In die hut (schuilplaats) werd gerookt en gerust. Je kon er gewoon in staan. Ik kaartte zelf niet mee, maar ik weet wel dat er altijd werd gekaart. De mortieren stonden ongeveer 10 meter uit elkaar. Als u mij vraagt hoe het vizier was ingesteld en waar we op moesten richten dan weet ik dat niet meer, volgens mij werd dat door de luitenant doorgegeven."

De richter van de mortier van 8 paste bij de bediening van de mortier de zogenaamde gescheiden richting toe. Nadat het wapen met de zwengel op de breedtestelschroef in de juiste zijdelingse richting was geplaatst, werd met de zwengel op de hoogtestelschroef de vereiste elevatie gegeven. Was de mortier gericht dan kon de richter zo kort mogelijk voor het daadwerkelijke uitwerkingsvuur de mortier inschieten. Met de genoemde zwengels kon ook gelijktijdig met de lengte (grensschieten) en de breedte de afstand tot het doel worden gecorrigeerd. Lag het vuur goed dan diende de bediening zo spoedig mogelijk vuur uit te brengen. Aangezien de mortier veelal gericht was tegen levende doelen was het raadzaam om het uitwerkingsvuur kortstondig af te geven. De doelen zouden zich immers na beschieting snel verplaatsen.

Oorlog

"Op 10 mei 1940 zelf was ik niet bijzonder angstig. Toen we wakker werden gingen we naar het balkon. Het was zwart van de vliegtuigen in de lucht. We moesten ons aankleden en met de sectie naar de stelling toe. De mortieren stonden gereed in de paardenstal van het inkwartieringsadres volgens mij. We gingen per sectie met de karren naar de stelling en de mortieren werden in de stelling geplaatst."

Klik hier voor een uitvergroting
Situatie rondom de grendelstelling op 12 mei 1940 ca. 23.00 uur
De stelling was klaar en met graszoden afgedekt. Capelle: "Ik weet nog dat we plaggen hebben gesjouwd voor de camouflage van de stelling. Er lag kippengaas en takken met graszoden bovenop de loopgraaf. Als gevolg van artillerievuur waren er op een gegeven moment elektriciteitsdraden op het kippengaas gevallen, dat was een behoorlijk gevaarlijke situatie." "Met drie man zaten we bij de mortier, een vierde moest munitie ophalen als dat nodig was. In ons geval is dat niet nodig geweest. Waar de munitie vandaan kwam kan ik mij niet meer herinneren, ze lagen niet in de schuilplaats."

De eerste nacht, die van 10 op 11 mei, bracht de sectie door in de boerderij naaste de stelling. De luitenant had een schema gemaakt voor de nachtelijke patrouilles. Capelle was ook ingedeeld: "Ik weet nog dat we die nacht moesten wachtlopen, ik liep samen met iemand uit Arnhem, dat was een schijtluis. Hij zei telkens: ik hoor wat, ik hoor wat, ik ga schieten. Ik zei hem: hou je bek, als je gaat schieten, schiet ik op jou."

Op 11 mei 1940 waren de voorposten door de Duitsers overmeesterd. Het Hoornwerk en de frontlijn kwamen daarna steeds meer onder artillerievuur te liggen. Ook de stelling van Capelle en het omringende gebied lagen vanaf die ochtend onder storend vijandelijk artillerievuur. Waarschijnlijk was het Duitse artillerievuur ook bedoeld voor de artilleriestellingen van 3-I-8 R.A. en III-8 R.A. die achter de stellingen van de mortieren lagen.

Capelle herinnerde zich hier nog van: "Er was een gewone verrekijker in de stelling, die had de luitenant. Vanaf Ouwehand kwam er op een gegeven moment een militair aanzetten, daar wilden ze op schieten. We wisten niet eens of hij van ons was of niet, dus hebben we niet geschoten. Vanuit onze stelling konden we wel een stuk vooruit kijken, maar we hoorden enkel de granaten. Je had na een tijdje wel in de gaten of de granaten kort bij zouden vallen of verder zouden gaan. Er was in onze stelling ook een onderofficier cadet van de K.M.A. Hij was meen ik vlak voor de 10e mei bij het onderdeel gekomen."

Klik hier voor een uitvergroting
Situatie rondom de grendelstelling op 13 mei 1940 ca. 7.00 uur
"Na die eerste nacht sliepen we 's nachts in de stelling. Ik kan me niet herinneren dat ik na de eerste nacht nog geslapen heb, waarschijnlijk ben ik af en toe ingedommeld. We hadden alleen noodrantsoenen, van aanvoer van eten of drinken heb ik niets gemerkt. Langzaam ontstond er bij de jongens een staat van permanente half-slaaptoestand. Na die eerste nacht was er geen schema voor patrouilles meer; de wachtlopers werden af en toe aangewezen."

