Verklaring van reserve-tweede luitenant J.C. Rentjes

Verklaring afgelegd door Rentjes J.C., geboren 21 november 1916, in 1940 Reserve 2e Luitenant, ingedeeld bij 3-II-8 R.I., thans eervol ontslagen, van beroep bouwkundig ingenieur, wonende Lochemseweg P 149, Epse-Gorssel, in de 410e Vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 26 October 1950
------------

  Toelichting op mijn schrijven van 4 Februari 1941 alsmede op het bij dit schrijven gevoegde Gevechtsverslag Mei 1940.

  In Januari 1940 werd ik bij de Bataljonscommandant, Majoor Jacometti, geroepen die mij mededeelde dat hij mij moest afstaan aan Commandant IV Divisie. Ik was toen nog niet afgestudeerd als bouwkundig ingenieur. Met een andere luitenant, die in Wageningen studeerde, is mij tóen de leiding over het maken van een stelling in de Grebbedijk opgedragen. Ik heb toen getracht het werk met de middelen die wij hadden tot uitvoering te brengen. Tot einde Maart heeft de vorst ons echter tegengehouden.
  Op zichzelf waren de loopgraven in orde; de dekkingen waren echter niet gecamoufleerd en de bezodingen waren niet aangebracht. Ik heb 10 Mei 's avonds eerst nog getracht mij in verbinding te stellen met Hoofd sectie V, maar dat was onmogelijk en toen ben ik weer teruggegaan naar mijn compagnie.
  De stelling bij mij was uitstekend in orde. De situatie leek mij achteraf echter niet zo prima; het was hellend terrein en nogal heuvelachtig. De kans om naar achteren vuur uit te kunnen brengen was practisch nihil, omdat het terrein achter ons vrij sterk opliep. Een banket was er ook niet. Alles was gebaseerd op frontaal vuur en dat was uitstekend. Wij konden de gehele Cunera-weg onder vuur nemen.
  Omdat ik niet meer organiek was ingedeeld, had ik inderdaad een sergeant extra. Sergeant Vos had een groep. Hij was een prima kracht; hij was destijds ook student. Ik had een goede remplaçant in hem.
  Wij hadden in die dagen de indruk dat wanneer er gewonden of gesneuvelden waren, deze door de hospitaalsoldaten zouden worden afgevoerd. Ik heb Spann zelf een eind achteruit laten brengen, ongeveer een 25 meter, en met een tentzeil laten toedekken. Meer kon ik er niet aan doen; ik kon onder deze omstandigheden geen extra-mensen aan mijn sectie onttrekken om hem verder af te voeren. Ik heb Dr. Bakema gezien toen ik zelf gewond werd afgevoerd. Hij hielp toen alleen de Hollandse soldaten; hij was zeer kalm. Bij ons bataljon waren twee dokters. Spann was eigenlijk op slag dood. Daarna beeft iedereen zich veel beter gedekt, de stemming was beter, ernstiger en de mensen waren meer gehard.
  Zondag 12 Mei, het zal 's middags zijn geweest, moesten wij een tegenstoot doen. Ik kreeg hieromtrent eerst een bericht via een ordonnans van de commandopost. De vijand was toen voor mij, als ik mij goed herinner echter nog niet in de boerderijen voor onze stelling; ik meen dat ik toen nog geen vuur ontving.
  Ik moest mij melden bij de commandopost 3-II. Daar aangekomen kreeg ik bericht om mij op het voetbalveldje bij Majoor Jacometti te melden. In een kuil vrij dicht achter de voorste lijn ontmoette ik daar de Majoor. Hier hoorde ik dat de frontlijn waarschijnlijk niet meer geheel intact was. Wij zaten in de stoplijn. Majoor Jacometti zei tegen mij "Kom onmiddellijk met je hele zaak er uit. Er zijn enige groepen Duitsers op de berg doorgedrongen. We zullen ze er wel even uitgooien en er met de blanke klewang op in gaan". De majoor was erg kalm. Ik ben weer naar mijn stelling teruggegaan en heb de hele sectie klaar gemaakt voor deze tegenstoot. Ik heb ze verzameld, in drie groepen achter elkaar. Ik had majoor Jacometti nog gevraagd, naar de aanvalsrichting en wat de beste wijze zou zijn om de sectie in het terrein te brengen. Ik zou gewoon achteruit moeten gaan en dan verwachtte ik dat hij mij bij de commandopost zou opwachten. Toen ik daar aankwam, was hij reeds vertrokken, terwijl hij Kapitein Hakkert met zich had meegenomen. De sergeant-toegevoegd zei mij welke richting de Majoor zou zijn uitgegaan.
