Verklaring van reserve-luitenant-kolonel Dr.Mr. J. Smit

Verklaring afgelegd door Dr. Mr. J. SMIT, geboren 26 October 1884, in 1940 Reserve-Luitenant-Kolonel,
ingedeeld als Commandant 24 R.I. van beroep advocaat, wonende Burgemeester Martenssingel 19
te Gouda, in de 411e vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen, d.d. 30 October 1950.
----------------------------------------

     Mondelinge toelichting naar aanleiding van mijn verslag van hetgeen ik persoonlijk heb meegemaakt op Maandag 13 Mei 1940, behorende bij mijn schrijven van 3 juni 1940 aan Commandant Brigade B.

     Terwijl mijn twee bataljons die zijweg bij kilometerpaal 107, aan de weg Elst - Rhenen, hadden ingeslagen, vertelde een van de terugvloeiende Jagers mij, dat zij op terugtocht waren en tot het Ie Bataljon 24 R.I. behoorden. Ik wist dat dit bataljon een nachtaanval had gedaan, maar ik wist niet wat er was gebeurd. Ik liet ze halthouden en deelde onder mijn bevel staande officieren bij hen in. Ik heb voor eten gezorgd. Ik wilde ze hier houden om geen nodeloos defaitisme te doen ontstaan. Dat eten kon plaatsvinden: ik liet een keukenwagen van mijn eigen troep aantrekken.
     Ik ging naar de commandopost in de villa van Waller en meldde mij telefonisch bij Kolonel VAN LOON. Wij kenden elkaar reeds langer; wij waren samen opgegroeid. Ik vertelde hem op zijn commandopost, nadat hij mij bij zich had verzocht, dat er troepen lagen van het Ie Bataljon en verzocht hem ze te mogen plaatsen achter en evenwijdig aan de spoorweg Rhenen - Amersfoort. Hij vond dit goed en zei nog: "Denk er om dat de spoordijk moet worden behouden!"
     Ik ging terug. Verder is er niets besproken. Ik heb hem wel gevraagd het bevel over de beide andere bataljons tijdelijk te mogen overgeven aan Majoor DE KRUYFF. Hij vond dit best en riep: "De spoordijk moet gehouden worden!". Hij heeft niet meer over die twee bataljons gesproken. Later heb ik hem nog in een ander geval mijn hulp aangeboden, bij het stuiten van de terugtocht.
     Ik weet van geen misverstand. Ik vroeg dat bataljon terug te mogen brengen en eventueel als reserve te laten optreden. Ik wilde het een paar honderd meter brengen achter de lijn waar onze troepen lagen en dat is ook gebeurd.
     Het was 13 Mei 1940 en het moet wel in de voormiddag zijn geweest; ik had geen idee van tijd, het kan heel goed 's morgens 5 uur zijn geweest.
     Ik ben van de eerste dag af Regimentscommandant geweest. Ik kwam als Majoor en werd direct als zodanig waarnemend Regimentscommandant. Ik heb dat Ie Bataljon niet als Bataljonscommandant gecommandeerd. Ik kan dat dus niet hebben gezegd. Ik heb ook niet gezegd dat ik wel kans zag de terugvloeiende afdelingen tot betere gedachten te brengen. Wel kan ik hebben gezegd: "Ik zie wel kans om dat bataljon weer terug te krijgen."
     Ik heb gevraagd of ik zolang, terwijl ik naar voren ging, het bevel over die twee bataljons mocht overgeven aan Majoor DE KRUYFF. Hij stond dit toe en heeft mij toegeroepen, ik kan dit onder ede bevestigen, "Denk er om, de spoorlijn moet behouden blijven!".
     Ik heb de mensen naar voren gebracht en ben in de stelling geweest. Wij waren vlak bij Rhenen en toen was er links een zijweg. Deze zijweg ben ik met hen ingeslagen. Pallandt heb ik ook nog gesproken en gelast weer terug te gaan. Hij heeft niets gezegd. Ik heb de mensen toegesproken, ook zijn eigen huzaren. Het waren eigenlijk vluchtelingen. PALLANDT stond voor mij en zeide: "Jawel". Verder niets. Ik kan niet zeggen dat hij zenuwachtig was. Hij maakte een onbeduidende indruk. Ik had toen ongeveer 200 man.
     Ik heb de linker zijweg ingeslagen. Deze liep op en lag onder artillerievuur. Ik zag ongeveer 50 meter rechts van mij een huis worden getroffen en langzaam in elkaar zakken. Naast mij liep een soldaat, een oudere man, die mij zeide: "Overste, wij zijn in Gods hand!".
