Schrijven over richtlijnen voor verdere afwerking van de stellingen

COMMANDANT VAN HET
VELDLEGER

Hoofdkwartier, 18 Maart 1940.

Sectie I en V.
No. 2196 G.
Onderwerp: Voortgezette stellingbouw.

G e h e i m

  1. Nu de werkzaamheden in den verzwaarden stellingbouw als het ware een eerste stadium hebben bereikt waarbij mede aan de hand van luchtfoto's en verkenningen uit de lucht bepaalde conclusies nopens hetgeen is verricht kunnen worden getrokken, acht ik het - in aansluiting op de 15 dezer gehouden uitvoerige bespreking op mijn Hoofdkwartier - raadzaam deze hieronder meer in het bijzonder te beschouwen en daaraan richtlijnen voor de verdere afwerking te verbinden. Ik acht dit te meer noodzakelijk nu binnenkort het zgn. "beton-staalplan" in uitvoering komt en daarmede van de verzwaarde veldversterkingen wordt overgegaan tot een semi-permanente stelling.
    Ik wensch evenwel te beginnen met mijn algemeene tevredenheid te betuigen voor hetgeen sedert half-November en vooral in de laatste maanden, het zeer gure weer ten spijt, door commandanten en troep en vooral door de Hoofden Sectiën V is verricht.
    Het volgende heeft betrekking op den voortgezetten stellingbouw uitgezonderd den betonbouw.
  2. Uit de luchtverkenningen blijkt vooral dat de stellingen ten aanzien van de maskeering nog veel te wenschen overlaten.
    Ik erken ten volle dat hieraan zoowel door de langdurige vorstperiode als door de noodzakelijkheid vooral beNoorden de groote rivieren de infanterieopstellingen in ophooging aan te leggen aan maskeering hand in hand met den stellingbouw niet de hand kon worden gehouden zooals beZuiden de groote rivieren en meerendeels bij de artillerie het geval was. Nochtans wijs ik er met nadruk op, dat thans de maskeeringsmaatregelen ten aanzien van alle gevechtshandelingen tot hun recht zullen moeten komen.
    Het zal in dit opzicht aanbeveling verdienen, dat naast het maken van luchtfoto's en beoordeeling op den grond uit het voorterrein, ook de verschillende ondercommandanten tot bataljonscommandanten toe hun stellingen van de lucht uit bezien, de genomen maatregelen controleeren en vaststellen hetgeen nog dient te geschieden.
    De te maken opmerkingen op het gebied van de maskeering betreffen in het bijzonder:
    1. De uiteraard inwendig vrij steil bekleede loopgraven teekenen zich bijzonder scherp af.
      Het maskeeren van lange loopgraven slaagt zelden; doch het mogelijke moet bereikt worden door aanpassing aan de karakteristieke lijnen van het terrein. Zulks is voor de liniewallen, vooral waar deze tevens inundatiekeering zijn, niet mogelijk; hier zal derhalve door het ten spoedigste met zoden bekleeden en door struikgewas zoomede het tijdig (vóór 15 April) inplanten van hakhout e.d. zooveel mogelijk inzicht ook uit vliegtuigen moet worden belet.
      Het overdekken met rondhout, waarop een laag grond, verdient over grooten afstand geen aanbeveling, omdat bij artillerie- en vliegtuigbeschieting de loopgraven door de brokstukken versperd kunnen raken, door stukken balken en rondhout, ingestorte grond enz.
      Het aanbrengen van een dergelijke bedekking alleen op die plaatsen, waar zich vuurorganen bevinden en het sparen van openingen voor het werpen van handgranaten en het beklimmen van de frontborstwering geeft het tegendeel van maskeering. Het uitbreiden daarvan door op verschillende plaatsen deze afdekking aan te brengen heeft bij beschieting hetzelfde bezwaar als hiervoor genoemd.
      Maskeeringsnetten zijn althans over groote lengte al evenmin gewenscht. Afgezien van de omstandigheid, dat de loopgraven er toch niet afdoende mee kunnen worden gemaskeerd, worden deze loopgraven voor de bezetting "vallen", want bij nachtelijke patrouillegang en bij doordringen des vijands, kan deze laatste wèl van handgranaten gebruik maken, terwijl de verdediger niet terug kan werpen.
      Slechts over kleine lengten, zooals toegangen naar opstellingen, luister- en wachtposten e.d. kan men resultaat van dit middel verwachten.
      De goede oplossing, althans in hoogterrein, is een "warnet" van loopgraven te maken, waarin de plaatsen van de opstellingen der vuurorganen niet meer als zoodanig kunnen worden herkend. Ik kom hierop sub III terug.
    2. Vele pag.opstellingen hebben zulke groote schietgaten, dat deze uit de lucht zijn te onderkennen. Deze schietgaten kunnen en moeten worden gemaskeerd.
