Verklaring van reserve-eerste luitenant J.H.C. Valckenier Kips

Verklaring afgelegd door den reserve 1e Luitenant J.H.C. Valckenier Kips van 3-4 R.H.
in de vergadering van de Commissie Militaire Onderscheidingen van 21 April 1947.
----------------------------------------

     Tijdens de actie bij Heumen was ik Pelotonscommandant 4-3-4-R.H. Commandant was de Ritmeester Baron van Pallandt. We hadden opdracht:
1. de brug over het Maas/Waalkanaal te hernemen
2. na te gaan of de vijand zware wapens had en zoo ja waar deze stonden opgesteld.

     Deze opdracht werd ons voor Heumen, ik meen in Wychen, gegeven. Er is ongeveer anderhalf peloton onder reserve Luitenant De Vos van Steenwijk naar de brug gegaan.
     Het 1e peloton stond onder bevel van Luitenant De Vos van Steenwijk, het 2e onder wachtmeester SNIER, het 3e onder kornet Dudok van Heel en het 4e onder mij.

     De Ritmeester Van Pallandt kreeg opdracht het stafkwartier in Beneden-Leeuwen met 1 peloton te beveiligen. Hiervoor werd aangewezen het peloton Dudok van Heel. Een half peloton werd later achter gelaten bij de gevechtstrein van het eskadron en bij de keukentrein. Het overige, 2,5 peloton moest in de richting van Heumen. Onderweg werd het peloton Snier achtergelaten om deel te nemen aan boschgevechten tegen parachutisten. Er bleef dus 1,5 peloton over, namelijk het peloton van mij en 0.5 peloton van De Vos van Steenwijk. De Ritmeester ging ingevolge speciale opdracht naar Beneden-Leeuwen.