     Wij gingen links en rechts van de weg. Kapitein KRIJNEN was de oudste; hij was van mijn staf. Ik had hem aangewezen om het commando te voeren. Zolang ik er bij was voelde ik mij ook voor de formatie verantwoordelijk. Ik heb ze halt laten houden, links om en zo de hei in. We waren al beschoten. Ik hoorde steeds kogels fluiten. Ongeveer 200 meter achter de stelling heb ik ze halt laten maken. Het waren nog steeds diezelfde mensen; er was niemand van weg. Ik had ze toen op hun plaats, waar ze geen verwarring meer konden stichten. KRIJNEN was intussen in elkaar gezakt. Dit is echter achter mij gebeurd; ik heb dit niet meegemaakt. De Kapitein VAN WEZEL ERRENS was Zaterdag daarvoor ook in elkaar gezakt. Van deze laatste had ik dit wel verwacht, echter niet van KRIJNEN.
     Ik ben toen met twee soldaten, wie dat waren weet ik niet meer, SLABBERS is mogelijk later gekomen, de loopgraven ingegaan, van achteren naar voren. De troepen die ik ontmoette, waren niet onder mijn bevel, maar de Kolonel had mij gezegd dat de spoordijk moest worden gehouden. Er waren ook Jagers onder.
     Kolonel VAN LOON heeft mij geen kaart van de opstelling laten zien. Ik wist niet waar de diverse bataljonscommandoposten waren en kon dus geen contact opnemen. Ik heb hierom ook eigenlijk niet gedacht. Ik had dat kunnen doen maar ik ben blij dat ik het zo gedaan heb, waardoor ik zelf een beeld van de toestand kon krijgen. Ik ben in de loopgraaf gesprongen en er doorgelopen. Ik ben dus eerst in het zuidelijke gedeelte geweest.
     Luitenant SUILEN heb ik in een loopgraaf gesproken. Hij was er helemaal niet over gesticht dat ik in zijn stelling kwam. Hij was van 19 R.I. Hij vroeg mij ongeveer: "Wat komt U doen?" Toen ik hem dit verklaarde had hij niet meer zóveel bezwaren. Diezelfde middag had ik ook nog een ontmoeting gehad met Luitenant VAN DER LEEUW, een vreselijk bang officier, onder wiens mensen nogal een stemming was om te vluchten. Ik was bij hem toen die bomaanval kwam, op een stelling vlak bij. VAN DER LEEUW trok bij elke schok in elkaar. Luitenant VAN DER LINDEN herinner ik mij niet. Ik heb geen uitwerking van de bom in de stelling gezien. Wel later de uitwerking van een vliegbom bij Vreeswijk. Toen ik bij VAN DER LEEUW wegging wilde hij met mij mee; ik heb hem met mijn pistool moeten dreigen om te blijven.
     Luitenant SUILEN vond ik een flinke man. Ik was niet boos dat hij dit tegen mij zeide. Er was geen misverstand. Later heeft hij mij opgezocht in Vreeswijk en mij toen nog zijn excuses aangeboden, maar ik heb hem gezegd dat hij groot gelijk had gehad. Hij heeft mij inderdaad gezegd dat ik er niets te maken had. Of ik eerst aan zijn mensen opdracht heb gegeven om een verkenning te verrichten, weet ik niet meer. Ik herinner mij wel dat er Jagers bij waren. Sergeant RENGER herinner ik mij niet meer, doch het is wel mogelijk. Ik herinner mij niet meer, dat bij de Regimentspatrouille de korporaal AUGUSTINUS was ingedeeld; de commandant van de Regimentspatrouille 1e was de sergeant BREKELMANS. Deze heeft mij later in het bijzijn van de Regimentspatrouille toegesproken en bezigde o.a. de woorden; "Overste, U is een held!"
     Ik heb twee patrouilles laten lopen. Ik deed dit niet zonder meer. Ik zag onze mensen wel vuren met zware mitrailleurs, maar ik zag dit vuur niet worden beantwoord. De patrouilles die terugkwamen zeiden mij inderdaad dat zij op niets waren gestuit. RENGER heeft mij niet verteld dat hij niet ver weg is geweest.
     Toen ik meende dat de Grebbe niet sterk door de Duitsers was bezet dacht ik dat ze waarschijnlijk wel te hernemen zou zijn. Ik verzocht toestemming aan de Kolonel om de twee bataljons te mogen aantrekken tot het doen van een tegenaanval. Ik zond een ordonnans naar de Kolonel. Een aanval was volgens mij wel degelijk mogelijk. De aanval van BUCKERT is mislukt, maar dat was een nachtgevecht. Hij is met twee compagnieën links en twee rechts gegaan, en dat waren de mensen die bij mij zijn teruggekomen. Toen de ordonnans niet terugkwam, stuurde ik een tweede. Maar ik kreeg geen bericht van de Kolonel. Deze zeide mij later in Amerongen dat de ordonnansen niet bij hem zijn gekomen. Toen het zolang duurde besloot ik terug te gaan. Ik was geruimen tijd in de stelling gebleven. Hoe lang dit is geweest, weet ik niet. Het is mogelijk dat ik er ongeveer drie uur in ben geweest. Ik hoopte sterk dat die twee bataljons zouden komen. Ik had de kolonel gevraagd deze bataljons bij de villa van Waller, achter de stelling te mogen aantrekken. De bataljons zouden dan van mij een opdracht hebben gekregen.
