Schrijven van dienstplichtig sergeant H.J. Kwantes

's-Gravenhage, 24 Januari 1941
Herman Costerstraat 427

Den Weledelgestrenge Heer
Luitenant-Kolonel V.E. Nierstrasz
's-Gravenhage.

Betreft: Uw schrijven d.d. 13 Januari 1941 Nr. 212.

    Weledelgestrenge Heer,

    In antwoord op Uw bovenvermeld schrijven laat ik hier een verslag volgen van de gebeurtenissen welke ik tijdens de oorlogsdagen beleefde.

    Toen de oorlog uitbrak was ik als sergeant - sectiecommandant - ingedeeld bij het 24e Regiment Infanterie, Ie Bataljon Mitrailleur Compagnie (M.C.-I-24 R.I.), gelegerd te Puiflijk tusschen Maas en Waal. De Regimentscommandant was reserve Overste Smit, Bataljonscommandant reserve Kapitein Bückert en mijn Compagniescommandant was de reserve Kapitein P. Stroomberg.

    Bij de Compagnie waren 4 secties van ieder 2 zware mitrailleurs, model Schwarzlose. De stukscommandanten van de stukken uit mijn sectie waren de sergeant Dan met als opvolger korporaal Krempel en de sergeant Leeflang met als opvolger de korporaal Aerts. Sergeant afstandmeter was de sergeant Rengers. Deze sergeant Rengers was in verband met zijn leeftijd opvolger sectiecommandant. De namen der bij de stukken ingedeelde manschappen zijn mij niet alle meer bekend, omdat ik eerst in Maart 1940 van het 13e Regiment Infanterie uit Gemert overgeplaatst werd naar het 24e Regiment Infanterie in Puiflijk. Bovendien zijn kort voor het uitbreken van den oorlog nog verschillende menschen van mijn sectie overgeplaatst naar de grensbataljons. Deze plaatsen werden weer aangevuld met pas afgerichte recruten uit de depots zoodat ik maar zeer kort met verschillende van deze menschen gewerkt heb en ik mij de namen niet goed meer uit het hoofd herinneren kan. Mijn appèlboekje raakte ik kwijt toen ik gevangen genomen werd.

    Den 10en Mei 's-Nachts te ca. 0.30 uur werd te Puiflijk door een hoornblazer "verzamelen" geblazen. Zoo spoedig mogelijk begaf ik mij naar het nabijgelegen Compagniesbureau waar de Compagniescommandant bevel gaf, dat ten spoedigste alles gepakt en opgeladen moest worden. Aan dit bevel was te ca. 2.30 uur voldaan en was alles marschvaardig om naar de stellingen te trekken. Dit bevel volgde weldra en te ca. 3.00 uur waren mijn beide stukken opgesteld en vuurklaar gemaakt. Dit meldde ik den Compagniescommandant. Onmiddellijk bij zonsopgang bemerkten wij een zeer groot aantal rondcirkelende vliegtuigen. Door het nog vage licht en de groote hoogte waarop deze machines vlogen konden wij niet onderscheiden wat dit voor machines waren. Velen meenden met Hollandsche machines van doen te hebben en veronderstelden dat dit een groote alarmoefening zou zijn waaraan de Hollandsche luchtmacht medewerkte. Toen na een half uur het zicht beter werd en de machines ook lager kwamen, bemerkten wij dat het Duitsche toestellen waren. Onmiddellijk kwam nu ook de batterij luchtdoel, die vrij dicht achter de stellingen van mijn sectie opgesteld stond, in actie en beschoot herhaaldelijk hevig de overvliegende toestellen. Naar mijn schatting zijn er dien 1e oorlogsdag door deze batterij ca. 6 tot 8 toestellen brandend neergeschoten. Uit eenige toestellen sprongen de piloten met parachutes. Die piloten werden later gevangen genomen. In de loop van den morgen kwam een bericht van de Regimentscommandant dat Engelsche en Duitsche toestellen onze neutraliteit geschonden hadden. De Duitsche toestellen hadden deze schending het eerst bedreven en moesten dus als vijand beschouwd worden. Later op den dag kwam een bericht van den Regimentscommandant dat Engeland, Frankrijk en België onze bondgenooten waren en machines van deze nationaliteiten niet beschoten mochten worden. Ook mijn sectie had als neventaak het bestrijden van luchtdoelen en in overleg met den Compagniescommandant werden de beide stukken, omdat geen gronddoelen aanwezig waren, tegen luchtdoelen opgesteld. Wij werden in de loop van den dag herhaaldelijk door laagvliegende vliegtuigen met mitrailleurvuur en een licht soort granaten bestookt. Bij de bestrijding van deze vliegtuigen hebben zich bijzonder onderscheiden de dienstplichtigen Claessens en Donders en vermoedelijk is hun mitrailleurvuur mede oorzaak geweest van het neerhalen van een der Duitsche machines. Toen de avond viel hield het overvliegen van machines op. In het voorterrein klonk echter gedurende den nacht bij tusschenpoozen heftig geweervuur. Ik achtte het daarom raadzaam om honderd meter uit de stellingen eenige posten uit te zetten om voor verrassende overvallen bespaard te blijven. Intusschen werd de korte nacht ook besteed om munitie aan te vullen en de wapens van water en olie te voorzien. In den morgen van den 11e Mei te ca. 4.30 uur kwam het bevel van den Compagniescommandant om alle maatregelen te nemen welke een spoedig vertrek mogelijk zouden maken. Een half uur later kwam het bevel tot afmarsch.

