Verklaring van dienstplichtig sergeant G.C. Flipse

Verklaring afgelegd door den dienstplichtig sergeant G.C. Flipse van 3-I-8 R.I. in de vergadering der
Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 24 Februari 1947.
---------------------------------------------

  Ik was aanvankelijk ingedeeld bij een uitkijkpost (U8). Wij hadden geen opstelling; er was alleen een gat gegraven. Het uitkijkveld werd tengevolge van het struikgewas links beperkt tot aan de "Blauwe Kamer". In mijn vak is niets gebeurd.

  Op 12 Mei kwamen wij onder vuur vanuit de eigen stelling. Aangezien wij niets meer konden doen (de telefoonverbinding was verbroken) besloot ik op de eigen stelling terug te trekken. Van den sergeant-commandant van U8, die wel aanwezig was, ging niets uit. Zijn naam herinner ik mij niet meer. Toen wij terugtrokken, werd er vanuit de eigen stelling op ons gevuurd. Ik ben met een witte doek vooruit geloopen om het vuur te doen beëindigen. Mijn menschen liet ik in een inzinking van het terrein achter totdat tengevolge van mijn aankomst in de stelling het vuren zou ophouden.

  Ik heb mij in de stelling gemeld bij mijn Sectie-commandant sergeant Van Mameren.

  Vervolgens heb ik deelgenomen aan een tegenstoot. Bij den eersten uitval kwamen wij tot voorbij de prikkeldraadversperring. Toen werden wij teruggeroepen omdat het bevel tot den uitval te vroeg was gegeven. Bij den tweeden uitval zijn wij tot ver in het terrein (500 meter) doorgedrongen. Wij hadden geen hinder van het struikgewas. Wij kwamen eerst over open terrein en daarna door een bosch. Wij ontvingen vuur; Duitschers heb ik echter niet gezien. Bovendien moet ik aannemen, dat wij van achteren beschoten werden. Korporaal Ribbers werd namelijk in de zool van zijn voet gewond. Sergeant Van Mameren kreeg een schot door zijn gelaat. Op een gegeven moment ontdekte ik, dat ik noch links, noch rechts was aangeleund. Aangezien ik bovendien niet wist welk doel ik moest bereiken (hieromtrent was niets medegedeeld) besloot ik op eigen gezag terug te gaan. Op den terugweg werd vanuit de stelling weer op ons gevuurd. Ik ben rechtop gaan staan en heb getracht het vuur te doen stoppen. Het laatste stuk van den terugweg (vanaf de prikkeldraadversperring) heb ik over den grooten weg afgelegd. Later heb ik gehoord, dat in onze stelling een afdeeling Jagers had gezeten, die op ons vuurde. Ik ben naar den Kapitein gegaan om hulp te vragen voor Ribbers, Van Mameren en anderen, die gewond in het terrein waren achtergebleven. De Kapitein kon mij niet helpen waarna ik op zoek ging naar de hulpverbandplaats. Toevalligerwijze vond ik deze doordat ik mij voor vuur moest dekken en daarbij in den ingang van de hulpverbandplaats rolde. Het zoeken was voor mij moeilijk omdat ik schemerblind ben. De dokter in de hulpverbandplaats wilde mij aanvankelijk geen hulp geven, omdat het te gevaarlijk was. Ik maakte mij heftig kwaad en bleef aandringen. Na den geheelen nacht gewacht te hebben, kreeg ik den volgenden morgen tegen 6.00 uur een sergeant en eenige hospitaalsoldaten ter beschikking. Wijn zijn gegaan naar onze stelling, alwaar Ribbers en Van Mameren inmiddels op eigen kracht waren aangekomen. Zij hadden tengevolge van hun verblijf in het voorterrein meerdere verwondingen opgeloopen. Verder dan onze stelling konden wij helaas niet komen, omdat de Duitschers in het voorterrein zaten.

  Vaandrig In den Bosch was, hoewel hij pas van de school kwam en nog jong was, flink.

  Luitenant Verberne vertoonde leiderscapaciteiten en gedroeg zich moedig. Hij was flinker dan de Kapitein. Deze heeft m.i. gefaald; ik achtte hem volkomen ongeschikt.

  Ik heb met Luitenant Verberne deelgenomen aan het werpen van handgranaten, toen de Duitschers van alle kanten kwamen opzetten. Vaandrig In den Bosch schroefde de doppen van de handgranaten af.

  Vaandrig Evertse bezat leidersgaven; hij gebruikte bovendien zijn hersens buitengewoon goed. Ik vond hem flink.

  Ik heb, hoewel ik geen ordonnans was, nog berichten overgebracht naar den Majoor Landzaat. Hierbij ben ik eenige malen onder vuur geweest.

's-Gravenhage, 24 Februari 1947.



G.C. Flipse.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.21 MB)