     Op mijn terugweg vond ik de wielrijderspatrouille. Deze was niet over de spoorlijn gekomen. Ik ging nu per fiets verder, en later met een auto. Onderweg vernam ik van Majoor DE KRUYFF dat hij een bericht had ontvangen dat de Kolonel opdracht zou hebben gegeven om terug te trekken, maar dit bericht was niet voorzien van een codeteken. Majoor DE KRUYFF had geen gevolg aan dit bericht gegeven. Ik liet mijn troepen dan ook ter plaatse blijven, denkende dat de orders misschien nog wel zouden veranderen. Toen ik verder reed zag ik overal een grote verwarring.
     Bij kolonel VAN LOON bevond zich ook Kolonel NIJLAND, Commandant Brigade B, die tot 13 Mei mijn chef was. Hij had op 13 Mei geen troepen meer; deze waren allemaal verdeeld. Kolonel VAN LOON deelde mij hier mede dat hij geen ordonnansen van mij had gezien. Ik heb hem verteld wat ik had willen doen. Hij antwoordde er eigenlijk niet op, want dit paste niet meer in de nieuwe toestand. Er werd nu teruggetrokken. Er heerste grote verwarring. Ik heb daar ter plaatste steeds de troepen die ordeloos terugtrokken, weer teruggedreven. Mijn mensen waren nog steeds op hun oorspronkelijke plaats bij de villa van Waller; ik stond nog regelmatig met hen in contact.
     Toen kwam weer het bevel tot de terugtocht. Die toestand heeft misschien 20 minuten geduurd. Ik zei toen tot ROMPEN, mijn Kapitein-adjudant: "Nu moeten wij de troep zo gauw mogelijk bijeen hebben, hier, in het bos verspreid." Ik kreeg van niemand bevel; een Kapitein van de Generale Staf, die ik niet kende riep: "Overste, het 24e naar Vreeswijk!" Ik gaf order dat de troep, in het bos verspreid, zo lui mogelijk moest gaan liggen en uitrusten.
     Volgens mij waren de Duitsers nog ver van ons vandaan. Ik kreeg geen enkel bevel. Behalve dat bericht over Vreeswijk, waarbij ook geen uur werd genoemd. Ik heb niets gezegd, ook niet dat ik de terugtocht zou dekken. Ik zag al maar troepen die verward terugtrokken, en dacht: ik zal die terugtocht wel dekken.
     Toen mijn troep rustte ben ik met de auto naar voren gegaan en heb aan een luitenant gevraagd waar het 24e naar toe moest. Ik ben in een huisje bij de kerk gegaan en heb een achterhoedebevel gemaakt schriftelijk, doch later, een heel eind ten oosten van Elst, mondeling aan de Majoors DE KRUYFF en BENDER uitgegeven.
     Toen ik de indruk had dat er geen troepen meer achter ons zaten, besloot ik ook terug te trekken. Ik heb geen Regimentspatrouille uitgestuurd om te zien waar de Duitsers zaten. Ik gokte een beetje. De voorgeschreven afstanden in de colonne heb ik sterk vergroot met het oog op eventuele vliegeraanvallen.
     Toen wij Fort Vreeswijk zagen heb ik nog geroepen: Wij gaan naar de brandkast en daar zitten de mensen die de sleutel er van hebben. - Maar in Fort Vreeswijk was niemand meer.
     In Vreeswijk meldde VAN HEYST zich bij mij terug. Ik heb zijn mensen daar toegesproken.
     Kolonel NIJLAND was nu weer mijn commandant. Kapitein KAMERLING, de Adjudant van Kolonel NIJLAND, berichtte mij: "Het is naar voor U, maar U moet weer met Uw troep de stelling in."
     Van Vreeswijk zou ik naar voren in stelling moeten komen. Ik ben er echter nooit ingekomen, omdat intussen de capitulatie daar was. Ik had de bataljonscommandanten laten komen en de mensen laten rusten. Ik heb de officieren verzameld en opnieuw de bataljons ingedeeld.
     Er werd nog een officier binnengebracht, die zij gevangen hadden genomen. Het bataljon van VAN HEYST moest door het 20e heen en vond een bord met de woorden erop: "Wir wollen kapitulieren!", of mogelijk werd dit als spreekkoor geroepen. Ze hebben toen de Luitenant BRINKMAN van 20 R.I. bij mij gebracht. Ik heb hem maar even gezien en heb hem in arrest laten zetten. Ik was met mijn officieren bezig toen de aalmoezenier om het hoekje keek en mij verzocht even buiten te komen. Hij deelde mij toen mede dat de Kolonel gezegd had dat ik nog maar even moest wachten met het doen fusilleren van BRINKMAN, omdat er gecapituleerd was.
     Ik heb toen 's avonds voor zover mij dit mogelijk was, het gehele regiment in de Rooms-katholieke Kerk toegesproken, op de preekstoel. Ik heb o.a. gezegd dat ze nooit moesten falen, en heb hun hoop en zekerheid gegeven dat we onze vrijheid weer zouden herkrijgen.
     Daarna ben ik gaan slapen, het was afgelopen