     De opdracht om de brug te hernemen kwam van de Majoor Weber van de Infanterie. Er waren drie wegen die naar den brug leidden, waarvan de vork onmiddellijk West van de kom van het dorp bijeenkwam. De Luitenant De Vos van Steenwijk besloot met een groep achter te blijven om een reserve in de hand te houden. Hij bleef in het meest Oostelijk gelegen huis van het dorp en stuurde mij met drie groepen naar de brug. Een groep ging langs den Noordelijke en een langs den Zuidelijke weg. Zelf ging ik met een groep langs den middenweg. Bij de Zuidelijke groep was de wachtmeester Dijkstra bij de Noordelijke groep de wachtmeester Koopmans. Ik weet niet meer wie bij mij was, de wachtmeester Van Veen of de wachtmeester Bijlsma. De middengroep was sterk een lichte mitrailleur en 10 tot 12 karabijnen.
     Op een gegeven moment merkte ik dat de Noordelijke groep te weinig opschoot. Ik heb den ordonnans Buffinga er heen gestuurd met de mededeeling dat ten koste van alles verder moest worden opgerukt. Buffinga kwam in een bocht van den weg onder vuur en is door een sloot verder gekropen. Hij kwam bij Koopmans en vernam dat deze niet verder kon wegens een afsluitingsvuur hetwelk voor hem lag. Zelf ben ik met de middengroep vanaf dat moment nog hoogstens 200 meter vooruit gekomen. Toen kwam ik ook voor een afsluitingsvuur dat mij verder voorgaan belette. Ik was toen ongeveer 150 meter van de Westzijde van de brug. In hoofdzaak kreeg ik mitrailleurvuur en later ook mortiervuur. Er was eenige dekking in het terrein, doch daar moesten we uit en daarvoor lag het afsluitingsvuur. Naderhand heb ik geconstateerd dat de Duitschers op de brug zaten. De Zuidelijke groep kon op een gegeven moment ook niet verder wegens vuur van zware mitrailleurs. Ik had hiermede ook geen behoorlijk verband meer. Ik ben teruggegaan en heb een en ander gemeld aan De Vos van Steenwijk. Daarop kreeg ik persoonlijk opdracht om weer naar voren te gaan om te zien of ik iets kon waarnemen omtrent vijandelijke artillerie. Ik nam dezelfde weg als den eersten keer, althans iets ten Zuiden van de straatweg. Met eenige menschen, ongeveer 0.5 groep, waaronder korporaal Hiddingen, de huzaren Buffinga, Matser en Faber ben ik op weg gegaan, we zijn het terrein doorgeslopen totdat de verspreide groep weer naar elkaar toekleefde. Een mortierprojectiel ontplofte op een gegeven moment. Matser raakte een oog kwijt, Faber kreeg een scherf door de hand en bovendien waren er enkele licht gewonden. Ik ben gekomen tot ongeveer 100 meter voor de brug, dus dichterbij dan den eersten keer. Ik had een mondingsvuur gezien naar schatting op 150 meter aan de Oostzijde van de brug. Ik heb dit gemeld waarop de Luitenant De Vos van Steenwijk besloot om terug te gaan. De gewonden hebben we meegenomen. Matser is in een noodverbandplaats ter plaatse gelegd en Faber kreeg aldaar een noodverband. Matser heeft zich later per rijwiel op eigen kracht weer bij het eskadron gevoegd. Daarna is hij ergens opgenomen omdat hij niet meer kon.
     Even Westelijk van het punt waar de drie wegen bij elkaar komen, vlak voor het café waar de commandopost van de Luitenant De Vos van Steenwijk was, hebben we een versperring aangebracht. We hebben aanwezige kribben op den weg gezet, alle glas en aardewerk op den weg gegooid en twee boomen omgezaagd. Vervolgens ben ik op het dak van de Rooms-katholieke pastorie van Heumen geklommen om het terrein waar te nemen. Ik merkte dat ten Zuiden van de spoorbrug over de Maas, die was opgeblazen, de vijand bezig was in rubberbooten over te steken. De brug was naar schatting 2000 meter van mij af. Verder zag ik dichterbij meer Noordelijk van de Maas vijand die al aan land was. Er is nog een oogenblik telefonische verbinding geweest met de stekelvarkens die daar waren. Ik weet niet of Dijkstra of de Luitenant De Vos van Steenwijk deze verbinding heeft gehad. De verbinding is heel spoedig verbroken.
     Ook dit heb ik aan den Luitenant De Vos van Steenwijk gemeld. Noord van mij heb ik in het terrein iets zien bewegen in Westelijke richting, doch ik kon niet zien of het vriend of vijand was. Het waren militairen die geen oranje band om hadden. We waren namelijk even voor Heumen door een korporaal der Infanterie opgewacht, die ons mededeelde dat de vijand gedeeltelijk gekleed was in Nederlandsch uniform. Wij moesten een oranje band om doen. Ik ben met Buffinga er op af gegaan en heb geroepen. We werden geantwoord in Limburgsch dialect. Het waren militairen van een artillerieonderdeel, die terugtrokken. Daarop besloot de Luitenant De Vos van Steenwijk om terug te gaan aangezien hij meende niets meer in Heumen te kunnen doen en aan zijn opdracht zoo goed mogelijk gevolg te hebben gegeven. Er is nog overwogen om de brug af te sluiten, doch aangezien een paar honderd vijanden al aan onzen kant van de brug waren en de vijand ten Zuiden van de spoorbrug over de Maas bleef oversteken, waren we bang voor insluiting. Het terrein kenden we niet.
     De Luitenant De Vos van Steenwijk is, in elk geval tot Wychen terug gegaan langs den zelfden weg dan [als] we gekomen waren. We gingen terug over Wychen, Batenburg, Niftrik, Appeltern, Puiflijk. Op een gegeven moment is opdracht ontvangen om Oost van Wychen te blijven en te trachten aldaar een afsluiting te vormen en te houden tot 17.30 à 18.00 uur. In Wychen schijnt een of andere staf gezeten te hebben, die we moesten beveiligen. Dit is gebeurd totdat op een gegeven moment een onderofficier kwam met de mededeeling dat de beveiliging niet langer noodig was, aangezien de staf uit Wychen was vertrokken. Vervolgens zijn we naar Beneden-Leeuwen gegaan.

