Schrijven van reserve-majoor J.B. van Apeldoorn

afschrift

REGELINGSBUREAU
VELDLEGER.
nr. 717 G
ONDERWERP:
Krijgsgeschiedenis.
-------

's-Gravenhage, 9 September 1940.

G E H E I M.

In verband met Uw brief van 6-9-'40 deel ik U mede, dat aan Commandant I-46 R.I. reeds een aantal vragen waren gesteld en dat deze mij antwoordde:

"Naar mijn oordeel was Commandant Divisie-Reserve Commandant II-19 R.I. De bedoelde Luitenant-Adjudant was naar mijn meening de luitenant-adjudant II-19 R.I.
Opgemelde commandant heeft mij in den avond van 12 Mei op zijn commandopost bevelen gegeven, terwijl ik hem gedurende den nacht nog op zijn commandopost bezocht heb.
............................
Wel kan ik mij, behalve een bericht van hem betreffende een tegenaanval, welke te 5.30 uur zou plaats vinden, een bericht herinneren, dat tot elken prijs tot 8.00 uur de spoorbaan moest worden gehouden en geen vijand de spoorbaan mocht overschrijden. Dit laatste had echter reeds plaats gehad. Uit de verschillende beschietingen achter de frontlijn blijkt volgens mij, dat reeds 's avonds op 12 Mei patrouilles of misschien valschermjagers, de spoorbaan waren gepasseerd".

Uit het vorenstaande volgt:

  1. Het is bepaald noodzakelijk, dat wordt vastgesteld of Uw luitenant-adjudant namens U of op eigen gezag mededeelingen over het terugtrekken heeft gedaan.
    Ook uit andere verklaringen blijkt, dat er door officieren mededeelingen zijn gedaan, die bij de ontvangers daarvan den indruk hebben gewekt, dat bevelen waren gegeven voor het teruggaan.
    Het is daarom van zooveel belang, omdat het gedrag van vele troepen in een geheel ander licht komt te staan, wanneer dergelijke mededeelingen - hoe onverantwoordelijk ook - zijn gedaan.
  2. De mededeeling omtrent standhouden tot 8.00 uur werpt weer een nieuw vraagpunt op. Is dat uur inderdaad genoemd. Dit was toch door den Divisiecommandant niet gezegd.
  3. De vraag of de conclusie van Commandant I-46 R.I., dat er reeds vijand over de spoorbaan was, blijkende uit de schietpartijen juist is.
    Achteraf is gebleken, dat zoowel de beweerde aanval op den Koerheuvel als die op commandopost Commandant IVe Divisie zeer waarschijnlijk op mystificaties berusten en op de toen heerschende sfeer, waarin men overal Duitsche soldaten in Hollandsche uniform meende te zien. Al die schietpartijen waren uitingen van zenuwen van Hollandsche soldaten.
    Het zeer labiele weerstandsvermogen der soldaten brak - indien ik het goed zie - volkomen, toen de stuka's hun aanval deden.
    Kapitein Gelderman heeft echter met een handjevol mannen de situatie bij het viaduct beheerscht en is tenslotte weggegaan omdat hij alleen overbleef.

Ik zal bij Uw antwoord gaarne worden ingelicht omtrent het adres van Uw luitenant-adjudant en omtrent de mededeeling dat stand moest worden gehouden tot 8.00 uur.
Voorts verneem ik ook gaarne, of naar Uw inzichten de vijand den spoorlijn daadwerkelijk aanviel, toen de algemeene vlucht begon.
Alle berichten wijzen op hevig artillerievuur en den Stuka-aanval, doch het merkwaardige is, dat bij doorvragen blijkt dat de verliezen als gevolg daarvan niet groot waren.

de Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf.
(get.) V.E. Nierstrasz.

Aan
Reserve-majoor J.B. van Apeldoorn
Ootmarsumschestraat 65
Almelo.


-------------------------------------------------------------------------------------------------


Onderwerp:
Krijgsgeschiedenis

Almelo, 11 September '40

Geheim.

In antwoord op uw schrijven d.d. 9 September '40 no. 717G., heb ik de eer U het navolgende te berichten:
Het oordeel van Commandant I-46 R.I. over de bevelvoering lijkt mij onjuist. Commandant der stelling was toen Commandant 4 R.H., aan wien ik immers mijn commando op last van de Divisie had moeten overdragen. Ook I-46 R.I. stond toen dus onder de bevelen van Commandant 4 R.H. (opmerking kantlijn: Wist Commandant I-46 R.I. dit?) Ik had toen geen bevoegdheid meer om bevelen te verstrekken aan Commandant I-46 R.I.; slechts de onderdeelen van mijn eigen bataljon waren aan mijn bevelen onderworpen. Maar afgezien van deze omstandigheden verklaar ik met nadruk, dat door mij nooit eenig bevel tot het verlaten der stellingen is gegeven; ik heb er zelfs nooit aan gedacht een dergelijk bevel uit te vaardigen. Integendeel, geheel verrast zijnde door den terugtocht heb ik getracht pl.m. 500 meter west van Koerheuvel een nieuwe stelling te vormen (zie verslag).

