Schrijven betreffende toekennen onderscheidingen

R.B. LANDMACHT
AFDEELING I C.
--------
No. 1157.
AFDRUK. Antwoord op kantbrief van Chef Hoofdregelingsbureau
d.d. 16-12-'40, Kabinet No. M.O.133.
----------------------------------


 
    Terug aangeboden met bericht van het volgende:

  1. Reserve Eerste-Luitenant Mr. S.J. v.d. Hoeven.
        Hoewel de Eerste-Luitenant v.d. Hoeven het slachtoffer is geworden van:
    1e. paniek in de stoplijn,
    2e. paniek bij III-11 R.I.,
    3e. vluchten van eigen menschen
    en hij uiteindelijk aan den spoorlijn volgens zijn mededeeling als helper bij een mitrailleur is opgetreden, is er m.i. geen aanleiding voor een onderscheiding.
        De Luitenant v.d. Hoeven is, na ontdekt te zijn, in de richting van Rhenen teruggegaan en moet aldaar tal van andere vluchtelingen van III-11 R.I. en I-24 R.I. zijn gepasseerd.
        Indien hij er in geslaagd was, een troep te verzamelen en daarmede weerstand te bieden of op te treden tegen de kleine afdeeling Duitschers Oost van den spoorlijn, dan ware voor het verleenen eener onderscheiding m.i. aanleiding geweest. Thans is daarvoor m.i. onvoldoende reden.
        Al moge de Luitenant v.d. Hoeven 's nachts bij Kapitein Gelderman zijn geweest en den Luitenant Ketelaar hebben geholpen, toen het licht was, was hij daar niet meer.
        Zie in dit verband het verslag van den Cadet Vaandrig J.P. Philippa, dat gevoegd is bij de stukken betreffende Luitenant-Kolonel Smits, Commandant 24 R.I., waarin de Luitenant v.d. Hoeven wordt genoemd. Deze cadet vaandrig heeft blijkbaar ook bij het viaduct gevochten.
        M.i. geldt een en ander, zij het in veel mindere mate, eveneens voor den Reserve Eerste-Luitenant Ketelaar. Ook deze behoorde tot een onderdeel (III-11 R.I.), dat de stoplijn moest versterken en door een stoutmoedige stoot der Duitschers uiteen is geslagen.
        Hoe kwam deze officier ten slotte West van den spoorlijn, terwijl hij wist, dat de taak van het Bataljon Oost daarvan lag? Ik kan en wil niets afdoen aan het optreden van dien officier West van den spoorlijn, doch de omstandigheden, waaronder hij daar is gekomen, dienen m.i. in aanmerking te worden genomen en te worden onderzocht.
        Een groot verschil tusschen beide officieren is, dat Reserve Luitenant Ketelaar is gebleven, terwijl Reserve Luitenant v.d. Hoeven, na als helper te zijn opgetreden, zich heeft laten aflossen door den Cadet Vaandrig Philippa om zich naar de hulpverbandplaats te begeven. Den aard zijner verwonding ken ik niet.
     
  2. Reserve Eerste-Luitenant T.H. de Jong.
        Omtrent dezen officier is er m.i. eveneens geen aanleiding voor eene onderscheiding.
        Hij behoorde tot den Staf van Majoor Landzaat. Als zoodanig had hij m.i. bij den Majoor moeten zijn.
        De plaats, waar hij, volgens zijn mededeeling heeft gevochten, het magazijn van Ouwehand, lag in de onmiddellijke nabijheid van den door Majoor Landzaat als commandopost bestemden en gebruikten kelder, waarin op dat oogenblik echter een gewonde kapitein lag, die de deur had doen grendelen.
        Majoor Landzaat vocht aan den overkant in het paviljoen.
        De luitenant-adjudant viel volgens zijn verklaring op den grond, toen hij het bebloede hemd van Kapitein Maas zag.
        De uitdrukking: "er ontstond een soort verdeeling" klinkt twijfelachtig. Dat dit volgens regeling van Majoor Landzaat was, betwijfel ik, daar uit een verklaring van anderen blijkt, dat Majoor Landzaat herhaaldelijk heeft gevraagd, waar zijn luitenant-adjudant was.
        Kapitein Dewez, die commandant was in het magazijn, is herhaaldelijk naar Majoor Landzaat geloopen om te vragen of men niet terug zou trekken.
        Er heeft mij iemand verklaard, dat er in dat magazijn niet hard verdedigd is.
        Terwijl het gedrag van Majoor Landzaat de Nederlanders heeft bezield, waren de mannen in het magazijn er ten slotte niet toe te krijgen om door het Ouwehands Dierenpark uit te breken, zoodat Kapitein Dewez besloot tot overgave.
        Uit een en ander blijkt weinig van een energiek gevecht. In ieder geval is er naar mijn meening in de bekende gegevens geen aanleiding om eene onderscheiding te verleenen.
        Mocht U intusschen van oordeel zijn, dat verder onderzoek betreffende Reserve Luitenant v.d. Hoeven gewenscht is, dan zou ik dat alsnog kunnen uitvoeren.
     

De Luitenant-Kolonel v.d. G.S.,
V.E. Nierstrasz.

's-Gravenhage, 20 December 1940.


(Opmerking: Mr. S.J. van der Hoeven, Reserve 1e Luitenant der Jagers, is onderscheiden met de Bronzen Leeuw.)

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 3.11 MB)