     Den nacht van 11/12 Mei hebben we doorgebracht in Amerongen. Op 12 Mei kreeg het eskadron opdracht om naar Rhenen te gaan. Daar kwamen we even voor het invallen der schemering aan. Aan de Westzijde van Rhenen ontmoetten we de majoor v.d. Ploeg die ons mededeelde dat in de bosschen op de Grebbeberg parachutisten in de boomen verborgen zaten, en dat deze er uit moesten. De stelling die daar was, zou door eigen troepen bezet zijn. Hiermede moesten wij overleggen om een uitval te doen. Zou de stelling niet bezet zijn, dan moesten wij deze bezetten en ook een uitval doen. Bij aankomst bleek dat de stelling hoogst matig bezet was. Daarvoor op ongeveer 150 meter afstand was een hooge en breede prikkeldraadversperring. Ik was met Ritmeester Van Pallandt en De Vos van Steenwijk naar voren gegaan; het eskadron bleef a cheval van den weg op den Grebbeberg achter. Volgens de Ritmeester was het onmogelijk de stelling met een eskadron te bezetten. Hij is naar achteren gegaan en gaf opdracht aan De Vos van Steenwijk om een bruggenhoofd te vormen onmiddellijk ten Oosten van het viaduct. De Vos van Steenwijk, Dudok van Heel, wachtmeester Snier en ik hebben beraadslaagd hoe wij het bruggenhoofd zouden vormen en hebben daarna stelling genomen tusschen de struiken. Een Duitsch storingsvuur lag op den Grebbeberg en kwam ongeveer tot aan de Oostrand van Rhenen. Op den Grebbeberg viel hier en daar een treffer. Enkele voorwagens, artilleristen en infanteristen kwamen naar beneden en deelde mede dat zij het verre van prettig hadden gehad. We kregen last van terugtrekkende troepen. De Luitenant De Vos van Steenwijk vond het toen beter om het viaduct over te gaan. Daar kwam bij ons de kapitein Gelderman der Marechaussee die ons mededeelde een bijzondere opdracht te hebben. Hij nam onder meer de leiding van het eskadron op zich. De Ritmeester Van Pallandt was nog niet aanwezig. We kregen last van eigen vuur. Tenslotte, nadat eerst de Kapitein Gelderman gezegd had dat we Oostelijk van het viaduct moesten blijven, zijn we naar het westen gegaan met zijn instemming. In den avond van 12 Mei werd er van alle kanten geschoten, de z.g. hel van Rhenen brak los. Orde was er niet meer. Ik heb mijn peloton gelukkig zoo goed als geheel bij elkaar kunnen houden. Ten Noorden van den weg Rhenen / Wageningen en Westelijk van het viaduct heb ik een tijd lang in stelling gezeten in een te voren gereed gemaakte loopgraaf. Ik was Noordelijk niet aangeleund. Ten Zuiden van den weg zat toen Dudok van Heel en naar ik meen ook de wachtmeester Snier en de Luitenant De Vos van Steenwijk. Van uit de huizen aan de Oostzijde kon men blijkbaar zien in de loopgraaf aan de westzijde. Ritmeester Van Pallandt kwam toen even bij het eskadron terug, hij is misschien 3 uur weggeweest. Hij kwam kijken hoe ik het maakte en ging toen weer weg. Daarna kwam de Luitenant De Vos van Steenwijk die het beter vond om met het gedeelte dat over was (er waren een aantal menschen zoekgeraakt) terug te trekken, den dag af te wachten West van Rhenen en bij het aanbreken van den dag weer naar voren te gaan. Dit is gebeurd. In den nacht ben ik twee of driemaal Rhenen in geweest, eenmaal per rijwiel, verder te voet, en heb getracht eenige menschen te verzamelen om weer aan den strijd deel te nemen. Scheldende heb ik ze bijeen getrommeld en eenige tientallen bij het eskadron verzameld. Onderwijl rustte mijn peloton bij De Vos van Steenwijk in Westrand van Rhenen. Ik had toen alleen nog over de wachtmeesters Koopmans, en Van Veen; de derde was verdwenen in Westelijke richting. Dien zelfden nacht heb ik als gemachtigde van De Vos van Steenwijk de Kolonel Van Loon nog bezocht. De Luitenant De Vos van Steenwijk had waarschijnlijk van kapitein Gelderman gehoord waar de commandopost Commandant IVe Divisie was. Ik heb den kolonel verteld hoe de toestand in Rhenen was. De Kolonel meende dat door hem aangewezen troepen nog in hun stellingen lagen, doch deze hadden wij niet gezien. Het kostte moeite den kolonel dit te doen geloven; hij rekende te vast op hen. Een gedeelte van dien nacht hadden we geen contact met den Ritmeester. Deze heeft wel tegen De Vos van Steenwijk gezegd dat hij naar een door hem opgegeven plaats ging. De Kolonel gaf mij bevel in Rhenen te blijven en stand te houden. Ik had den kolonel getoond waar we den vorigen dag gezeten hadden. De kolonel gaf mij opdracht Westelijk van het viaduct