    Onder leiding van den Compagniescommandant zijn we toen via Leeuwen en Wamel over de pontonbrug van de Waal teruggetrokken op Tiel. Via Tiel zijn we vermoedelijk langs Buren, Zoelermond, Ravenswaaij en Rijswijk naar Maurik getrokken. In dit plaatsje kwamen we 's-avonds tegen 9 uur aan en kregen daar rust tot 's-nachts 1.00 uur. Den 12en Mei te 1.00 uur werd verder opgerukt en trokken we in de nabijheid van Eck en Wiel over een ponton welke over de Rijn gelegd was. We trokken op Amerongen aan. Hier werd eenigen tijd halt gehouden en werd het 1e Bataljon weer vereenigd. Het 1e Bataljon was tusschen Maas en Waal verspreid geweest. Een gedeelte lag bij de voorcompagnieën, een ander gedeelte was reserve geweest en al deze onderdelen van het Bataljon waren langs verschillende marschwegen naar Amerongen gekomen. Met het bataljon werd nu verder getrokken in de richting Elst. Een paar kilometer buiten Amerongen werd halt gehouden en "rust" gecommandeerd. Dit was tegen 8.00 uur in den morgen.

    Ik vernam, dat het 1e Bataljon toegevoegd was aan den Commandant Veldleger en dus onder diens onmiddellijke bevelen stond. Wij waren voorloopig reserve. Tegen 3.00 uur in den middag kwam het bevel om naar Amerongen te trekken. Hier werden de manschappen in barakken ondergebracht en kon gerust worden. Om half vijf werd weer verzamelen gecommandeerd en kwam het bevel, dat wij op Utrecht terug moesten trekken. Een vaandrig-cadet liet dit bevel echter controleeren en toen bleek dat dit bericht valsch was en wij integendeel als versterking naar de Grebbelinie moesten. In geforceerd marschtempo zijn we toen naar Rhenen getrokken. Dit geforceerde marschtempo was fnuikend voor verschillende menschen omdat zij 3 nachten al niet voldoende rust genoten hadden. Ook de lafhartige houding van den stukscommandant, de sergeant Dan, die voor elke overvliegende machine met zijn stuk dekking meende te moeten zoeken, was niet bevorderlijk voor het moreel van de menschen van zijn stuk. Op den weg naar Rhenen troffen wij militaire politie die vlak bij de hoofdweg op een zijweg in stelling lag. Ook stonden hier dichtbij eenige stukken Pag. opgesteld in de richting van Rhenen. Bij Rhenen werd door den Bataljonscommandant aan den Compagniescommandanten de verschillende opdrachten gegeven, allen met het doel een terugstoot te ondernemen op doorgedrongen Duitsche eenheden. Ik kreeg de opdracht met de sectie ter beschikking van den Kapitein Stroomberg te blijven. De Kapitein Stroomberg bleef ter beschikking van den Bataljonscommandant. Door het brandende Rhenen trokken wij met nog opgelegde stukken en nabij de betonnen brug buiten Rhenen (opmerking: bedoeld wordt het viaduct) werden de stukken afgelegd en lieten wij de karren achter.

