Verslag van tweede luitenant C.J. Gude

Verslag van de gevechten voor zoover bij 2-I-8 R.A. bekend

  Dit verslag is opgemaakt door den 2e luitenant C.J. Gude, luitenant toegevoegd bij 2-I-8 R.A. De commandant was kapitein Mr. E.A. Caspers, de Batterij Officier de luitenant P.G.M. Versteegh.

  Vrijdag 10 Mei:
  Om half één bereikte mij het bericht, dat graad van strijdvaardigheid 3 was ingetreden, werden de bevolen werkzaamheden uitgevoerd en kon de Batterij om 3.30 tot vuren gereed worden gemeld. Om 3.45 hoorden we de eerste schoten op vliegtuigen en van 4 tot 5 vlogen onafgebroken vliegtuigen uit Oostelijke richting over ons heen, terwijl de luchtdoel artillerie onafgebroken in actie was; enkele vliegtuigen zagen we brandend omlaag storten, hetgeen de stemming in de troep weer schitterend op peil bracht.
  Om 5 uur bereikte ons het bericht, dat de graad van strijdvaardigheid 4 was uitgekomen en spoedig daarna, dat de Duitsche troepen onze grens waren over schreden. De rest van de dag werd besteed aan het inrichten van de commandopost, het graven van een schuilloopgraaf, het inrichten van een post voor de Batterij Officier, het afmaken van lignissen bij het rechter stuk en het vrij maken van het schootsveld. Dien dag werd er nog niet gevuurd en werd ook geen vuur van den vijand ondervonden.