  Onderweg kwamen wij nog onder artillerievuur. We zijn in Z. W.-richting gegaan en kwamen op een gegeven moment bij de hekken van het Ouwehands Dierenpark. Wij merkten toen beweging in het voorterrein. Ik heb de groepen doen verspreiden en ben zelf naar voren gegaan. Het bleken eigen troepen te zijn, die mij echter niet bekend waren.
  Ik was op het vuren afgegaan, dat wij in het bos hoorden. Van mijn Kapitein hoorde ik niets. Tevoren was ik langs de commandopost van II-8 R.I. gekomen. Toen we op onze eigen troepen stuitten, ben ik weer teruggegaan, langs de commandopost van II-8 R.I., om contact op te nemen en te vragen naar de bedoeling van dit hele geval.
  Ik kreeg toen van de luitenant-adjudant bevel weer terug te keren naar mijn eigen stelling, die nu ontbloot was achtergebleven. Ik wist toen nog niet dat de Majoor gesneuveld was.
  Ik ging dus weer terug naar mijn stelling. De kapitein was waarschijnlijk nog ergens in het bos, waar niets te beleven was. Ik heb zijn commando waargenomen. In de commandopost hebben we het vuren van de vijand gehoord, maar de vijand niet waargenomen. Ik ben ondertussen zeker nog naar mijn eigen stelling teruggeweest. Ik krijg van Kapitein Hulleman van Staf 8 R.I. drie secties die van het Regiment Jagers afkomstig zijn.
  De derde sectie die ook aan de tegenstoot deelnam is nog steeds niet terug. Ik ben nu behalve sectiecommandant tevens compagniescommandant. Ik heb Vaandrig Terpstra van I-24 R.I. zijn plaats gewezen. Bij elke mitrailleur bevond zich een terreinschets. Toen Terpstra kwam viel de avond in, er was nog even schemering, zodat ik de frontlijn nog kon aanwijzen. Ik heb hem meegedeeld wat ik van de vijand wist: dat we geregeld onder artillerievuur lagen, dat we hinder hadden gehad van vijandelijk mitrailleurvuur en dat er verwacht kon worden dat er vijandelijke groepen zouden kunnen zijn doorgedrongen.
  Toen kwam ook nog de Reserve 1e Luitenant Hoogewerff van I-24 R.I., met een sectie in mijn stelling. Ik vond zijn toestand normaal; ik veronderstel dat hij erg moe was. Hij kwam in totaal onbekend terrein en voor het eerst in het vuur. Wij hadden op 4 à 500 m afstand artillerievuur. Mijn sectie was er al aan gewend maar de nieuwelingen kropen direct weg.
  Een andere sectie van I-24 R.I., onder een sergeant, heb ik naar rechts gestuurd, waar zich de 1e sectie van de Vaandrig Claasen bevond. Deze lag aan de overzijde van de Levendaalseweg. Gezichtsverband hadden we onderling niet, althans zeer slecht.
  Luitenant Slager, teruggetrokken uit de frontlijn was vrij onthutst. Ik meen dat hij zelf naar de commandopost van de compagniescommandant is gegaan. Ik heb 's nachts geen patrouille laten lopen; de troep was erg vermoeid.
  Ik heb nog geprobeerd om de mensen van Claasen op 13 mei naar hun stelling terug te sturen. Onze beide secties lagen zwaar onder artillerievuur. Het is hem niet gelukt zijn mensen in hun stellingen terug te krijgen. Claasen was nog erg jong. Ik heb ze ook niet terug kunnen brengen. De Kapitein was toen nog niet terug. Ik had dus zelf de verantwoordelijkheid.
