Verklaring van reserve-kapitein Prof.Ir. W.J. Dewez

HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF
COMMISSIE VAN ONDERZOEK
--------------------
 

P R O C E S - V E R B A A L

  Op heden de 9e Januari 1948 verscheen voor onze Commissie Prof. Ir. W.J. DEWEZ, geboren 3 April 1901, wonende te Wageningen, in 1940 Reserve Kapitein bij III-11 R.I., die ons het volgende verklaarde:

  "Ik ben op 8 Mei 1940 teruggekomen van buitengewoon verlof. Tot 10 Mei 12.00 uur heb ik een Compagnie gecommandeerd, van 10 Mei 12.00 tot 12 Mei heb ik een anti-parachutistenploeg gecommandeerd. Op 12 Mei kreeg ik op bevel van de Majoor v.d. Ploeg, Commandant III-11 R.I., een detachement, samengesteld uit enige sectiën van 11 R.I. en een afdeling uit Westervoort en omgeving teruggetrokken militairen. Bij dit detachement waren geen officieren ingedeeld. Met III-11 R.I. heb ik verder aan de krijgsverrichtingen deelgenomen. De bevelvoering van de Majoor v.d. Ploeg was naar mijn mening niet goed. Hoewel de Majoor heeft getoond persoonlijke moed te bezitten, heeft hij totaal gefaald in het geven van leiding, het verstrekken van inlichtingen aan zijn ondercommandanten, met het gevolg, dat wij niet op de hoogte zijn geweest van de toestand. Omtrent hetgeen met de Kapitein Franssen te en West van Rhenen heeft plaats gehad, kan ik slechts verklaren, dat ik de Majoor v.d. Ploeg met de Compagnie Franssen heb zien terugkeren (nadat ik tevoren zelf de Majoor had geadviseerd om Franssen terug te halen), met Kapitein Steenbergen, wiens Compagnie eveneens was teruggetrokken. Omtrent de reden van het terugtrekken kan ik niets verklaren. Na terugkomst te Rhenen was er een dispuut, waarin de Kapitein Franssen mededeelde, dat hij op bevel was teruggegaan en waarin ik hem er op heb gewezen, dat de Majoor zijn Commandant was en dat hij dus bij het ontvangen van bevelen, zijn Commandant had moeten inlichten. Bij dat gesprek waren minstens twee officieren van de Staf aanwezig, die zich daar echter niet in mengden. Ik deed dit om het prestige van de Majoor, dat door de voorafgaande gebeurtenissen zeer had geleden, verder te versterken.

  Voor de opmars naar de Grebbeberg heeft de Majoor ons medegedeeld, dat onze opdracht was, de Duitsers over de Grebbe terug te drijven. Hij heeft de opstelling aangegeven, die wij moesten innemen en daarbij medegedeeld dat wij op hoornsignaal moesten aanvallen. De Majoor had mij voor mijn detachement, ter sterkte van ongeveer 100 man, opgegeven een frontbreedte van de Rijn tot de kunstweg, dat is ongeveer 500 meter. Gegevens omtrent het te bereiken doel, verband, ligging eigen stellingen, plaats commandopost Bataljonscommandant, enz., alle noodzakelijke gegevens, nodig om de opdracht uit te voeren, waren ons niet bekend. Op het signaal ben ik voorwaarts gegaan, totdat ik het signaal verzamelen hoorde, waarop ik ben teruggekeerd en in de stoplijn van 3-I-8 R.I. ben terechtgekomen. De verdere gebeurtenissen zijn vastgelegd in mijn gevechtsbericht en in de verschillende verhoren, waaruit blijkt, dat de Majoor van der Ploeg, nadat hij gewond was en het gevechtsterrein verliet mij niet als Bataljonscommandant heeft aangewezen. De nacht heb ik doorgebracht in de stoplijn, waarin de Duitsers de volgende morgen, 13 Mei, zijn doorgedrongen, tengevolge waarvan ik in de loopgraven werd weggedrongen in Zuidelijke richting en aldaar de Kapitein Brittijn ontmoette. Ik heb toen de enkele mensen die ik nog over had onder zijn bevelen gesteld en mij begeven naar de commandopost van de Majoor Landzaat, teneinde deze in te lichten omtrent de toestand en hem mede te delen, dat de versterking van de stoplijn dringend noodzakelijk was. Op last van de Majoor Landzaat heb ik bij zijn commandopost deelgenomen aan het gevecht, dat tenslotte gevoerd werd in twee groepen, één in het paviljoen, waar de Majoor Landzaat vocht en één in een hooipakhuis van Ouwehands Dierenpark, waar ik met een aantal mensen de verdediging voerde. Aldaar heb ik gezien, dat de Kapitein Franssen met de handen omhoog en een andere militair, ook met de handen omhoog, de commandopost naderden, gevolgd door de Luitenant Verberne met getrokken pistool.

  Franssen is toen aanvankelijk bij mij geweest, huilde en zei, dat hij geen verrader was. Later is Franssen naar de groep van Majoor Landzaat gegaan. Ik durf thans niet meer met zekerheid te bevestigen, dat ik later de Kapitein Franssen gehurkt in een hoek zonder wapens bij de Majoor Landzaat heb gezien. De voorlaatste keer, dat ik aldaar ben geweest, stond de Majoor Landzaat op een trapje met een geweer in zijn hand en schoot hij door een ruitje. Hij bloedde toen erg uit zijn hoofd.

  Daar wij omsingeld waren, doch er nog wel een kans was om eruit te komen heb ik de Majoor toegeroepen, wij kunnen nog terug. De Majoor is daar niet op ingegaan. De laatste keer, heb ik aan de voet van de trap een gedood militair zien liggen; ik was van mening, dat dit de Majoor was, doch heb hem niet met zekerheid herkend. Nadat het hooipakhuis in brand was geschoten heb ik met de mensen, die nog over waren, mij verdedigd in de villa van de Heer Ouwehand. Vandaar heb ik gezien, dat de post van Majoor Landzaat in elkaar geschoten werd en daarna kwamen drie soldaten bij mij binnen vluchten, die oorzaak waren, dat mijn mensen niet verder wilden vechten en ook niet de moed hadden om te trachten zich erdoor te slaan. Toen restte mij niets anders dan overgave en is er een witte handdoek uitgestoken, waarna het vuren ophield. Enige tijd later zijn wij toen gevangen genomen door min of meer onder de invloed van drank zijnde S.S.ers, die ons Heldenschützen noemden en waarvan er één nog de tromp van zijn geweer in mijn neus stak, terwijl hij aan de trekker morrelde. Uit die situatie ben ik verlost door een officier van de Wehrmacht.

  In de avond van 12 Mei is bij mij in de stoplijn geweest een Ritmeester van de Cavalerie met een ander officier, die mij mededeelde, dat hij een tegenstoot ging doen, waardoor ik zeer opgelucht was. Hij is echter niet met zijn Eskadron verschenen. Er werd toen achter de stoplijn zeer veel gevuurd."

Voorgelezen, volhard en getekend,

(get.) Prof. Ir. W.J. Dewez.

De Commissie van Onderzoek,

(get.) V.E. Nierstrasz,
Generaal Majoor tit. b.d.

(get.) F.A.J. de Klerck,
Luitenant Kolonel der Artillerie b.d.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.94 MB)