  Zaterdag 11 Mei:
  Om 2 uur werd reeds geschoten door 19 R.A., eerst achter ons, toen rechts van ons. Om 5 uur werd zonder stoornis koffie in de stelling gebracht en bracht dit de Batterij in een stemming van laat maar komen! Om 5.45 viel het eerste schot van de vijand rechts vóór de Batterij en onmiddellijk daarop een schot ver over de Batterij heen. Hierop werd een tweede schuilloopgraaf gegraven, de ramen van het restaurant open gezet tegen eventueele luchtdruk en balen turf voor de geopende ramen bij de tafel van de commandopost opgestapeld, zulks op last van den kapitein Caspers, die de toestand wel zeer ernstig inzag. De geheele ochtend werden voorbereide vuren afgegeven, waarvan vrijwel niets viel waar te nemen, behalve bij enkele vuren de zijdelingsche richting, die steeds goed in orde was. Omstreeks 11 uur viel er een schot tusschen het linker stuk en de waarnemingspost, dat twee gaten sloeg in de deur van de keuken van het restaurant en eenige flinke stukken uit de waarnemingspost; hierop heb ik, zelf angstig geworden, de telefoon gelijkvloers laten opstellen, een schuilgat daarvoor laten graven, de batterijkijker op de eerste verdieping laten opstellen, die eerst op de derde verdieping was opgesteld, en eenige planken laten aanslepen om op de eerste verdieping dekking te kunnen zoeken. Dat schot verwond ook de wachtmeester Smith, die een scherfje in zijn hand had gekregen, dat er gelukkig uit was te trekken en met jodium was te behandelen. In de voormiddag viel het rechterstuk voor goed uit door een ontijdige springer in de loop, tijdens het afgeven van een van de voorbereide vuren. De geheele dag waren schoten, vooral lagen van 2 of 4 schoten, in de nabijheid van de stelling gevallen, maar hadden weinig uitwerking. Eén enkel schot viel vlak achter onze commandopost tusschen de lama's.
  Om ongeveer 3 uur nam ik vijandelijke infanterie waar tusschen twee steunpunten van onze gevallen voorposten, de majoor v.d. Wiel vond het doel echter niet belangrijk genoeg voor de artillerie, ook niet toen ik kon melden, dat de sterkte ongeveer 60 man bedroeg; inderdaad leverde deze infanterie geen gevaar op, daar ze rustig tusschen de twee steunpunten heen en weer liepen. Toen echter op dezelfde plaats twee stukken geschut begonnen te vuren, kreeg ik de opdracht er op te vuren. Het uitwerkingsvuur gaf 3 voltreffers op genoemde steunpunten, terwijl de overige schoten goed verdeeld tusschen de steunpunten vielen. Hierop werd door wachtmeester Plieger een stuk geschut open en bloot op de Haarweg waargenomen; ook hiervoor verkreeg ik machtiging om op te vuren; de eerste schoten vielen al kort in de nabijheid, want uit een der steunpunten van onze gevallen voorposten renden eenige bedieningsmanschappen naar buiten, die het stuk in de schaduw van drie hooge boomen plaatsten zoodat ik nu op de boomen kon inschieten; na het uitwerkingsvuur heb ik het vuur eigenmachtig verlegd op het genoemde steunpunt en nam een hard wegloopende Duitscher waar. Na de resultaten aan de Afdeeling gemeld te hebben, nam ik een garage waar aan de Haarweg, waar Duitsche auto's stonden te tanken: ook hierop mocht ik schieten; tijdens het inschieten reden de auto's hard weg, zoodat ik het uitwerkingsvuur, mede gezien de geringe munitievoorraad afgaf met twee schoten per stuk op 3 afstanden en nam ik een min, een plus - min en een plus afstand waar. De auto's kwamen na het vuren echter weer terug en gaf ik uitwerkingsvuur af op de plus - min afstand van drie schoten per stuk waardoor de auto's weer wegreden met achterlating van een der wagens, die ook later niet verdween en dus vermoedelijk getroffen is. De wachtmeester Funke was ondertusschen met een auto naar de normaalstelling verdwenen om munitie op te halen, waar zoo langzamerhand ernstig gebrek aan ontstond. De batterij was op het vuur op de garage blijven staan; plotseling nam ik een oprijdende Motorbatterij waar op den weg tusschen den Haarweg en den grooten weg van de Grebbe naar Wageningen, die al zeer spoedig achter de boomen verdween; ik heb de batterij nog omgegooid en lagenvuur afgegeven op de laan, waarin de motorbatterij verdween, verkreeg een plus en wilde de Batterij nog meer omgooien om op een kortere afstand nog meer te schieten, toen de kapitein Caspers mij opdracht gaf te stoppen, aangezien het stormvuur 122 afgegeven moest worden (122 lag op den grooten weg nabij de Zijdvang). Later heb ik eigenmachtig nog geschoten op een Sectie vurend geschut nabij Kruiponder, waarop het uitwerkingsvuur tot resultaat had, dat de bediening hals over kop in de onderkomens vluchten. Spoedig daarop werd het donker en viel er in het voorterrein niets waar te nemen, behalve enkele kleine groepen infanterie, die op grooten afstand door het terrein liepen.
  Omstreeks 20.30 kregen wij bevel om van stelling te veranderen en werd alles zooveel mogelijk in gereedheid gebracht om na aankomst van de paarden zoo spoedig mogelijk te kunnen vertrekken, de Batterij bleef echter tot het uiterste op vuur 122 gereed staan. Om 22.30 kwamen de paarden, maar het aanspannen in het pikkedonker viel niet mee, terwijl aan de Grebbe zwaar gevochten werd door de infanterie en ons de kogels om de ooren floten, hetgeen gelukkig de paarden niet verontrustte. Bij den afmarsch was het eerste stuk te snel vooruit getrokken en sloeg een verkeerden weg in, waar een diepe kuil inzat en bleef steken, ook al omdat de vandehandsch-achter niet wilde trekken. Het wilde niet lukken den vuurmond er uit te krijgen; na twee uur werken maakte de wachtmeester Bussink de opmerking: "luitenant, dat is die kapotte vuurmond". We besloten den vuurmond achter te laten, namen het sluitstuk mee en alle losse onderdeelen en reden met den voorwagen weg. In Rhenen vielen plotseling vier schoten in de nabijheid in een der huizen in, zoodat de paarden er tusschenuit gingen, maar de voorwagen is goed in de stelling aan gekomen.

  Zondag 12 Mei:
  Op de commandopost bleek, dat alle verbindingen volkomen stuk waren en moest gewacht worden tot zonsopgang met het vernieuwen van de lijnen; dit was gelukkig een moment, dat aan de Batterij eenige rust kon worden gegeven. Om 5 uur moest ik naar de reservestelling om het schootsveld vrij te maken. Het bericht van versterking van I L.K. kwam echter later. Den geheelen dag zat ik verder op de waarnemingspost, maar kon door de in brand staande huizen zeer weinig zien. Eerst in den namiddag nam ik een vijandelijke Sectie artillerie waar bij Kruiponder, waarop ik eigenmachtig onmiddellijk vuur opende; de waarneming bleef slecht en het inschieten vorderde langzaam. De kapitein Caspers gaf op dat moment de order door, dat ik de vuurvoorbereidingsstaten van de reservestelling naar de daar ingetrokken Batterij van I-16 R.A. (moest brengen?), waartegen ik mij verzette, daar ik juist bezig was met schieten; ik weigerde aan de order gevolg te geven en belde de majoor op, die mij opdroeg mij aan de gegeven orders te houden, waaraan ik met zeer veel ongenoegen voldeed. De kapitein Caspers heeft order gekregen naar de waarnemingspost te gaan en het vuur voort te zetten, maar door de rook en moeilijke waarneming heeft ook hij geen resultaat verkregen. Later werd nog vuur 164 afgegeven en door een misverstand werd dit vuur als een vuurstoot van 5 minuten herhaald.
  Behalve, dat die dag talrijke voorbereide vuren werden afgegeven, valt er weinig bijzonders te melden.

