Verklaring van wachtmeester 1e klasse C. Kasteleyn

Verklaring van den Opperwachtmeester, destijds Wachtmeester 1e Klasse
C. Kasteleyn van 2 A.M.C., afgelegd in de vergadering der
Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 10 April 1947.
--------------------

  Ik was Commandant van een Waarschuwingsgroep van 2 A.M.C. Deze groep moest richtingen vaststellen op vijandelijke doelen. Ik had twee posten; één lag bij Veenendaal (post Iwar), de andere bij het viaduct in de spoorlijn Rhenen - Veenendaal (post Awar).

  Op 10 Mei 1940 kregen wij opdracht de stelling te bezetten. Ik had twee Commandanten onder mij. Zelf had ik twee verbindingen met mijn Commandant (Kapitein Zwikker, die in de richting Amerongen zat). De posten Awar en Iwar waren onderling verbonden en hadden beide verbinding met den Kapitein. Wij hadden dus een zogenaamde driehoeksverbinding. Ik zat het meest bij Awar; aldaar was (evenals bij Iwar) een schuilplaats.

  Mijn eerste meldingen kon ik doorgeven in den avond van 10 Mei. Dit duurde met tusschenpoozen den geheelen nacht. Ik dacht dat het geluid kwam uit de richting Arnhem - Renkum. De meldingen werden steeds moeilijker, omdat op 11 Mei meerdere schoten gelijktijdig vielen. Van Luitenant Schardon kreeg ik bericht, dat ik te veel doorgaf en dat ik mij meer moest toeleggen op harde knallen. Daarom heb ik later alleen markante gevallen doorgegeven. In den avond van 11 Mei zag ik projectielen inslaan bij Rhenen. De waarneming voor den Geluidmeetdienst werd door deze ontploffingen zeer bemoeilijkt. Bovendien lagen wij van tijd tot tijd onder artillerievuur. Dit kon ik echter als regel van tevoren zien aankomen, omdat het vuur met sprongen in onze richting werd verplaatst. De Luitenant Schardon heeft mijn post tezamen met Kornet Velzeboer bezocht tijdens een vuurpauze. Een paar seconden na hun aankomst brak het artillerievuur weer los. De Luitenant Schardon sprong in de schuilplaats.

  In den nacht van 12 op 13 Mei kwam van waarneming niets meer. Alle verbindingen waren stukgeschoten. Toch hebben wij tot op het laatste oogenblik de verbindingen hersteld, veelal onder vuur. Dien nacht trokken veel troepen terug. De Wachtmeester Van den Berg (Commandant post Awar) meldde zich bij mij en zeide, dat hij onbekwaam was om verder zijn taak te verrichten. Hij was overstuur. Ik liet hem in de schuilplaats gaan en bleef zelf bij post Awar. In dien nacht moest een telefoonlijn gerepareerd worden, waarbij ik, zooals ik als regel deed, hielp. Toen ik uit een droge sloot op den weg kwam, hoorde ik het wachtwoord roepen. Het waren terugtrekkende troepen, die mij voor een schildwacht aanzagen. Ik zei tegen hem, die mij het wachtwoord toeriep: "Ik ben geen schildwacht, kom maar eens dichter bij". Een officier kwam naar mij toe en zeide: "U moet ook maar weggaan, wij zijn de laatst overgeblevenen van een verslagen compagnie", althans woorden van die strekking. Ik antwoordde, dat ik daarvan niet overtuigd was. De toestand was m.i. in geen geval van dien aard, dat teruggaan gewettigd was; ik had nog geen Duitscher gezien. Ik vroeg hem waar zijn wapens waren. Hij antwoordde, dat deze waren achtergelaten. Vervolgens vroeg hij mij hem een plaats aan te wijzen, waar geen artillerievuur lag en waar ze (het was mij inmiddels gebleken, dat eenige minderen hem vergezelden) konden slapen, want ze waren doodop. Toen wij in gesprek waren, kwam er van een boerderijtje nog iemand. (Een officier). Deze zeide tot den eerstaangekomen officier: "Bent U hier ook". Hieruit meende ik te moeten afleiden, dat de het eerst verschenen Luitenant onwaarheid had gesproken, toen hij zeide, dat hij de laatste was, die terugging. Ik heb ze oogenschijnlijk even hun gang laten gaan, doch met twee man die ik bij mij had, ben ik over een sloot gesprongen en hen gevolgd. Ik hoorde, dat ze tegen een ieder, die ze op hun weg aantroffen, zeiden: "Terug, we zijn de laatst overgeblevenen van een verslagen compagnie".