"In de nacht hoorden we paardengetrappel. We hadden geen idee waar dat vandaan kwam. Blijkbaar was het cavalerie of artillerie. Het geluid van die paarden was niet beangstigend of iets dergelijks, je kon het alleen maar horen. We dachten dat ze vooruit trokken. Ze liepen volgens mij in het veld."

Van een mijnenveld bij de spooroverweg heeft Capelle niets gemerkt. Ook van de tegenaanval op de ochtend van de 13e mei 1940 heeft Capelle niets gemerkt. De stelling had geen telefoonverbinding of iets dergelijks. Vuuraanvragen zouden met behulp van seinpatronen worden doorgegeven. Er waren geen doelen zichtbaar. Capelle: "Van ordonnansen heb ik ook niets gemerkt, noch van versterkingen of anderen in onze loopgraaf. We waren erg moe en leefden in een soort voortdurende half-slaaptoestand. Ik weet nog dat ik tijdens het terugtrekken op de fiets bij elk boompje wakker schrok en dan aan het stuur trok. We sliepen als het ware op de fiets, zo moe waren we. We hoorden op een gegeven moment wel dat de koningin gevlucht was naar Engeland en dat werkte demotiverend. Men was er platgeslagen van, ze laten ons alleen was de algehele gedachte. Als ik er nu op terugkijk is het goed dat ze zijn weggegaan, maar toen waren we er kapot van."

13 mei 1940

Op de 13e mei verergerde de Duitse artilleriebeschietingen. De Nederlandse artillerie gaf geen weerwoord meer en de algehele sfeer in de stelling verslechterde. In de loop van de 13e kwam de 2e sectie onder geweer- en mitrailleurvuur vanaf de rand van de Grebbeberg en de huizen langs de spoorbaan aan de oostzijde. De eigen artillerie was reeds opgehouden met vuren en teruggetrokken.

Klik hier voor een uitvergroting
In zijn oorlogszakboekje een document met daarop de namen van de 11 gesneuvelden van zijn onderdeel. (4 april 2009)
Capelle: "De laatste dag werden we beschoten, eerst met artillerie en later met geweervuur, we deden niets terug. Ik pikte dat niet en heb de luitenant gezegd dat ik wilde schieten. Tenslotte kreeg ik toestemming van hem en we vuurden twee granaten af. Meteen kwamen enkele mannen van de secties achter ons zeggen dat we niet meer mochten vuren omdat er nog eigen troepen in het voorterrein waren."

"Je zat er in wezen op je dood te wachten en daar had ik moeite mee. Ik denk dat als ze me gezegd hadden: je moet naar voren gaan, dan had ik het gedaan. Ik kon er slecht tegen maar te moeten blijven zitten en niets doen. We laten ons hier niet kapotschieten!

Of de munitie al in de stelling lag weet ik niet meer. Ik kan me gewoon niet herinneren waar die vandaan kwam, dat is toch curieus. Ik heb ze zelf in de loop gedaan. Ik kan me niet eens meer herinneren dat die andere twee bij de mortier hebben gezeten, mijn idee is dat ik daar steeds alleen zat maar dat was natuurlijk niet zo. Eigenlijk hadden we bij de stelling een lichte mitrailleur moeten hebben, dan hadden we wat tegen het geweervuur kunnen doen. Er waren erbij die wel naar voren wilden, maar er waren er zat die wilde steeds maar weg, dat was heel verschillend. Ze zijn allemaal in de stelling gebleven."

Stuka-aanval op de grendelstelling

Toen volgde rond 12 uur het gruwelijke bombardement van de duikbommenwerpers, de Stuka's. Capelle: "Ik zat toen net op een biscuitje te kauwen en dat stoof als meel uit mijn mond van schrik. Het was echt afschuwelijk. De cadet onderofficier van de K.M.A. schoot nog met de karabijn op de vliegtuigen, dat had natuurlijk geen enkele zin. Er vielen heel wat bommen vlakbij de stelling. Je kon niets uitrichten tegen die vliegtuigen. Er zijn een stel spontaan uit de stelling gekropen de rugwering opgegaan en gevlucht, dat was het begin van wat het einde. De terugtocht na de Stuka-aanval ging spontaan, zonder bevel of afspraak. Ik denk dat we in 2 groepen vertrokken, bij mijn groep was ook de cadet K.M.A.-er. We moeten met een man of 10 zijn geweest. Mogelijk was Epi Driessen daar ook bij, ik kan me nog vaag herinneren dat ik met hem in een boerderij heb geslapen. De mortieren zijn achtergebleven in de stelling aan de Achterbergsestraatweg."