  Maandag 13 Mei:
  Om 3.15 uur kregen wij een nieuw voorbereid vuur door, waarop de Batterij werd gereed gesteld. Om 3.30 kwamen de wachtmeesters Oostrom en Krebber melden, dat ze onverrichter zaken naar de aanvullingsplaats munitie waren geweest, maar na een telefoontje konden we ze weer wegsturen en kregen we ongeveer 4.15 uur 600 projectielen. De waarnemingspost gaf nog zeer slecht zicht door nevel en rook, zoodat ik voorloopig op de commandopost bleef. Om 4.30 uur werd het voorbereide vuur 654 afgegeven en gingen er onder hoera van de Batterij 66 projectielen per stuk uit binnen 27 minuten.
  Niet lang daarna heb ik nog gevuurd op twee stukken geschut nabij de boerderij aan de Haarweg, een stuk geschut in een boschje, waarbij een der projectielen sprong in een boom, die vlak voor het boschje stond, en op aanvallende infanterie in de nabijheid van Kruiponder, waarop al inschietende een voltreffer werd verkregen temidden van een groepje van 5 man, terwijl het uitwerkingsvuur achterwege moest blijven voor een der voorbereide vuren.
  Om 9.20 uur heb ik de majoor opgebeld en meldde: "De luitenant Gude meldt vanuit waarnemingspost dat vijandelijk artillerievuur is gevallen nabij de barak van de 3e Batterij aan de Cuneraweg", overigens is geen artillerievuur of vijandelijke infanterie in het voorterrein te zien. Infanterie, in de loopgraaf nabij de Leeuwendaalscheweg trekt terug en zwaait met witte vlaggen. Zou het mogelijk zijn, dat eigen infanterie langs de Cuneraweg een omtrekkende beweging maakt, teneinde de vijand in den rug te kunnen aanvallen. Van te voren, had ik vernomen, dat de vijand bij de Grebbe (blijkbaar) was doorgedrongen. Ik kreeg het bericht van de majoor terug, dat eigen troepen de Grebbe weer zouden bereikt hebben en gesteund zouden worden via de Cuneraweg. Om 10.15 uur kwam het bericht, dat de vijand de Grebbeberg weer zou hernomen hebben, maar er viel toen toch vijandelijk vuur op de loopgraaf nabij de Laarscheberg. Om 10.45 uur trok cavalerie onder commando van de ritmeester v.d. Voort v. Zijp op rijwiel het Domineeschlaantje in, maar bleef tot achter de waarnemingspost; na eenige schoten van de vijandelijke artillerie trokken ze terug en verdwenen in de richting van Veenendaal. Voortdurend kwamen nu kleine onderdeelen eigen infanterie zwaaiend met witte doeken in de richting van onze stellingen en meldden, dat de vijand in aantocht was, terwijl er echter van een vijand vanuit de waarnemingspost niets viel waar te nemen. Om 11.15 uur kwamen motorrijders met 12 motoren en 6 zware mitrailleurs aan en meldden, dat de vijand in aantocht was en op de Veenendaalscheweg reeds in de boomen zat. Luitenant Versteegh, die niet van zijn stuk was te brengen, nam zooveel mogelijk van de infanterie bij de Batterij op en liet de mitrailleurs van de motorrijders bij het rechterstuk in stelling komen; ook het rechter stuk werd in de richting van de Koerheuvel in stelling gebracht. Dit moet gedaan zijn, omdat ook inderdaad vuur uit die richting werd gehoord. Onze commandopost werd op dat moment onder infanterie en mitrailleurvuur genomen uit de richting van onze legeringsschuilplaatsen, de mitrailleurs bij onze stelling hebben dat vuur beantwoord, maar het bleken eigen troepen te zijn die op ons vuurden en de wachtmeester Smith schijnt zich hierbij bijzonder onderscheiden te hebben door tusschen de vurende partijen contact te slaan en een einde te maken aan het onzinnige geschiet.
  Het moet omstreeks deze tijd geweest zijn, dat de kapitein Caspers de commandopost van de Afdeelings Commandant opbelde en geen gehoor kreeg (Maandag, 13 Mei 1940, ongeveer 11.30 uur), hetgeen niets bijzonders was, daar de lijn geregeld kapot geschoten werd; de dpl. Ackooy werd met een bericht naar de Afdeelings Commandant gestuurd om te vragen, welke orders de majoor had te geven; tevens gingen de telefonisten de lijn langs om deze te herstellen (dpln. v.d. Bogt en v. Ark); ze liepen tot aan de Commandopost van den Afdeelings Commandant, maar vonden de geheele lijn intact; bij de Commandopost van de Afdeelings Commandant kwamen ze de dpl. Ackooy tegen, die met het ontstellende bericht kwam, dat de Afdeelingspost totaal verlaten was; ook de telefonisten vonden de post verlaten. Nadat dit aan de kapitein was gemeld werd de dpl. v. Kooten naar de 1e Batterij gestuurd van de kapitein Bakker en kwam met het bericht terug, dat ook deze Batterij de Commandopost van den Afdeelings Commandant leeg hadden aangetroffen en verder op eigen initiatief zou handelen.
