Verhoor van reserve-kapitein W.H. Bückert

Proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 Februari 1942 voor
den Rechter-Commissaris Mr. P. Smit te 's-Gravenhage in de strafzaak
tegen J.J. van Heyst (commandant 2-I-24 R.I.) W.L. no. 318 R.

Willem Henri Bückert, oud 51 jaar, hopman bij den Nederlandsche Arbeidsdienst, wonende te 's-Gravenhage, Thorbeckelaan 269.
      Ik diende als reserve kapitein, Commandant van I-24 R.I. terwijl de 2e compagnie van dat bataljon onder commando stond van den reserve kapitein Van Heyst. In den namiddag van 12 Mei 1940 ontving mijn bataljon de order om naar den Grebbeberg te gaan en daar een tegenstoot te ondernemen. Bij het ontvangen van dit bevel bevond het bataljon zich te Amerongen. De order kwam van den Commandant IVe Divisie en werd mij mondeling door middel van een kapitein overgebracht. Ik wist eigenlijk alleen, dat ik naar den Grebbeberg moest gaan voor den tegenstoot, maar omtrent de positie van den vijand en ook van onze eigen troepen werd ik niet ingelicht en wist ik dan ook zoo goed als niets, hoewel ik nog getracht heb op weg naar de Grebbe hier en daar inlichtingen in te winnen. Te Rhenen heb ik mijn compagniescommandanten ingelicht voor zoover mij dat mogelijk was.
      Ik heb hun toen medegedeeld dat de stoplijn ongeveer lag bij den ingang van Ouwehand's Dierenpark, en heb hun dat op de kaart aangewezen. Ingevolge mijn bevel vormde de compagnie, die tot taak had op te rukken met een frontbreedte van 200 Meter vanaf het viaduct om den spoorweg te Rhenen in Oostelijke richting langs en ten Noorden van den weg Rhenen - Wageningen. Ik volgde met de bataljonsreserve achter mij ter hoogte van het midden van de beide voorcompagnieën. Ik had den compagniescommandanten medegedeeld welke mijn marschroute zou zijn en waar ik tijdens den opmarsch mijn commandopost zou hebben. In het begin bevond ik mij pl.m. 50 Meter achter de plaats van de twee voorcompagnieën en had ik nog contact met kapitein Van Heyst door zien en roepen. Toen het eenmaal donker was geworden, heb ik getracht door middel van ordonnansen met hem en de andere compagniescommandanten contact te krijgen, hetgeen niet gelukt is. Ik wijt dit aan de ordonnansen, die ons in den steek lieten. Ik stuurde meestal 2 man tegelijk uit, maar in 9 van de 10 gevallen kwamen zij niet meer boven water. Wel herinner ik mij, dat ik kapitein Van Heyst nog heb hooren roepen, en ik heb toen ook nog teruggeroepen. Ik vermoed, dat hij toen ter hoogte van den straatweg bij Ouwehand's Dierenpark was. Verder heb ik dien nacht met hem geen contact meer gehad. Mijn commandopost had ik in het bosch bij den Grebbeberg opgesteld en van daaruit heb ik wel getracht nog verbinding te krijgen met de 2e compagnie, maar, zooals reeds gezegd, tevergeefs. In den loop van den avond, ik schat te ongeveer 21.00 à 22.00 uur, ben ik nog ongeveer 150 meter rechts van mijn commandopost op den straatweg geweest en heb bij aldaar geposteerde marechaussee's nog gevraagd, of zij geen langen kapitein van de Jagers gezien hadden, terwijl ik hun tevens mijn commandopost uitduidde.
      Ik heb van geen enkelen van de commandanten van de drie tirailleurcompagnieën dien nacht eenig bericht ontvangen, hoewel zij wisten, waar mijn commandopost, althans mijn marschroute, was, noch heb ik hen in de loop van dien avond gezien. Het moet dan ook op een vergissing van den kapitein Van Heyst berusten, als hij beweert, dat hij mij in den loop van den avond van 12 Mei 1940 in de nabijheid van het viaduct te Rhenen heeft ontmoet.
      Den volgenden morgen vroeg bleek mij, dat van de 2e compagnie niets meer te vinden was. Ik heb den indruk, dat de verschillende secties in den loop van den nacht reeds zijn teruggevloeid en dat daarom de kapitein Van Heyst ze niet bij elkaar heeft kunnen krijgen. Ik wijt het niet slagen van de operatie aan de volgende omstandigheden: onvoldoend geoefende troepen, volslagen onbekend terrein, terwijl er geen mogelijkheid bestond om het terrein vooraf te laten verkennen, onbekendheid met de versperringen (er waren prikkeldraadversperringen van meer dan 2 Meter hoogte, terwijl niemand precies den weg wist om er omheen te trekken), onvoldoende bekendheid met de positie van den vijand en van de eigen troepen, terwijl de geheele marsch moest worden uitgevoerd in volslagen duisternis. Mijns inziens kon men niet zeggen, dat het verloop bij de compagnie Van Heyst oorzaak is geweest dat de tegenstoot niet is kunnen worden uitgevoerd. Integendeel, de 2e compagnie is ten minste nog voorwaarts gekomen, maar de 3e compagnie is heelemaal achtergebleven en is zelfs achter de bataljonsreserve terechtgekomen. Bovendien merk ik nog op, dat ik er van uitging, dat de rechter flank van het bataljon was beveiligd door het Eskadron Wielrijders, maar later bleek mij, dat van beveiliging geen sprake was, want dat ook dat eskadron al was teruggetrokken.

Voorgelezen, volhard en geteekend,

(get.) W.H. Bückert.

Waarvan dit proces-verbaal, door ons, Rechter-Commissaris met den Griffier geteekend.

(get.) P. Smit
(get.) Bannier.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 4.64 MB)