Hoe verder Commandant I-46 R.I. aan de tijdstippen 5.30 en 8.00 uur komt, is mij eveneens een raadsel. Nooit heb ik het tijdstip 5.30 uur voor een tegenaanval (welke tegenaanval?) genoemd. In geen enkel bevel heb ik gesproken van "overschrijden der spoorbaan", wel van "tot het uiterste standhouden in de stelling", maar een tijdstip is daarbij nooit door mij genoemd. Trouwens, indien deze order uitgegeven was, hadden de onderdeelen van mijn eigen bataljon deze toch in de eerste plaats moeten ontvangen! Ik bezat geen bevoegdheid bevelen aan I-46 R.I. te versturen. Bij mij rijst daarom de vraag, of misschien een andere commandant deze berichten de wereld heeft ingezonden! Mogelijk is het natuurlijk ook, dat in het terrein mijn luitenant-adjudant Commandant I-46 R.I. ontmoet heeft, nadat de terugtocht der onderdeelen reeds begonnen was en hem dit toen medegedeeld heeft. Maar waarschijnlijk lijkt mij dit toch ook niet.

Dat in den avond van 12 Mei reeds patrouilles van den vijand of valschermjagers de spoorbaan gepasseerd waren, komt mij zeer ongeloofwaardig voor. In ieder geval heb ik hiervan op geen enkele wijze bericht ontvangen of hinder van gehad. Naar mijn meening was de vijand in den avond van 12 Mei de spoorbaan nog op geen enkele plaats gepasseerd, althans niet in het vak Rijn = paal 25 a/d spoorweg. Ook bij mijn verkenning naar voren in den morgen van 13 Mei, is mij daarvan niets gebleken.

Mij is ook nooit bericht, dat er een aanval op den Koerheuvel of op den commandopost der IVe Divisie is gedaan. Wel heb ik hierover naderhand geruchten opgevangen, maar waar mijn eigen commandopost in de nabijheid van den Koerheuvel lag en ik tijdens het terugtrekken een stelling pl.m. 500 meter west van den Koerheuvel heb geformeerd, wekt het bij mij verbazing, dat ik dan van dezen aanval niets zou hebben bemerkt.

Tijdens het oponthoud in deze stelling is de vijand ook niet komen opdagen, hoewel wij hem toen ieder oogenblik van uit de richting Koerheuvel verwachtten. Ik ben het met U eens, dat hier gedacht moet worden aan mystificaties. M.i. is dit helaas in de hand gewerkt door sommige berichten van hoogere commandanten, waarin o.a. vermeld stond, dat er groote kans bestond, dat krijgsgevangenen gedood zouden worden enz.

Dat Kapitein Gelderman zich bij het viaduct flink geweerd heeft, was mij tijdens het gevecht reeds bekend. Ook in mijn bataljon heeft zich toen een officier onderscheiden, namelijk de reserve 2e luitenant Suilen, die, naar ik meen, nog later dan Kapitein Gelderman de stelling verlaten heeft.

Voor zoover mij bekend, is het adres van mijn luitenant-adjudant F. van Capelle, reserve 1e luitenant, werkzaam bij den opbouwdienst te Zutphen. Daar ik echter in ongeveer 4 weken geen enkel contact met hem heb gehad, kan ik U niet met zekerheid verklaren, of hij daar nog is.

Zooals ik U reeds vermeld heb, heb ik nooit eenig tijdstip genoemd voor wat betreft het overschrijden der spoorbaan. Ik heb hiervoor ook nooit eenig bericht van den Divisiecommandant ontvangen. Toen de algemeene vlucht begon, was de vijand inderdaad bezig de spoorlijn aan te vallen, hoewel ik niet den indruk had, dat deze aanval zeer hevig was. Indien de spoorlijn niet aangevallen was, zou immers de Kapitein Gelderman niet aan het viaduct gevochten kunnen hebben, want dit ligt over de spoorbaan.

Ook de bij mij binnengekomen berichten bevestigen uw zienswijze, dat de verliezen als gevolg van den Stuka-aanval niet groot waren. M.i. werd echter het moreel der troepen ten slotte gebroken door het geheel en al uitblijven van de positief toegezegde Engelsche hulp in de lucht. Even na den Stuka-aanval zei ik tot iemand in mijn nabijheid: "Al hadden we nou maar 4 of 5 jagers gehad om die Stuka's uit elkaar te gooien. Dan hadden onze kerels gezien, dat we tenminste iets er tegen deden." Maar er was er niet één!

De reserve-majoor,
voormalig commandant II-19 R.I.
(get.) J.B. van Apeldoorn.

Aan
Den Heer Luitenant-Kolonel,
van den Generalen Staf
Hoofd van het Regelingsbureau Veldleger.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 2.68 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 3.98 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 3
(PDF, 2.51 MB)