      Afdekking van de schietsleuf eener mitrailleur- of pag.opstelling met rondhouten en een lichte gronddekking heeft uit maskeeringsoogpunt wel waarde, doch deze zal - wegens gebrek aan weerstand - spoedig instorten en daardoor het functionneeren van den mitrailleur onmogelijk maken. Daarom zullen dergelijke sleuven met maskeeringsnetten moeten worden gemaskeerd.
    3. Als gevolg van de afwisseling van vorst, dooi, sneeuw en modder zijn vooral in de graslanden, diepe wagensporen over groote breedte gemaakt bij het aanvoeren van zand en materieel, óók hier en daar waar afzonderlijke opstellingen zijn opgeworpen. Deze sporen zijn uit de lucht buitengewoon goed zichtbaar. Waar noodig moet door ploegen, eggen en gras zaaien het terrein worden hersteld, zoo noodig worden oude wegen en sporen gehandhaafd.
      Valt met eenvoudige middelen deze toestand niet te verbeteren dan moet tijdig het advies worden ingewonnen van Sectie V van mijn H.K. (zie mijn brief van 16 Maart 1940 Sectie I.2. No. 1410 G).
      Een gelijk advies ware te vragen voor alle vraagstukken van bekleeding, bezaaiingen, beplantingen van meer omvangrijken aard en van herstel van vermelde grasmatten, weiden en andere cultuurgronden.
      Voorts ware te overwegen, om in een contract voor het aanvoeren van zand en grond voortaan een clausule op te nemen, welke aangeeft, dat het maken van wagensporen zooveel mogelijk moet worden vermeden, o.a. door het gebruik van planken en plaatijzer, terwijl dan tevens een strenge verkeersdiscipline, ook voor de burgerarbeiders in acht moet worden genomen, waartoe desnoods een hek van gladdraad tegen houten palen te spannen moet worden geplaatst.
    4. Hoewel de beton- en stalen kazematten niet duidelijk zijn te onderkennen, bleek, dat sommige nog niet bekleede werken wit-geel getint zijn en anderen eerder grijs of grijs-bruin, al naar gelang van de aangevoerde grond.
      Spoedige bekleeding met zoden of vlechtwerk is derhalve noodzakelijk. Bijkleuren der kazematten kan voorloopig geschieden door middel van teelaarde, plaggen, dennennaalden, mos afhankelijk van de omstandigheden.
    5. Het is noodzakelijk thans ten spoedigste (als gezegd vóór 15 April) en in ruime mate over te gaan tot het aanbrengen van een snel opschietende beplanting in het bijzonder ook vóór den Liniedijk waar deze is verbreed.
    1. De aanleg van een (war)net van loopgraven als bedoeld sub II.1. kost veel tijd, veel geld en veel arbeidskrachten, zoodat dit op korten termijn niet is te verwezenlijken en zeker niet in die terreinen waar veel in ophooging moet worden uitgevoerd, ook omdat hier het opgeworpen loopgravennet de vuuruitwerking zeer zou beperken.
      Niettemin dient toch naar de verwezenlijking van deze oplossing te worden gestreefd althans voor wat betreft het in de hoofdweerstand vereenigen van de gevechtsopstellingen in de frontlijn (hetgeen reeds het geval is bij de opstelling in de Liniewallen) en - rekening houdende met het betonplan - van die der compagniesreserves op pl.m. 300 meter achter de frontlijn en daarna geleidelijk aan van die achter de stoplijn.
      Vanzelfsprekend moeten deze loopgraven oordeelkundig worden aangelegd. Eensdeels moeten zij zijn aangepast aan het terrein, andersdeels moet zooveel mogelijk worden gebruik gemaakt van natuurlijke maskeeringen en van terreingedeelten, die ingraving begunstigen.
      Is ingraving niet, of niet voldoende mogelijk, dan moeten de dekkingen dezer loopgraven niettemin zoodanig zijn, dat zij het vuurplan niet nadeelig beïnvloeden.
      Op die plaatsen derhalve, waar vuursectoren of vuurrichtingen van mitrailleurs e.d. deze loopgraven kruisen (ik denk hierbij ook aan de zgn. reverskazematten), mogen de dekkingen die vuren niet onderscheppen. Dat wil dus zeggen, dat op die plaatsen, de dekkingen lager moeten worden gemaakt; bij uitzondering zelfs zoo laag, dat over korten afstand wordt volstaan met kruipgangen. Door het aanbrengen van latten moet dan worden gewaarschuwd, dat men in een minder goed dekking biedend gedeelte van het loopgraafnet komt.
      Daarnaast dient een overvloedig gebruik te worden gemaakt van schijnopstellingen en zullen bij ingetreden oorlogstoestand schijnloopgraven moeten worden gemaakt en zulks te meer, naarmate men verder is verwijderd van de verwezenlijking van een zoo goed mogelijk net van loopgraven. De uitvoering van het beton-staalplan brengt geen wijziging in de noodzakelijkheid van loopgraven; wel, als gezegd, moet het beloop er van aan het beton-staalplan worden aangepast.