    Terwijl wij voorbij de timmerfabriek in Rhenen trokken sloeg een vijandelijke granaat in deze fabriek. In het dorp Rhenen troffen wij naar schatting 20 marechaussee's te voet onder bevel van een kapitein en een luitenant. Allen hadden de karabijn tot vuren gereed en zij hadden blijkbaar tot opdracht de betonbrug te bewaken. Wij trokken met afgelegde stukken man voor man in snelloop over de betonbrug omdat deze brug volgens mededeeling van de daar aanwezige marechaussee's al verschillende malen onder mitrailleurvuur was geweest. Tijdens het overtrekken hadden wij geen last van vuur. Door bosch en open veld begaf de Kapitein Stroomberg zich met de verbindingsafdeeling van de Mitrailleurcompagnie en mijn sectie naar een vooraf afgesproken punt in het terrein waar de Bataljonscommandant Kapitein Bückert reeds met de staf van het Bataljon aanwezig was. De staf van het Bataljon, de verbindingsafdeeling van de Mitrailleurcompagnie en mijn sectie werden nu in colonne opgesteld en zoo trokken wij met invallende duisternis op, langs een zandweg met ter rechterzijde een dennenbosch en links van ons kreupelhout waarachter een droge greppel, waarachter open veld. In dit open veld lag ook een afdeeling Infanterie ter sterkte van een Compagnie. Welk onderdeel dit was is mij niet bekend. Nauwelijks waren wij een twintigtal meters voorwaarts gegaan of wij kregen geweervuur uit de richting van het bosch. Op bevel van Kapitein Bückert verlieten wij de weg en trokken verder voorwaarts in de greppel welke achter den weg gelegen was. Al spoedig was dit voorwaarts gaan ook niet meer mogelijk omdat het vuur uit de boschrand heviger werd en de treffers vlak in onze nabijheid insloegen. De Kapitein Bückert gaf geen bevel het vuur te openen.

    Intusschen was de situatie vrij verward omdat bij de minste beweging onze menschen niet alleen uit de boschrand beschoten werden maar eveneens door de achter ons liggende Infanterie. De duisternis was intusschen gevallen. Ik hoorde in de rechtervleugel van het bosch plotseling gekerm en angstgeschreeuw. Het leek mij of het daar in het donker tot een handgemeen gekomen was. Even later hoorde ik een stem in het Duitsch roepen: "Ruhig doch ......", de rest ging voor mij verloren. Ik kreeg de indruk dat een Duitsche commandant zijn menschen geruststelde. Ik gaf mijn menschen de opdracht hun wapens tot vuren gereed te houden en den stukscommandanten gaf ik opdracht wanneer de colonne voorwaarts zou gaan met hun stukken te volgen. Ik ging naar voren naar den Kapitein Stroomberg om hem mijn bevinding mee te deelen. De Kapitein Stroomberg bevond zich een honderd meter naar voren en terwijl ik naar voren trok viel het mij op, dat vrijwel alle menschen de schoolsche dekhouding hadden aangenomen, het hoofd rustend op de beide armen. De karabijnschutters boven op hun wapens. De lichte mitrailleurschutters hadden zelfs hun wapens naast zich staan of zij in rust waren. Niemand was tot vuren gereed. Ik maakte de menschen hierop attent en liet hen de wapens tot vuren gereed maken. Bij mijn kruipen door de greppel werd ik nog eenige malen uit de boschrand beschoten. Bij aankomst bij den Kapitein Stroomberg meldde ik mijn bevindingen. Intusschen kwam het bevel voorwaarts gaan.

    Ik trok met den Kapitein Stroomberg mee naar voren en bleef aan het einde der greppel op mijn sectie wachten. Mijn sectie kwam echter niet. Ik kroop weer terug en een 150 meter verderop vond ik menschen van de staf die niet naar voren durfden. Ik kon hen geruststellen en zoo volgden weer ca. 10 man. Opnieuw moest ik verder naar achteren omdat ook hier weer menschen waren die niet durfden. Het vuren uit de boschrand was intusschen opgehouden. Wij werden echter nog voortdurend door de achter ons liggende onderdeelen beschoten die ons waarschijnlijk voor vijandelijke onderdeelen hielden. Een paar maal riep ik: "Niet vuren, eigen troepen". Dit had echter geen resultaat. Eindelijk had ik ook weer verband met mijn sectie en ik bracht hen naar de door Kapitein Stroomberg aangegeven plaats. Het viel mij op hoe het moreel van de menschen geleden had. De menschen bleven staan zooals ze aangekomen waren, het wapen op de nek, de affuit op de schouders. Toen ik de aanwijzing gaf dat de wapens op de affuiten geplaatst konden worden wisten de menschen dit niet uit te voeren. De stukscommandanten konden hun menschen niet meer bij elkaar krijgen. Alle bewust reageeren was zoek en het leek wel of de menschen of oververmoeid of geestelijk geschokt waren. Het werken met de sectie was uitermate moeilijk. Het bleek dat verschillende menschen van de verbindingsafdeeling mankeerden, benevens de sergeant afstandsmeter van mijn sectie. Verschillende menschen zijn zooals mij later bleek dien avond op eigen gelegenheid teruggetrokken. Terwijl wij hier verzameld waren met de staf van het Bataljon leek het of wij voortdurend vanuit de boomen beschoten werden door automatische vuurwapens. Wij hoorden echter geen projectielen fluiten of inslaan. Later bleek dit een soort projectiel te zijn dat vrij gevaarloos was doch waarschijnlijk alleen gebruikt werd om de menschen angst aan te jagen. Toen wij nog niet wisten wat dit voortdurende geknetter was, werd het doel ook wel bereikt, verschillende menschen werden er uiterst nerveus van.