  Ik ben hen daarop langs een omweg voorbijgeloopen, waarbij ik op een gegeven moment door een dubbelpost werd aangeroepen. Ik wist het wachtwoord niet. Daarom heb ik den schildwacht de situatie uitgelegd en hem gevraagd waar zijn Commandant zich bevond. Ik kwam terecht bij een Kapitein, aan wien ik vroeg een paar man ter beschikking te stellen om de terugtrekkenden te arresteeren. De Kapitein vertrouwde het eerst niet, waarop ik hem vroeg om met mij mee te gaan. Hij liet mij echter achterblijven en ging zelf in de richting, die ik hem wees. Al spoedig kwam hij terug en zeide: "Je hebt gelijk, onmiddellijk 12 man." Dezen werden aan weerszijden van den weg gezet, waarna de terugtrekkenden door mij werden gearresteerd. De Kapitein wilde hiervoor namelijk niet de verantwoording op zich nemen. Ik vroeg den Kapitein om de gevangenen over te nemen, doch hij antwoordde, dat hij dit niet kon. Ik heb den eenen officier, die gewapend was, laten ontwapenen. Met de auto van mijn post, die ik had laten volgen, heb ik de gevangenen tezamen met Korporaal Messerschmidt naar een Overste van de Infanterie gebracht. Deze heeft ze ondervraagd. De Luitenant-Adjudant van den Overste kwam er bij en zeide, dat ik een goede greep had gedaan. Hij droeg mij op de gevangenen naar de Militaire Politie te brengen, hetgeen ik heb gedaan. Bij de Militaire Politie, waar ik kwam, was aanwezig de Sergeant-majoor-instructeur Winter of De Winter. Daarna ben ik weer naar mijn post teruggegaan.

  Onderweg op den weg Elst - Veenendaal werd ik aangehouden (opmerking kantlijn: "kwam ik tegen") door terugtrekkende Artillerie (opmerking kantlijn: "voertuigen"). Een mij bekende hoefsmid, die daarbij aanwezig was, waarschuwde mij niet verder te gaan, omdat de weg onder vuur lag. Niettegenstaande dit ben ik toch verder gegaan, doch het was moeilijk, de weg lag inderdaad onder hevig vuur. Ik ben er met de auto evenwel overgekomen. Dichtbij mijn post ontmoette ik de bezetting onder den Wachtmeester Van den Berg. Men had den post Awar verlaten. Ik vroeg wat er aan de hand was. Men antwoordde mij, dat zij het niet hadden kunnen houden en op aanraden van omliggende troepen waren teruggegaan. Ik besloot daarom een verkenning te verrichten. Door de Infanterie werd ik gewaarschuwd, dat post Awar door de Duitschers was bezet. Ik vroeg vrijwilligers om verder te gaan, waarop Korporaal Messerschmidt en soldaat Kleyze zich aanboden. Sluipende zijn wij verder gegaan. Bij een boerderijtje in de omgeving werd geschoten. Ik stelde voor het boerderijtje eerst te nemen, doch mijn mannen voelden daar niet voor. Daarom zijn wij verder gegaan in de richting van post Awar. Bij aankomst aldaar in den morgen van 13 Mei was er niets meer te zien. Wel vonden wij een Duitsch pistool en Duitsche munitie in de schuilplaats. Bovendien waren er éénmansputten gegraven vanaf den post in de richting Rhenen aan beide zijden van de spoorlijn. Het pistool heb ik aanvankelijk bewaard en later ergens begraven. Wij zijn gebleven tot ik van mijn Commandant (Kapitein Zwikker) bericht kreeg terug te trekken. (de telefoonverbinding hadden wij inmiddels weer hersteld). Dit gebeurde op 13 Mei; den volgenden dag kwam de capitulatie af.

  De laatste nacht was erg verwarrend. Een Infanterist, die bij een boom, welke met trotyl was geladen, op post stond, kwam naar mij toe en vroeg mij wat hij doen moest. Er was namelijk een hem onbekende Kapitein bij hem geweest, die hem bevolen had den boom te laten springen. Ik adviseerde hem hierover bevel van zijn eigen onderdeel af te wachten.

  Ook kwam er een Huzaar in mijn post, die met twee wagens munitie onderweg was. Hij vroeg mij waar hij zijn moest, dit was hij namelijk vergeten. Ik zeide, dat hij eerst de wagens met munitie van den weg moest halen en dan maar eens bij mij moest terugkomen. Ik heb hem alle namen aan de hand van de kaart voorgelezen, totdat hij den naam hoorde van de plaats waar hij wezen moest. Hij bleek geheel op den verkeerden weg te zijn. Aan de hand van de kaart heb ik hem den weg gewezen.

  Van den tegenaanval op 13 Mei heb ik alleen gemerkt, dat troepen werden aangevoerd.

's-Gravenhage, 10 April 1947.

(get.) C. Kasteleyn.

Opgenomen: M.
Typ.: K.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 2.33 MB)