"Toen we teruggetrokken gingen we door de stellingen van de infanterie achter ons, die stellingen waren verlaten. In de artilleriestellingen zagen we artilleriestukken staan waar niemand bij was. Bij de terugtocht heb ik de luitenant Vrijs niet meer gezien. In de ochtend zijn we aangekomen in Vreeswijk meen ik. De terugtocht was een enorme chaos, doden of gewonden heb ik toen niet gezien. Ik had een mooie damesfiets, die was op 10 mei gevorderd. De volgende dag werd ik wakker in een café-zaal en was de mooie fiets gestolen."

De strijd verloren

De mannen hadden wel in de gaten dat de oorlog voor hen niet al te gunstig verliep, desalniettemin kwam de capitulatie als een verrassing; ze hadden de indruk na hergroepering opnieuw elders te zullen worden ingezet. Er gingen geruchten dat er Duitse tanks aan zouden komen, maar die heeft hij niet gezien. Nadat hij na enige tijd naar Wageningen terugkeerde volgde de demobilisatie. Aangezien Capelle niet als krijgsgevangen werd afgevoerd, kon hij na demobilisatie naar huis terugkeren.

Klik hier voor een uitvergroting
De extra lichtingen in 1939-1940 zorgden voor extra werkdruk bij de administratieve afdelingen van het Nederlandse leger. Mogelijk de reden waarom de naam Capelle verkeerd werd overgenomen op zijn naamplaatje. (4 april 2009)
Capelle: "Ik heb daarna verplicht 18 maanden in Duitsland gewerkt. We zaten daar in een Lager, we verbleven in een grote café-zaal met minstens 100 man. Ik had daar een meisje in de buurt, de Lager-Führer was een Duitser en we spraken op een bepaald moment over het meisje. Ik zei: 'Mijn schoonvader heeft gezegd dat als jij zorgt dat je verlof krijgt, dan zorg ik dat het meisje mee naar Holland kan om je ouders te ontmoeten.' Dat was natuurlijk allemaal gelogen, maar dat wist de Lager-Führer natuurlijk niet, die zei: 'Als jij een half pond koffiebonen mee terugneemt, dan krijg je verlof.' Dat was in 1943. Op die manier ben ik weer in Holland terecht gekomen.

Ik moest natuurlijk onderduiken en zo heb ik een jaar in Utrecht gezeten. Ik werkte bij Jongerius totdat ik ziek werd. Toen ik weer beter was kreeg ik heimwee en ging in 1944 terug naar Hengelo. Daar bleef ik tot het einde van de oorlog. Na de oorlog werd ik vakbondsbestuurder bij de FNV. Nu is dat bondgenoten, toen had je nog verschillende afdelingen. In die hoedanigheid kwam ik wel in het district van Rhenen, onder andere bij Pako, de Metaalwarenfabriek. Toen heb ik nog wel een keer rondgekeken op de plek waar ik destijds in die meidagen zat."

Capelle blijkt zeer uitgesproken als het gaat om de verdediging door het Nederlandse leger. Capelle: "Achteraf gezien vind ik het allemaal niet de moeite waard. Eigenlijk vind ik dat we ons niet op deze wijze hadden moeten verdedigen, er zijn alleen maar mensen gesneuveld waarvan ik zeg: dat is niet nodig geweest. We hadden met de wapens die wij hadden hetzelfde moeten doen als wat Denemarken deed. Het was alle moeite niet waard. Begrijp me niet verkeerd hoor, ik moet van de Duitsers niet veel hebben. Dat nationaal-socialisme daar deugde geen moer van, dat heb ik ook aan den lijve ondervonden toen ik in Duitsland was. Wij zijn in mei 1940 tekort geschoten omdat we ons niet beter hadden bewapend."

Van de heer Van Eldik uit Nijmegen kreeg Capelle nog een aantal foto's, zelf staat hij er niet op maar het gaat om foto's van het 8e Regiment Infanterie. Capelle: "Arie van Eldik heb ik nog wel eens gesproken na de oorlog. Die zat bij de andere sectie, hij is krijgsgevangen genomen. Dat was een heel bijzonder iemand. Naar een reünie of bijeenkomst op de Grebbeberg ben ik nog nooit geweest." Wij konden Capelle melden dat we uit eigen ervaring weten dat de herdenking op de 2e Pinksterdag ieder jaar weer zeer de moeite waard is.

Zo kwam er een einde aan het plezierige gesprek met Jan Capelle. De oud-vakbondsman koos zijn woorden zorgvuldig en weloverwogen, hij vertelde zonder veel opsmuk over zijn belevenissen op de Grebbeberg. Hij oogde uitermate vigilant voor zijn leeftijd. Natuurlijk hadden we graag gezien dat hij zich nog veel meer kon herinneren over die oorlogsdagen, maar dat kan je na bijna 70 jaar eigenlijk haast niet meer verwachten. Capelle mailde ons na een paar dagen nog over de herdenkingsbijeenkomst op de Grebbeberg. Hij wilde daar toch wel eens een keer bij aanwezig zijn...

3198