Verklaring van reserve-kapitein der Jagers J.J. van Heyst

Verklaring afgelegd door Van Heyst, J.J., geboren 9 Maart 1896,
Reserve Kapitein der Jagers, in 1940 ingedeeld als Commandant 2-I-24 R.I.,
van beroep notaris, wonende Bronovolaan 2 te 's-Gravenhage, in de 410e
Vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 26 October 1950.
----------------------------------------

A. Verklaring betreffende F. Hoogewerff, Reserve 1e Luitenant, gesneuveld.

     In 1940 had ik een voorpostencompagnie voor de hoofdweerstandsstrook te Druten. Ik was Donderdagavond 9 Mei te ongeveer 10.30 uur gewaarschuwd. Omstreeks 11.30 uur had ik al mijn officieren tezamen; om half drie 's nachts was mijn gehele compagnie in de stelling. De verdere dag is er niets bijzonders gebeurd. Vrijdagavond om 12.00 uur ongeveer liet ik de laatste voorste troepen door. Om 3 uur 's nachts werd ik gewaarschuwd dat het Regiment terug zou trekken. Ik moest tot nader bevel stand houden. In de loop van Zaterdag ben ik met de compagnie teruggetrokken.
     Mijn trein was in de nacht van Vrijdag op Zaterdag ook reeds teruggetrokken. Ik vond ze Zaterdag in Maurik terug. De troep kreeg toen 's middags snert. Omdat het Zaterdagavond was vertikten de bakkers het om te bakken. Hierdoor kon niet voldoende brood voor Zondag worden ingeslagen.
     Zaterdagavond 10 uur ben ik te Maurik naar bed gegaan, doch Zondagmorgen om 0 (?) uur kreeg ik bericht dat de compagnie weer moest worden verzameld. We zijn toen via Eck en Wiel naar Amerongen gegaan, wat er aan brood was werd gedistribueerd. Zondagmorgen 12 uur kwam er weer bevel om in te kwartieren. De Luitenant Hoogewerff verzorgde de inkwartiering van de officieren, terwijl ik werd belast met de inkwartiering van de rest van het bataljon.
     Ongeveer 3 uur kwam er weer bevel te verzamelen. Had ik toen nog een uur gekregen, dan had de troep nog gegeten, maar Kapitein Bückert stond dit niet toe. Die hele dag had de troep niet meer gegeten dan 4 sneden brood. Ongeveer de helft van de troep was op de fiets, waarvan om beurten gebruik is gemaakt. Zondag kwamen we tegen de avond in Rhenen aan. De berichten die we kregen waren vrij gunstig: alles was in tact, behoudens dat er enkele Duitse patrouilles waren geïnfiltreerd.
     Het bataljon kreeg bevel een strook van 800 meter ten Noorden van de kunstweg Rhenen - Wageningen schoon te vegen. Het bataljon werd ontwikkeld en mijn compagnie werd rechter voor-compagnie, waaraan de sectie zware mitrailleurs van de Luitenant Van der Hoeven, die de Bronzen Leeuw heeft gekregen, werd toegevoegd.
     Wij kenden daar heg noch steg. In opdracht van de Bataljonscommandant marcheerden de zware mitrailleurs mee met de voor-secties.
     Ik probeerde naar voren te komen. Ik schat ongeveer half negen, in ieder geval na acht uur, te zijn aangekomen. De schemering was al ingevallen. Wij waren goed 6 uur te Rhenen, waar nog munitie moest worden uitgegeven. Daarna zijn we mannetje voor mannetje Rhenen doorgetrokken, waar enkele huizen in brand stonden. Toen wij door Rhenen trokken kregen we geen artillerievuur.
     De commandant van de zware mitrailleurs, de Luitenant Van der Hoeven, bevond zich op de rechtervleugel.
     Bij de ingang van het Ouwehand's Dierenpark zag ik een detachement terugkomen, onder leiding van een kapitein. Deze zeide mij: "U kunt ze dadelijk voor Uw neus krijgen!". De Duitsers zouden dus al door de stoplijn zijn. Ik gaf toen bevel aan Luitenant Van der Hoeven om de mitrailleurs op te stellen. Hij stelde ze op en werd toen plotseling onder vuur genomen. Hij werd door een handgranaat bij de knie licht getroffen en later door een schot in de arm, maar in ieder geval heeft hij de Duitsers tegengehouden. De compagnie werd uit elkaar geslagen. Hoogewerff probeerde, naar ik later van de soldaten Schalker en Vermeulen vernam, tegen de morgen weer contact met mij en met de Bataljonscommandant te krijgen.
     Een gedeelte bleek te zijn teruggevloeid en een ander gedeelte krijgsgevangen te zijn gemaakt. Ik zelf ben met een gedeelte teruggetrokken tot achter de spoorlijn. Wij waren totaal elk contact kwijt. Kapitein Bückert is terechtgekomen in de commandopost van Commandant 8 R.I. In de vroege morgen waren drie kapiteins krijgsgevangen gemaakt. De Kapitein Van Wezel Errens was de dag tevoren naar het hospitaal gebracht. Hij had een shock gekregen. Hij lag op een gegeven moment, ik meen bij Eck en Wiel, als een plank. Hij was een hystericus. Tengevolge hiervan had de 1e Compagnie op dat moment een vaandrig, Terpstra, tot commandant. De opvolger van de kapitein, de Luitenant Quaedvlieg, was ziek. Deze kwam pas op het laatste ogenblik weer terug en heeft de actie bij de Grebbeberg nog meegemaakt.
     Alleen op grond van de verklaringen van Schalker en Vermeulen heb ik de voordracht voor wijlen de Luitenant Hoogewerff opgemaakt. Ik kreeg de indruk dat hij zich zeer moedig heeft gedragen. Ik heb hem verlaten toen ik Zondagavond het bevel gaf om de compagnie te ontwikkelen; dat was bij Rhenen, over het viaduct. Zijn houding was op dat moment rustig. Over het algemeen was hij een nerveuze man.
     De getuigen Schalker en Vermeulen verklaarden mij, toen ik deze kwestie onderzocht, dat hij in een hopeloze positie zat. Hij heeft geprobeerd contact op te nemen met neventroepen en met mij. Hij is de volgende morgen door het optrekken der Duitsers gevallen. Hij was eigenlijk door alles verlaten. Hij heeft zich in het bos ingegraven. Hij kende daar heg noch steg. Hij is 's nachts in dat bos gekomen en is gaan dwalen.

