Verslag van reserve-kapitein H.M. Vestdijk

16 M.C. - Verslag

  Gezien het feit dat alle notities aangaande het gevecht mij ontnomen zijn ben ik verplicht de tijden, genoemd in dit verslag, uit het hoofd te noteeren. Ik ben ervan overtuigd dat de door mij genoemde uren niet zoodanig van de werkelijkheid afwijken, dat dit afbreuk zou kunnen doen aan de waarde van dit verslag.
  Toen op 9 Mei 1940 het bericht doorkwam dat graad van strijdvaardigheid 3 bereikt moest worden, zijn door mij de maatregelen genomen die dienaangaande voorgeschreven stonden. Zoo heb ik o.a. de vrachtauto die door een burgerfirma voor mij gereserveerd was, in vaste dienst genomen. Deze maatregel moest ik nemen omdat nog altijd, ondanks herhaalde aanvraag, ieder voertuig van mijn trein ontbrak. Het gebrek aan voertuigen heeft zich gedurende het geheele gevecht in hevige mate doen gevoelen en heeft mij o.a. belet de stroozakken en de dekens die opgelegd waren in mijn woonbarak, welke barak door vijandelijk vuur onbewoonbaar bleek, ter elfden ure in de stelling te krijgen.

  Op 10 Mei (Vrijdag) rukte een mijner secties uit om 2.00 uur, als sectie tegen luchtdoelen. De andere sectie maakte zich daarna gereed voor uitrukken bij graad 4. Bij deze sectie bleef achter een Luitenant Gazendam en ikzelf ging met de piketsectie mee.
  In de stelling aangekomen werden de mitrailleurs in hun voorloopige stellingen opgesteld en is er meegedaan aan het bevuren van laagvliegende vliegtuigen. De tweede sectie, die daarna, om ca. 4.00 uur aankwam is direct begonnen met het bezetten van hun stellinggedeelte, terwijl de niet bij de stukken benodigde manschappen der piketsectie, bezig waren hun stelling gereed te maken. Een gedeelte der manschappen was doende eenige kruip- en verbindingsgangen te maken, omdat ik toen reeds het gevoel kreeg dat het ontbreken van dergelijke verbindingen, later een zeer groot nadeel zou zijn. Toen de verschillende in het open terrein werkende groepen uit vliegtuigen beschoten werden (inmiddels was graad 4 begonnen) heb ik de stellingen laten bezetten. De dag is verder zonder bijzonderheden voorbij gegaan.
  De verpleging, voor wat betreft het eten, ging normaal en gaf aanleiding tot volle tevredenheid.
  Op een bericht van mij aan Commandant II-8 R.I. dat ik met geen oorlogsreserve aan munitie de stelling betrokken had, kreeg ik ter antwoord dat voor munitie aanvulling gezorgd werd. Inderdaad heb ik den volgenden dag, meer dan voldoende munitie ontvangen, terwijl tevens een zeer voldoende depot door II-8 R.I. ingericht werd.
  De telefoonverbindingen werkten uitstekend tot na de eerste salvo's artillerie. Daarna was het een voortdurend getob, totdat mijn telefoonlijn op iedere meter gebroken was, waarna de stelling als los zand aan elkaar hing.

  De tweede dag (Zaterdag 11 Mei) begon rustig. In de prille ochtend begon een artilleriebeschieting van mijn rechtersectie welke beschieting geen schade aanrichtte. Den middag begon een hevige beschieting die zonder veel onderbreking voortduurde tot Maandag. Zaterdagmiddag werd een mitrailleur van deze sectie onherstelbaar onklaar geschoten hetgeen door mij aan Commandant II-8 R.I. gemeld werd. Overigens richtte het vuur geen schade aan. Den middag zijn meerdere banden verschoten op beweging in het terrein voor de frontlijn op slecht zichtbare doelen. Slecht zichtbaar door het ontbreken van kijkers en door de onmogelijkheid de afstandmeter voor dat doel te gebruiken.
  De nacht van Zaterdag op Zondag was vrij rustig. Ik heb niet kunnen vuren omdat ik geen vuuropdrachten kreeg.

  Gedurende de Zondag (12 Mei) hebben beide secties wel vuur gebracht op beter zichtbare doelen. In de ochtenduren werd een tweede mitrailleur onklaar geschoten. Ik vatte dus het voornemen op mijn commandopost te verplaatsen naar de linkersectie, die nog geheel gaaf was. Dit voornemen heb ik den middag om circa 15.00 uur tijdens een langere vuurpauze uitgevoerd. De Reserve tweede luitenant Gazendam heb ik als sectiecommandant achter gelaten, met de opdracht het vuur zelf te leiden en tot het uiterste stand te houden; aan deze opdracht heeft hij zich in voldoende mate gehouden.
  Omstreeks het uur van mijn verplaatsing was het euvel ontstaan van de niet op te sporen schoten. De troep werd door dit "mysterie" onzeker en angstig. Ik heb het verschijnsel verklaard als komende van inslaande projectielen van mitrailleurs en geweren. De troep nam met die verklaring min of meer genoegen.
  Inmiddels had ik op Zondagmiddag den indruk gekregen als zou de linkervleugel van II-8 R.I. verlaten zijn, zoodoende de vijand gelegenheid gevende bij Kruiponder zonder weerstand door te breken. De rechter sectie is toen door mij gelast het terrein achter de frontlijn te bevuren als zich daar behoorlijke doelen voordeden. Op de genoemde terreinen is zeer veel vuur afgegeven.
  De linker sectie had eindelijk ook doelen gekregen en deze onder hevig vuur genomen. Zondagmiddag kwam deze sectie onder artillerievuur tot Maandagochtend, zonder veel schade. Inmiddels was de verpleging stop gezet nadat onmogelijk bleek water aan te voeren. Op mijn rechtervleugel was vijandelijke infanterie die blijkbaar door een verlaten gedeelte van I-8 R.I. heen drong.
  Door mij uitgezonden patrouilles kwamen zonder berichten terug.
  Door mij, daarna, uitgezette staande patrouilles op mijn flanken kregen geen contact.
  In de loop van dien dag ontstond een tegenstoot van een gedeelte van 24 R.I. die eenige tijd later in wanorde door mijn stelling terugtrokken.

  Op Maandagochtend (13 Mei) kreeg ik de indruk dat de infanteriestellingen verlaten waren. Mijn beide secties vuurden op doelen in het terrein. Eigen troepen verzamelden zich op circa 300 meter achter mij en openden van daar een zwaar mitrailleurvuur in mijn richting. Door het verleggen van het artillerievuur eindigde dit schadelijke vuren en eenige ogenblikken later was mijn linkersectie en ik omringd door vijandelijke infanterie, die zich met lichte mitrailleurs en handgranaten op mijn rugweer vertoonden.
  Aangezien een verder vechten doelloos was en onmogelijk, meende ik mijn manschappen te moeten sparen en heb ik mij gevangen laten nemen.
  Dezelfde middag (Maandag) zijn wij afgevoerd naar Duitschland.

's-Gravenhage, 10 Juni 1940.
de Reserve Kapitein,
Commandant 16 M.C.
H.M. Vestdijk.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.87 MB)