  De wachtmeester Smith is toen naar de Batterij van III-8 R.A. van de kapitein Ballot gegaan, die juist aan het vuren was en keerde terug om de kapitein op te halen, daar nog verbinding met de D.A.C. te verkrijgen was; bij aankomst van de kapitein was ook deze verbinding verbroken, maar was de kornet Keja op de motor naar de D.A.C. toe. De kapitein keerde naar de Commandopost terug en de wachtmeester Smith bleef in de Batterij van de kapitein Ballot om direct na ontvangst van bericht dit onmiddellijk aan ons te kunnen melden. Spoedig bracht Smith het bericht, dat de kapitein Ballot order had gekregen de drukbodems uit te nemen en het personeel op de Commandopost van Commandant III-8 R.A. terug te trekken. Hierop kwam kapitein Caspers in de Batterij en wilde met de Batterij vertrekken, waartegen Versteegh en ik ons heftig verzetten; we negeerden de opmerkingen van den kapitein over onnoodig bloedvergieten en opofferen voor het Vaderland. Ik liep na overleg met Versteegh weg naar de waarnemingspost, sloot de verbinding weer aan en nam den kijker, maar kon van den vijand niets bekennen. Luitenant Versteegh had ondertusschen de Batterij weer in orde gebracht en het rechter stuk weer in de opstelling gebracht. Teneinde het moreel weer wat op peil te brengen gaf ik maar order om vuur 142 af te geven om weer gang in de zaak te krijgen. Onmiddellijk kregen we antwoord van de vijandelijke Batterij en kregen we zwaar uitwerkingsvuur op de Batterij en de waarnemingspost. Hierdoor verbrak weer de verbinding met de Batterij en besloot ik naar de Batterij terug te keeren. Daar was van een vermoedden vijand nog niets te bekennen, zoodat ik den tijd had vuur 113 om te rekenen, zoodat het ongeveer 300 meter voor de Grebbe kwam te liggen. De Batterij gaf dat vuur af zonder de daarin gecommandeerde tusschenpoozen, zoodat het een zwaar uitwerkingsvuur werd. Onder het vuur belde kapitein Caspers nog op, wie order voor dat uitwerkingsvuur had gegeven, waarop ik woedend antwoordde: "ik", waarop ik verzachtend liet volgen: "met luitenant Versteegh samen". Na het vuur stonden luitenant Versteegh en ik samen te overleggen, wat we nu moesten doen, toen we vliegtuiggeronk hoorden en blij uitriepen; "Ha, Engelschen", maar die vreugde werd spoedig den kop ingedrukt, want de vliegtuigen begonnen over ons heen te cirkelen en met mitrailleurs te schieten. Het waren er 7 in getal, die al spoedig bommen begonnen uit te werpen, waarvan er enkelen vrij dicht bij vielen; het bombardement duurde ongeveer een kwartier en was wel het zwaarste moment, dat wij in de stelling meemaakten.
  Na het moment, dat luitenant Versteegh en ik het initiatief in de Batterij hadden overgenomen, was de kapitein naar de commandopost gegaan en had het daar blijkbaar te kwaad gekregen, hij liep heen en weer te rennen met een pistool in de hand en weigerde, als een kapitein van een zinkend schip, zijn commandopost te verlaten; ook hierin heeft wachtmeester Smith zijn verdiensten betoond door den kapitein te bepraten. Het moet dan ook in de commandopost verre van aangenaam geweest zijn, toen deze bestookt werd door eigen infanterievuur en stond te trillen van vijandelijk artillerievuur en van bommen, waarvan er ook enkele in de buurt van de commandopost vielen. Aan de camouflage hebben we dan ook ons behoud te danken; over onze stelling lagen ook verscheidene zware takken, die door de scherven van de projectielen afgesneden waren als twijgen; in het rechter stuk zat een gat in het schild van een scherf, gelukkig zat de richter niet op zijn plaats, anders was hij ongetwijfeld getroffen.
  Bijzondere vermelding verdient nog het sneuvelen van de korporaal Unland; deze was uit Elst gekomen met de munitieaanvoerders en werd toen naar de commandopost met eenige manschappen en de mitrailleur weggestuurd om de commandopost te beveiligen; op weg hierheen werd hij zwaar aan het achterhoofd gewond door een scherf van een projectiel; onmiddellijk is hij per auto vervoerd, die onderweg door de kapitein de Bruine ongeveer een uur lang werd opgehouden voor het laden van goederenfoudralen en is op de auto overleden.
  Na het vertrek van de vliegtuigen besloten we dan ook maar weg te gaan, aangezien er toch niets meer te redden viel en in de hoop behoorlijke orders te zullen krijgen voor een tegenaanval. Gelukkig hadden we de auto's, waar de munitie mee was gebracht en konden we vrij veel bagage en uitrusting meenemen op de auto's. Met bloedend hart hebben luitenant Versteegh en ik ieder eigenhandig een van de twee resterende vuurmonden vernield en konden we wegrijden; op mijn verzoek zijn we nog langs de Commandopost gereden om mijn veldkoffer op te halen en konden we de kaartentrommels uit de bevels- en verbindingsmiddelenwagen meenemen, alsmede de bevelstasch, cigaretten en nog wat kleinigheden. We stonden op het punt van vertrek toen eenige kogels ons om de ooren vlogen en een daarvan op de door ons zoo juist geopende deur van de bevels- en verbindingsmiddelenwagen afstuitte.
  Van de terugtocht valt nog te melden:
  In Elst troffen wij majoor v.d. Wiel en luitenant Heffener aan, die door de opmerking: "gefeliciteerd, dat je nog leeft; IK had je opgegeven", liet blijken, dat ook inderdaad de Batterijen niet gewaarschuwd waren om terug te trekken.
  In Elst kregen wij order op Wijk bij Duurstede terug te trekken, maar ontvingen aldaar geen orders voor de verdere opmarsch, zoodat Dinsdagmorgen verscheidene onderdeelen van de Afdeeling in Utrecht kwamen, die geen van allen wisten, waar de majoor zich bevond. Vanuit Utrecht is toen onmiddellijk verband opgenomen met den kapitein adjudant v.d. D.A.C., die toen ook nog niet wist, waar de majoor zich bevond.