B. Verklaring betreffende Reserve Luitenant-Kolonel Dr. Mr. J. Smit.

     Ik heb de Overste Smit niet betrokken bij hetgeen ik heb opgesteld. Ik ben echter persoonlijk met hem bevriend. Ik ken hem al van 1915, toen hij luitenant was bij het reserve-bataljon op Rapenburg, waaruit later het 24e Reserve Regiment is voortgekomen. Ik was daar toen korporaal. Later heb ik Smit leren kennen toen hij Kapitein, en ik 1e Luitenant der Jagers was; en tenslotte was hij mijn Regimentscommandant en ik commandant van een zijner compagnieën. Bovendien is hij advocaat, ik notaris, en daardoor is er een zekere vriendschap tussen ons ontstaan.
     Het 24e Regiment, waarvan hij in 1940 commandant was, was gedeeltelijk opgelost. Het Ie Bataljon, waarbij ik zelf behoorde was Zaterdagavond van hem afgenomen, het IIe Bataljon op Zondagavond. Hij hield dus over het IIIe Bataljon en het 11e Grens Bataljon.
     Ik stond rechtstreeks als commandant van de voorposten onder de Regimentscommandant. Het eerste innige contact heb ik met hem gehad op de terugweg, in Amerongen. De troepen vloeiden toen terug, het IIe Bataljon, dat een tegenstoot heeft gedaan bij Achterberg, eveneens. Nu komt de Overste Smit voor het geval te staan dat hij zijn Regiment moet verzamelen. Alle omstandigheden waren er naar om een grote chaos te doen ontstaan. Maar Overste Smit bleef doodkalm. Hij gaf zijn orders. Hij had zijn maatregelen genomen. Toen hij alles bij elkaar had, heeft hij zijn bataljonscommandanten bij zich geroepen.
     Op 2e Pinksterdag, 13 Mei, te omstreeks 6 uur 's avonds, ontmoette ik hem toen. Op 13 Mei van 's morgens vroeg tot 's avonds had ik in Rhenen gezeten en ben bij het algemeen terugtrekken in Amerongen terechtgekomen. Ik was op dat ogenblik commandant van het Ie Bataljon, de Bataljonscommandant, de Kapitein Bückert, was krijgsgevangen, Kapitein Van Wezel Errens had een shock en twee andere kapiteins waren krijgsgevangen gemaakt. Ik kwam dus als dienstdoend Bataljonscommandant in contact met de Regimentscommandant, te Amerongen.
     Hij schepte orde in de bende, waardoor het 24e Regiment met het 11e Grens Bataljon onder de Majoor Bender keurig netjes in Vreeswijk terecht is gekomen, dank zij hem, de nacht en de mist. We waren toen niet onmiddellijk onder vijandelijk vuur, wel waren er die tijd vliegers, doch we kregen geen directe vliegeraanvallen.
     We zijn omstreeks 8 uur 's avonds - het was toen schemerachtig - op mars gegaan.
     Hij had schriftelijke aantekeningen gemaakt en gaf deze mondeling aan zijn ondercommandanten uit. Ik heb deze aantekeningen niet meer in mijn bezit.
     De dag daarop heb ik hem in Vreeswijk teruggezien. De andere bataljons waren daar ondergebracht in scholen en mijn bataljon in de Rooms-Katholieke Kerk. Hij heeft de mensen van mijn bataljon toegesproken en een hart onder de riem gestoken. Hij sprak ze populair toe en zijn woorden sloegen in, waardoor zijn mensen weer bereid waren hem te volgen.
     Toen ik hem op Maandagavond medemaakte, was hij doodrustig.
     Dinsdagmiddag heeft hij alle officieren van het Regiment doen verzamelen, waarna hij allen opnieuw heeft ingedeeld.
     Ik had de indruk: hij beheerst het. Hoe stond de troep na de capitulatie tegenover haar chef? Zij vonden hem een vent, een meerdere!

's-Gravenhage, 26 October 1950.

(get.) J.J. van Heyst.

Opgenomen: Si.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 7.17 MB)