    De Kapitein had intusschen een zeer moeilijk te bereiken contact gekregen met officieren van op de Grebbeberg gelegerde onderdeelen. Dit contact kon zoo moeilijk bereikt worden omdat men ons wantrouwde en eerst nadat Kapitein Bückert contact had gehad met een overste van een aldaar gelegerd Regiment werden wij tot de loopgraven toegelaten en kregen wij gelegenheid hier ca. twee uur in de open lucht uit te rusten. Toen de morgenschemering aanbrak kregen wij warme koffie en brood en trokken wij met als gids een sergeant die in het terrein bekend was naar voren. Bij het doortrekken van een bosch, dat zeer omzichtig moest gebeuren omdat er opnieuw door eigen troepen op ons gevuurd werd, kregen wij een vijandelijke artilleriebeschieting te verduren. De treffers vielen echter wel ca. 200 meter uit elkaar en alleen de sergeant Leeflang werd hierbij aan het hoofd gewond. Toen wij ter hoogte van de commandopost van de stoplijn kwamen werd de artilleriebeschieting plotseling veel heftiger en nauwelijks waren de menschen in eenige onderkomens ondergebracht of een waar trommelvuur beukte eenige uren op deze omgeving. Tijdens dit artillerievuur was ik in de commandopost van de stoplijn (opmerking: bedoeld wordt hier de commandopost van Kapitein Hakkert, Commandant 3-II-8 R.I.) bij den Kapitein Stroomberg en Bückert. De Kapitein, commandant van de stoplijn, was gesneuveld (opmerking: Kapitein Hakkert was niet gesneuveld maar nam deel aan de tegenstoot van Majoor Jacometti en kon pas veel later terugkeren naar zijn plek) en de post was bezet door een 2e Luitenant (opmerking: bedoeld wordt hier de 2e Luitenant Rentjes van 3-II-8 R.I. die bij afwezigheid van de Kapitein Hakkert de zaken waarnam). Deze hield per telefoon verbinding met de posten in het voorterrein en het bleek dat verschillende posten goed stand hielden, eenigen gaven echter geen gehoor meer. Op een gegeven moment werd het artillerievuur weer naar voren verlegd en wij hadden hiervan dus niet meer zoveel hinder. Op dit moment kwam de sergeant Dan de commandopost binnen. Toevallig kwam er toen juist een bericht per telefoon binnen dat pantserwagens op een bepaald punt doorgestooten waren. De commandant van de stoplijn probeerde verbinding met onze artillerie te verkrijgen om stormvuur op dit punt te krijgen. Hij kon echter geen verbinding met de artilleriepost krijgen. De sergeant Dan kreeg van den Kapitein Stroomberg opdracht om weer naar de menschen van zijn stuk te gaan. In het voorbijgaan zei hij tegen mij: "Tjonge, tjonge, dat loopt verkeerd af". Ik stelde hem gerust en zei dat er nog niets verloren was. Hij verwijderde zich hierop. Na eenige tijd werd het artillerievuur weer verlegd en werden wij opnieuw door vijandelijke artillerie bestookt. Intusschen stelde de 2e Luitenant, commandant van de stoplijn, zich steeds opnieuw weer in verbinding via de telefoon met de verschillende posten en voortdurend kreeg hij antwoord van minder posten. Ten laatste zei hij dat hij zichzelf in het voorterrein wilde gaan overtuigen. Hij ging weg en onderwijl gaf Kapitein Bückert de opdracht dat wij ons klaar moesten maken voor de laatste verdediging.