    2. De moeilijkheden ten aanzien van gedekte aanvoer van reserves, aflossing, afvoer gewonden, aanvoer van munitie, levensmiddelen, materieel enz. blijven ook na het gereed komen der betondekkingen dezelfde.
      Deze handelingen zullen lang niet altijd des nachts kunnen geschieden. En zelfs des nachts moet men bedacht zijn op 's vijands vuuruitwerking. Evenwel zal in elk geval afzonderlijk moeten worden nagegaan - o.m. in verband met de urgentie van andere werkzaamheden - waar en wanneer met den geleidelijken aanleg van gemeenschapsloopgraven een aanvang kan worden gemaakt.
      Om der kosten wille zal een gedeelte van deze werkzaamheden, althans in laagterrein, worden uitgesteld tot het intreden van den oorlogstoestand.
      De lijn der compagniesreserves op 200 à 300 meter achter de frontlijn moet in beginsel op tenminste twee punten per voorbataljon door een gemeenschapsloopgraaf worden verbonden met de frontlijn. Het bepalen nu van de ligging en het beloop dezer gemeenschapsloopgraven moet, in het licht van de sub III.1 gegeven beschouwing, als van groot belang worden beschouwd en zulks ook omdat zij gelegenheid bieden de vuuruitwerking van het geheele stelsel op te voeren (zie onder 4)
      Bij den aanleg van deze gemeenschapsloopgraven in laag terrein moet aanvankelijk worden volstaan met het maken van kleine stukken loopgraaf, aangelegd op plaatsen waar de vuuruitwerking der eigen wapens niet wordt gehinderd of die door vuren kunnen worden geflankeerd. In deze stukken loopgraaf moeten de onderdeelen (aflossingen, transport van eten, munitie enz., afvoer van gewonden, ordonnansen enz.) sprongsgewijze oprukkend tijdelijk (om de 30 à 60 meter) dekking kunnen vinden.
      De weg van loopgraafgedeelte tot loopgraafgedeelte moet goed begaanbaar zijn. Geleidelijk wordt het aantal van dergelijke stukken loopgraaf opgevoerd, waardoor zal worden bereikt dat de tegenstander zijn vuur niet op korte stukken kan concentreeren. Waar mogelijk worden deze loopgraven tenslotte geheel verbonden, teneinde het net van loopgraven in het voorste gedeelte der hoofdweerstandstrook voor zooveel mogelijk te voltooien.
      De geleidelijke aanleg waarborgt dat met de vuuruitwerking uit de tweede lijn (en c.q. uit de stoplijn) op oordeelkundige wijze rekening wordt gehouden.
    3. Nabij elke overdekte opstelling voor een lichten of zwaren mitrailleur een stuk pag. of 6 veld moet daarvoor ook een open opstelling worden gemaakt.
    4. Het overbank naar achteren vuren moet over de rugweren mogelijk zijn, terwijl de gemeenschapsloopgraven gelegenheid moeten geven voor flankeerend vuur naar twee zijden.
    1. Ik wees reeds herhaalde malen op de noodzakelijkheid van verderen aanleg van puntdraadversperringen. Aangezien deze ook aan de binnenzijde der inundatie op de buitenteen van de liniewal enz. als hekversperring moeten worden aangebracht is onverwijlde toepassing noodzakelijk teneinde met het bekleeden van de wal niet te moeten wachten.
      Puntdraadversperringen zijn practisch gesproken niet te maskeeren. Zij verraden daardoor de best gemaskeerde opstellingen. Aaneengesloten beloop en het kiezen van lange takken die zigzagsgewijze loopen kan hieraan tegemoet komen, in het bijzonder voor front- en stoplijn.
      Toch zijn zij ook voor tusschengelegen opstellingen noodzakelijk.
      Hand in hand met den betonbouw moet dus ook de aanleg van puntdraadhindernissen plaats vinden. Zelfs kan deze aanleg aan den betonbouw voorafgaan.
    2. Regiments- en bataljonscommandoposten moeten gelegenheid bieden tot verdediging in front, op de flanken en in den rug in zich daartoe leenend terrein ook tegen doorgedrongen vechtwagens.

    Ik noodig U uit het vorenstaande spoedig niet alleen ter kennis te brengen van de onder Uw bevelen gestelde commandanten, maar een en ander, waar noodig, te doen toelichten door de er bij betrokken Hoofden Sectie V.

    De Luitenant-Generaal,
    Adjudant in B.D. van H.M. de Koningin,
    Commandant van het Veldleger,
    (get.) J.J.G. Baron van Voorst tot Voorst.

    Typ:Hg.

    Aan:
    C.-II L.K. )
    C.-III L.K. ) t/m
    C.-IV L.K. ) B.Cn.
    C.-Brig. A )
    C.-Brig. B )
    Gen.Maj. Dames

    Afdruk aan:
    O.L.Z.
    V.A.C.
    C.-I L.K.

    Bron: collectie T.L. Houdret, in mei 1940 reserve eerste-luitenant bij 1-I-15 R.A.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 36.25 MB)