Zeist 27 Mei 1940.
De tweede luitenant,

(get.) C.J. Gude.

------------------

INDEELING VAN 2-I-8 R.A. OP 10 MEI 1940


COMMANDOGROEP.


1e Echelon
 
Batterij-Commandant Kapitein Caspers
Wachtmeester-hulprichter Wachtmeester Smith

2e Echelon
 
Luitenant-toegevoegd 2e Luitenant Gude
Wachtmeester-verkenner I Wachtmeester Funke
Commandant voertuigen Wachtmeester Plemper

Gevechtsbatterij
 
Batterij-officier 1e Luitenant Versteegh

1e Sectie
 
Sectie Commandant I Reserve Wachtmeester Steenstra Toussaint
1e Stuk  
Stuks Commandant Wachtmeester v. Herwijnen
2e Stuk  
Stuks Commandant Wachtmeester v.d. Wal

2e Sectie
 
Sectie Commandant II Wachtmeester Picard
3e Stuk  
Stuks Commandant Wachtmeester Brugh A.D.

Gevechtstrein
 
Commandant Wachtmeester Oostrom
Commandant Mitrailleur Korporaal Unland

Keukenwagen
 
Menagemeester Wachtmeester Straatman

Overgeplaatst

1e Luitenant v. Heukelom
2e Luitenant Terpstra.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 12.84 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 332.03 KB)