    Ik verzamelde mijn menschen en de menschen van de verbindingsafdeeling en de staf. Mij bleek toen dat de stukscommandant de sergeant Dan met zijn wapen en de bediening van zijn stuk op eigen gelegenheid teruggetrokken was. Het overgebleven stuk werd opgesteld en de overgebleven menschen in de loopgraaf verdeeld. Intusschen kwam de commandant van de stoplijn weer terug met twee kapiteins. In de commandopost werd krijgsraad gehouden. Intusschen naderden de stormtroepen al meer en meer en wij konden op de flanken duidelijk hooren roepen "D'r aus". Tevens werd er met handgranaten geworpen. De stormtroepen waren echter zeer slecht van het terrein te onderscheiden door hun camouflagekleeding en door het feit dat zij hun gezichten eveneens nog met kleurstoffen hadden ingesmeerd. Spoedig kwam nu het commando dat de witte vlag uitgestoken moest worden en wij ons moesten overgeven. De stormtroepen waren nu ook zeer snel bij onze opstelling en riepen "D'r aus". Dit werd rijkelijk met handgranaten onderstreept. Wij kwamen uit onze stelling en onmiddellijk werd geroepen "Röcke aus". Onze helmen moesten af en de jassen uit waarbij sommige Duitschers niet erg zachtzinnig wel even een handje meehielpen. Ook wordt onmiddellijk gevraagd "Wo sind die Tommies und die Fransozen?" Een der soldaten begreep het Duitsche "Röcke aus" niet vlug genoeg. De sergeant Göttgens die de Duitsche taal perfect beheerscht, wegens studie in Duitschland, zei tegen dezen man: "Doe je jas uit". Uit dankbaarheid voor deze vertaling kreeg hij een schot door de buik van een Duitsche soldaat terwijl hij toch al krijgsgevangene en ontwapend was. Wij werden met andere krijgsgevangenen verzameld en moesten toen met opgestoken handen voor de Duitsche stormtroepen uit op een eigen nog vurende stelling aan en daarbij roepen: "Ophouden met vuren". Terwijl wij op deze stelling aanliepen werden wij in de flank door mitrailleurvuur bestookt en verscheidene menschen werden hierbij nog gewond. Een granaat die in onze nabijheid ontplofte maakte ook nog een gewonde. De Duitschers bleven in de boschrand en wij moesten, om de stelling te naderen die nog vuurde, uit de boschrand over een zandvlakte. Toen wij eenige meters op deze zandvlakte naar voren kwamen kregen wij opnieuw mitrailleurvuur, nu uit een andere richting. Dit vuur ging gelukkig over onze hoofden heen. Intusschen werden wij door de Duitschers uit de boschrand tot grootere spoed aangemaand. Even later kregen wij weer mitrailleurvuur uit dezelfde richting dat nu veel dichterbij insloeg. Allen wierpen zich plat ter aarde. De treffers kwamen vlak bij ons in het zand terecht. Toen dit ophield moesten wij weer naar voren en de stelling die nog intact was gaf zich toen over.

    Wij werden in de boschrand verzameld en werden naar achteren afgevoerd. Wij passeerden hierbij een groep van ca. 20 gesneuvelden die, allen van wapens, jassen en helmen ontdaan, tegen den grond lagen, de meesten met groote wonden in het achterhoofd en allen met het gezicht tegen de aarde gekeerd. Dit waren Nederlandsche soldaten. Op de harde weg aangekomen moesten wij in de looppas verder trekken. Dit was zeer zwaar en het tempo verslapte spoedig. Twee soldaten van de stormtroepen reden op de fiets naast ons en eischten met bedreiging van wapens dat wij het looppastempo volhielden met de handen en armen gestrekt de hoogte in. Op deze manier zijn wij naar het hotel "De Wageningsche Berg" getransporteerd. Hier werden wij verzameld met andere krijgsgevangenen en tegen den avond naar Arnhem afgevoerd waar wij de nacht in een school doorbrachten. Den volgenden dag gingen wij in gewoon marschtempo naar de grens en aan de grens werden wij met spoorwagens naar Bocholt vervoerd. Hier werden wij ondergebracht in groote linnen tenten. Na 10 dagen werden wij getransporteerd naar Neubrandenburg. Al spoedig werd dit kamp een staalkaart van blanke, gele en zwarte rassen. De Nederlanders verbleven echter in een afgescheiden deel van het kamp. Het bericht dat wij binnen korten tijd weer naar huis konden gaan verlichtte onze gevangenschap zeer. Op 13 Juni 1940 kwamen wij in Almelo weer in het vaderland terug en werden hier op gulle en zeer menschelijke wijze door onze officieren en de burgerij ontvangen.

De dienstplichtig sergeant,
(get.) H.J. Kwantes.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 8.82 MB)