     Een paar dagen later heeft Kolonel NIJLAND mij gezegd: "Smit, ik heb U al deze dagen met grote bewondering gadegeslagen!"

     Ik heb geen afschrift meer van mijn verklaringen. Helaas heb ik niet meer de beschikking over mijn stukken, omdat ik tweemaal door de Duitsers werd gearresteerd en bij huiszoekingen zijn toen al mijn stukken weggehaald. Ik heb zelf 9 maanden in Scheveningen en ook in Amersfoort gezeten.

     Kolonel NIJLAND zeide: "Ik kan U tot mijn spijt niet voordragen, want ik was Uw chef niet op 13 Mei." - Maar Kolonel VAN LOON dacht er niet over. Ik heb mijn reclame ingediend omdat Kolonel NIJLAND mij dit heeft geadviseerd.

     Sergeant-Majoor DE KRAKER herinner ik mij nog goed. De pag. heeft daar niets gedaan; ze was wel opgesteld in de stelling bij Druten.

     Ik heb die 150 man van het Ie Bataljon order gegeven te wachten tot ik terug zou komen. Zij mochten in geen geval weg. Dat zij toch zijn weggegaan is de schuld van hun officieren.

     III-24 R.I. is bij Culemborg over de Rijn gegaan. Ik heb dit niet gelast. I en II-24 R.I. zijn aan mijn bevelen onttrokken. IK wist precies wat het IIe Bataljon ging doen; ik was zelf bij de bevelsuitgifte tegenwoordig. Dit bataljon kwam met andere bataljons onder de bevelen van Luitenant-Kolonel LAND.
     Terwijl het Ie en het IIe Bataljon bij Amerongen over de Rijn gingen, maakte het IIIe Bataljon een hele omweg. Ik vond het een schandaal. Ik had practisch alleen maar vermoeide troepen.

     Ik ben indertijd, in 1940, door een commissie gehoord, mogelijk door de Commissie Carstens, maar heb er daarna nooit meer iets van gehoord.

     Tijdens de bezetting was ik lid van de O.D., en plaatselijk commandant van Gouda. Mijn chef was de Kolonel VAN ROOYEN, die in Amersfoort is gestorven. Ik zou de officieren werven, hetgeen ik ook heb gedaan. Ik heb niets op papier gezet, hetgeen tengevolge heeft gehad, dat ik de enige ben van mijn commando Gouda die gearresteerd is. 13 Maart 1943 werd ik van mijn bed gelicht. Ik was toen juist niet geheel in orde. Met VAN ROOYEN, een zekere VAN NIEUWENHUIZEN en met nog twee andere mensen, die niets met het ondergrondse werk te maken hadden, werd ik gearresteerd. Tot 8 November heb ik in Scheveningen gezeten en werd plotseling op 11 December van dat jaar vrijgelaten. Het bleek dat mijn Aalmoezenier een Duitse kolonel bij zich had ingekwartierd, die zich voor mij heeft ingespannen.
     Later werd ik weer gearresteerd, als gijzelaar voor mijn broer, die ondergedoken was. Ik was toen ook ondergedoken, bij familieleden en verschillende kennissen, maar werd, nadat ik begin November 1944 weer naar huis was teruggekeerd, omdat ik mijn vrouw die aan kanker leed, niet alleen wilde laten, gegrepen. Dank zij de bemoeienissen van een landwacht, die in 1915 als soldaat onder mij had gediend en als kok in die afdeling werkzaam was, kwam ik toen in December 1944 weer vrij.

's-Gravenhage, 30 October 1950.

(get.) J. Smit.

Opgenomen: Si

(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van Kim Schormans.)

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 3.43 MB)