stelling te nemen en te blijven zitten. In den nanacht zijn we Rhenen weer ingetrokken en hebben stelling genomen. Zelf kwam ik onmiddellijk Zuid van den weg. Daar zat ook de luitenant Hollertt, Dudok van Heel (met wien ik verder weinig contact meer heb gehad). Zelf had ik met een gedeelte van een eskadron huzaren, waaronder wachtmeester.Dubois en een aantal verzamelde infanteristen een stelling in een huis vlak tegenover de Stoomhamer. Vanuit dit huis, kippenschuur en een stuk loopgraaf hebben we den vijand in de Stoomhamer bevuurd. Persoonlijk ben ik zoolang mogelijk gebleven, totdat we bijna waren ingesloten. Door de Noordelijke en Zuidelijke deur van en door de garage waarin we zaten ontvingen we vuur. Ik had ook met niemand contact meer en hoorde ook geen eigen vuur meer. Zooals later bleek waren allen terug getrokken. Het was toen in den laten namiddag. De bovenverdieping van het huis is stukgeschoten. Toen bleven we beneden en in de schuur. Zelf ben ik in en om het huis ambulant geweest. Een gedeelte van mijn menschen is in de loopgraaf gegaan waarin ook de Luitenant Hollertt zat. Korporaal Knies zat ook in deze loopgraaf. Hij hoorde bij het peloton De Vos van Steenwijk en is 's morgens met mij naar voren gegaan. Noord van den weg stond een zware mitrailleur die aanvankelijk bediend werd door een marechaussee, doch thans verlaten was. Op mijn vraag boden de wachtmeester Rodenburg en korporaal Knies zich als mitrailleurschutter aan. Ik maakte hen bekend met het gevaarvolle daarvan. Om beurten hebben ze den mitrailleur bediend. Ik ben eenige malen bij hen geweest om doelen aan te geven. Bij het wisselen van een band of bij het opheffen van een storing is Knies getroffen door drie of vier mitrailleurkogels. Hollertt, Dubois of Rodenburg en ik hebben hem weggesleept en in een auto gezet waarmede hij naar ik meen door Rodenburg is weggevoerd. In den loop van den dag is ook de kapitein Gelderman nog bij ons geweest. Gevonden mitrailleurs en een stuk pag. hebben we mee naar voren genomen. Ten slotte werd het onmogelijk langer te blijven. Ordonnansen, die ik naar den Ritmeester, ergens achter, gezonden had kwamen niet terug. Ik had nog 10 tot 12 man over en weinig munitie meer. De Ritmeester is 's morgens wel vooraan geweest, hij heeft toen trommels van de rijwielen gehaald en bewoog zich overal. Later had ik geen contact meer met hem, trouwens met niemand.
     Ik ben als laatste van het eskadron teruggegaan. Sprongsgewijze heb ik de mannen terug laten gaan en gezegd dat ze West van Rhenen op mij moesten wachten. Ik heb hen bovendien gezegd dat ze moesten trachten rijwielen te krijgen. Dit is gelukt. We zijn in de richting Leersum gegaan waar ik bij een steenfabriek De Vos van Steenwijk weer ontmoette. Ritmeester Van Pallandt was toen wij in Leersum aankwamen weer bij het eskadron aanwezig. [Opmerking in kantlijn: Voor Leersum = Elst lezen]
     De Ritmeester was persoonlijk wel moedig, maar miste misschien voldoende leidersgave. Hij stelde zich nimmer zelf veilig.
     De Vos van Steenwijk was steeds zeer rustig, tactvol en moedig.
     Op de weg die onder vuur lag heeft hij tegelijk met en na Ritmeester Van Pallandt trommels van de rijwielen gehaald. Hij ging zijn menschen voor toen we in Rhenen weer naar voren gingen. In Heumen bleef hij met enkelen achter, omdat hij een kleine reserve in de hand wilde houden.
     Dudok van Heel was zeer fel. Bepaalde feiten van hem zijn mij niet bekend.
     Wachtmeester Koopmans heeft bij Heumen gedaan wat hij kon op rustige wijze. Ik ben hem in Rhenen kwijt geraakt.
     Wachtmeester Rodenburg was buitengewoon goed. Hij had een artilleriekarabijn gevonden, die hij niet kende. Daarmede schoot hij vanuit de kippenschuur in Rhenen. Op een gegeven moment verloor hij zijn bajonet zoodat hij niet meer kon vuren. Hij is toen uit de kippenschuur gegaan en heeft de bajonet gehaald. Nadien heeft hij de kipperschuur weer verlaten om de kippen te voederen. Beide handelingen pleegde hij onder vuur. Toen korporaal Knies werd aangeschoten, werd Rodenburg nog veel feller.
     Ook Dijkstra, Stertjan en Buitenlaar waren flink. Bijzondere daden van hen zijn mij niet bekend.

's-Gravenhage, 21 April 1947.

(get.) J.H.C. Valckenier Kips.

Opgemaakt: M.
Typ.: B.

(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van Kim Schormans.)

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 5.36 MB)