  Dat de mitrailleurs onklaar geraakten doordat zand tussen de bewegende delen kwam, was deels aan slordigheid in de behandeling te wijten. Ik heb zelf twee à drie keer geholpen om de mitrailleurs weer schietklaar te krijgen,
  Ik veronderstel dat het vliegtuig dat zo rustig boven onze stelling vloog een artillerieverkenningsvliegtuig was. De vijandelijke mitrailleur die op het terrein van de eerste sectie poogde aan te vallen, heb ik zelf buiten gevecht gesteld. Ik heb daartoe een lichte mitrailleur uit de opstelling gehaald, op het banket gelegd en schuin op de Duitsers geschoten en ze neergelegd. Toen ik werd afgevoerd heb ik ze zien liggen: twee man en een mitrailleur. De mensen die toen bij mij waren moeten dat ook hebben gezien. Hier moest snel worden gehandeld. Ik zag ze en greep de mitrailleur.
  Die volkomen uitgeputte soldaten die daar plotseling in onze loopgraaf verschenen, waren mij zeer onwelkom. Het onderdeel was mij niet bekend. Ik heb gezegd 'Duvel maar op'. 'Mijngas' was het herkenningswoord toen.
  Dit was het ogenblik geweest dat wij met ons drieën, Hoogewerff, Slager en ik daar geweest zijn. Wij kregen veel mondelinge tegenstrijdige berichten over terugtrekken en niet-terugtrekken, over versterkingen enz. Dit maakte op de troep een funeste indruk. Daarom wilde ik zelf polshoogte gaan nemen. Hoogewerff en Slager waren beide 1e Luitenant, ik was 2e Luitenant.
  In de commandopost kreeg ik telefonisch contact met de luitenant-adjudant die niets afwist van een order tot teruggaan.
  De commandopost van de compagnie was een 12-mans schuilnis, met diepe gemeenschapsloopgraven er om. Toen ik de commandopost weer verliet kwam ik bij de ingang Kapitein Hakkert tegen. Hij vertelde dat Majoor Jacometti was gesneuveld. De Kapitein was, zoals hij mij later vertelde, in de buurt van de commandopost van Majoor Landzaat geweest en had daar tijdelijk dekking gezocht.
  Vaandrig Elzas was correct. Hij was veel van zijn mannen kwijt. Toen ik nogmaals naar de commandopost ging om iets te weten zien te komen kreeg ik een schot door mijn schouder. Voor mij zelf had ik het idee dat dat in de middag was. Ik heb nooit iets van een tegenstoot gemerkt. Ik ben niet zwaar gewond, een kogel dwars door mijn schouder buiten het bot om.
  Kapitein Hakkert was toen ook in de cp., waar hij dekking zocht. In een hoek van de schuilnis lag zijn strozak, niet afgescheiden van de overige ruimte. Het telefoontoestel stond op een tafel. Ik heb mij weinig van de Kapitein aangetrokken; ik heb hem niet gesproken. Toen ik weer wilde teruggaan was de Kapitein nog in de commandopost. Ik was de enige die, omdat ik gewond was, van de Duitsers in de commandopost mocht blijven toen ze deze leeghaalden. Ik lag op de strozak. Toen heeft tijdens het nogmaals doorzoeken, een Duitser nog snel in het voorbijgaan op mij geschoten, echter zonder mij te raken. Ik heb er nog vrij lang gelegen totdat ik uiteindelijk door 'Sanitaeter' en een paar eigen jongens werd opgehaald.

  Cavaljé was een flinke vent. Mijn sectie was samengesteld uit boerenjongens. Ze moesten er eerst doorheen zijn, dan waren ze goed. Cavaljé was een buitenbeentje, een vrolijke klant. Het is wel mogelijk dat hij gewonden naar de verbandpost heeft gebracht.
  Wat de Duitse posten in de bomen betreft, ik heb er met een mitrailleur op laten vuren en een omtrekkende beweging laten maken. Ik heb er in ieder geval aan gedaan wat er aan gedaan moest worden. Wij hadden geen slachtoffers door deze schutters-in-de-bomen. Ik herinner mij een situatie waarbij ik zelf in de commandopost was en er ook gevuurd werd uit de hoge bomen. Toen heb ik iemand van de commandopost naar mijn eigen sectie gestuurd. Ik ben zelf niet bij het optreden van Cavaljé geweest.
