Verklaring van dienstplichtig wachtmeester D.F. Wesseling

Verklaring afgelegd door den dienstplichtig wachtmeester D.F. Wesseling van 1-I-16 R.A.
in de vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 24 Maart 1947.
------------------

           Op 12 Mei 's avonds, tegen het invallen van de duisternis kwamen wij in stelling op den Grebbeberg. De Kapitein De Bruine was mijn Batterij-Commandant. Wij kwamen uit Wamel en hebben eerst nog in Leeuwen in stelling gestaan. Ik was op den Grebbeberg Commandant van het linker-stuk, hetwelk open en bloot opgesteld stond op een landweg nabij het Kruispunt van den autoweg en den Nieuwe-Veenendaalscheweg. Links van mij liep een groote weg, waarover onderdeelen terugtrokken. Er waren tevoren geen stellingen gereed gemaakt; wel bevond zich dichtbij mijn stuk een onderkomen van de Infanterie. Achter het 2e en 3e stuk waren betonnen ringen, die als schuilplaats dienst hebben gedaan. Achter mijn stuk stond zware artillerie opgesteld.

           Op 13 Mei 's morgens zat ik tijdens een vuurpauze op de langboom van de caisson. Vanaf den vroegen morgen hadden wij onder zwaar artillerievuur gelegen, korporaal De Wit is daarbij gedood. Het pantserschild stond in vuurstelling. Plotseling kwam een voltreffer achter mij in de munitie en ontplofte, tengevolge waarvan ik aan het hoofd zwaar gewond werd (schedelbasisfractuur). De munitie was gedeeltelijk ontpakt. Vanaf dit moment weet ik mij niets meer te herinneren; ik kwam eerst weer bij kennis op 16 Mei in het Wilhelmina-Gasthuis te Amsterdam. Ik heb van den Batterij-Officier (1e Luitenant Rutgers) later schriftelijk gehoord wat er verder gebeurd is en bovendien hebben de wachtmeesters Knoll en De Ridder mij een en ander verteld. Tengevolge van mijn verwonding ben ik van den langboom gevallen. De heide rondom de caisson is in brand geraakt; ik herinner mij nog, dat ik het ontzettend heet kreeg. De wachtmeesters Knoll en De Ridder hebben mij met levensgevaar van onder de caisson weggehaald en gebracht naar een granaattrechter. Toen wij daar goed en wel met ons drieën waren aangekomen, vloog de caisson de lucht in. Mijn hoofdhaar was geheel verschroeid en al mijn bovenkleeren verbrand.

           Het optreden van de wachtmeesters Knoll en De Ridder vind ik, te oordeelen uit hetgeen mij is medegedeeld, bijzonder flink. Hun handeling door mij te redden, moet levensgevaarlijk zijn geweest.

's-Gravenhage, 24 Maart 1947.

(get.) D.F. Wesseling.

Opgenomen: M.
Typ.: K.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 822.95 KB)