  Sergeant Smits heeft met zijn karabijn geschoten. Men zag eigenlijk niets en schoot alleen maar om vuur af te geven.
  Tijdens het laatste onderhoud met Hoogewerff was deze weer helemaal bijgekomen. Hij maakte toen een flinke indruk op mij, veel beter dan Slager, ook beter dan Claasen. Ik had zelf een paar handgranaten in mijn zak zitten; of hij ze had weet ik niet. De laatste phase van Hoogewerff heb ik niet meegemaakt. Ik ben nooit te weten gekomen hoe hij gesneuveld is. Als hij inderdaad uit de loopgraaf gegaan is om de Duitsers aan te vallen is dat een moedig staaltje geweest. Ik heb gehoord dat de Duitsers langs de gehele linie mijn stelling van achteren hebben genomen. In front hebben de Duitsers niet kunnen naderen. De stelling liep nogal in een bocht en voorts was de terreinglooiing bij de 2e sectie sterker dan bij de 3e sectie. In de bocht zou het mogelijk zijn geweest de loopgraaf naar achteren te verlaten. Ik deed dit zelf ook veelal op deze hoogte. De loopgraaf had een talud.
  Ik heb mij ook sterk verwonderd over een van mijn mensen, een Nederlandse Duitser, die in de buurt van de grens woonde en in onze dienst was opgeroepen. Wij vertrouwden hem eigenlijk nooit, maar tijdens de oorlogsdagen heeft hij zich zeer goed gedragen. Hij verzorgde de verbindingen. Hij was een vrij primitieve figuur die eigenlijk in dit bedrijf opleefde.
  Om de Duitsers in de rug op te vangen had ik waarschijnlijk geprobeerd om achterwaarts vuur uit te brengen door de rugweer snel daarvoor in te richten. Ik had er zeker iets op gevonden. Ik heb altijd de indruk gehad dat wij het veel langer daar hadden kunnen uithouden, als wij maar niet waren aangevallen uit een richting waar we dit niet hadden verwacht.
  Wormgoor was een flinke man. Het is niet zozeer weglopen van hem geweest; hij had nog iets willen doen.
  Tijdens de bezetting heb ik aanvankelijk doorgestudeerd en had als zodanig contact met een vriend die ik inlichtingen omtrent de Duitsers verstrekte die hij weer verder doorgaf. Ik heb de studentenverklaring niet ondertekend. Ik ben toen in krijgsgevangenschap gegaan met de bedoeling om weg te komen. In september 1943 ben ik midden op de dag uit Schillberg ontvlucht, toen ik naar het ziekenkwartier ging, een gebouw waaromheen prikkeldraadversperringen waren. Gewoonlijk liep daar een schildwacht langzaam voorbij, daardoor had men tijd om er over heen te duiken. Dat is op een gegeven moment dan ook gebeurd. Toen was hierbij nog een moeilijk ogenblik toen ik daar in de hoogte, achter een hoop vuilnis zat en de schildwacht weer aankwam. Deze keek echter, zoals te doen gebruikelijk, gelukkig alleen maar voor zich uit en niet omhoog. Ik was met nog een ander ontvlucht. Wij zijn toen naar Kempen gewandeld en 's avonds met de trein naar Breslau gegaan en vandaar naar Munchen. Wij hadden toen echter geen geld meer op zak. Op het station hebben we geprobeerd Nederlanders te vinden. En daartoe moet je kijken naar jongens die met hun handen in de zak lopen. Zo vonden we een paar Nederlanders die te vertrouwen bleken en aan wie we onze geschiedenis bekend maakten. Ze hielpen ons aan geld. Bij controlles in de trein hebben we de kerels wat op de mouw gespeld. Ons spelletje duurde tot in Kempten. We zijn toen naar Memmingen gebracht en weer terug naar Schillberg.
  Een tweede poging tot ontsnappen heb ik alleen helpen voorbereiden, ik kon toen niet meegaan omdat ik ziek was. We waren toen in Kotbus; uiteindelijk zijn we in Brandenburg door de Russen bevrijd.

's Gravenhage, 26-10-1950
J.C. Rentjes.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 8.99 MB)