Vijf dagen oorlog in Nederland: De Grebbe-Linie 10-14 Mei 1940

DOOR J. VISSER
Luitenant-kolonel B.D.
gewezen commandant 16 R.I.

Klik hier voor een uitvergroting
Boek Vijf dagen oorlog in Nederland - 10 - 14 Mei 1940
Toen op 31 Augustus 1939 de mobilisatie van het Nederlandse leger voltooid was, waren de betrokken regiments-commandanten van II en IV legercorps geweldig benieuwd, waarheen hunne orderdelen de volgende dag gevoerd zouden worden.
Op 1 September moest namelijk de concentratie van het leger plaats hebben. Zou het Noord-Brabant, of de Veluwe of vesting Holland zijn?
Het blauwe pakket, dat in de namiddag van 31 Augustus werd uitgedeeld, gaf uitsluitsel en een welke men weinig verwacht had, naar de Grebbe-stelling, achter de z.g. Grebbe-liniedijk, ontworpen door Menno van Coehoorn (1641-1704).
Vanaf 1670 dateert de idee hier een verdedigingswal op te werpen, doch zodra de politieke hemel wat opklaarde, zag men om financiële redenen van dit plan af.
In 1746 toen een Franse inval te duchten en Staats-Vlaanderen reeds was bezet en men de nood vlak voor ogen zag, besloten de Generale Staten de bouw van de liniedijk ter hand te nemen. Voltooid werd het werk in genen dele, omdat het gevaar weer geweken was. In den aanvang van het voor ons benarde jaar 1793, toen de generaal Dumourier met het Franse republikeinse leger dreigde onze grenzen te overschrijden, kreeg de kolonel-ingenieur Van de Graaf te Utrecht last tot het opmaken der Grebbe-linie.
De lage waterstand op den Rijn en de Gelderse beken veroorloofde toen niet om inundatiën voor de linie te stellen. De arbeid werd niet voleindigd. (Ook na de droge dagen van begin Mei 1940 bleek het niet mogelijk de inundatie op peil te houden. Hele stukken onderwater gezet terrein vielen droog).
Zo bleef het rusten tot het in 1846 voorgoed ter hand werd genomen en voltooid.

Op 1 September 1939 bestond de stelling uit niets als een dijk, waarop de koeien vreedzaam graasden, een inundatiesluis bij de Grebbeberg, waardoor Lekwater in de vallei binnen gelaten kon worden en een in aanbouw zijnd afwateringskanaal met een aantal sluizen, die dit kanaal in verschillende kommen verdeelde, welke een waterstand zouden bereiken, welke van zuid naar noord in hoogte afnamen.
Met kracht werd de verdere afwerking van kanaal en linie ter hand genomen. Op 10 Mei was men er in geslaagd een linie van grote afstotende kracht tot stand te brengen.
Na het vallen van de IJsellinie, was de weg naar de Grebbe vrij. Wel slaagden onze troepen erin om de bruggen over het Apeldoorn-Dierenskanaal onbruikbaar te maken, hetgeen de noordelijke Duitse colonne oponthoud moest veroorzaken.
De lichte troepen (cavalerie, wielrijders en pantserwagens), die zich op de Veluwe vóór de stelling bevonden en den Duitsen opmars hadden kunnen bemoeilijken, hadden namelijk het bevel gekregen, om achter de Grebbe terug te trekken. Zij hadden alleen de opdracht gehad om de nadering van de vijand te signaleren en vernielingen aan te brengen.
Het 1e regiment huzaren, versterkt met twee eskadrons wielrijders en Staf en twee pelotons van het 2de eskadron pantserwagens, bevond zich 10 Mei vóór het IVe, het 4de regiment huzaren met wielrijders en de twee andere pelotons van het 2de eskadron pantserwagens, voor het IIde legercorps.
Deze afdelingen kregen in de voormiddag van 11 Mei opdracht om achter de stelling terug te trekken, terwijl de pelotons pantserwagens, die daags tevoren uitstekende verkenningen in oostelijke richting o.a. naar Apeldoorn en Zwolle, hadden verricht, het bevel kregen, om naar Den Haag te marcheren, waar het 2de eskadron onder bevel van den ritmeester J.L. Bruinier met uitzondering van een peloton thans weer verenigd, opdracht kreeg om het gebouw Lange Voorhout 7, waar het Algemeen Hoofdkwartier van den Opperbevelhebber zich bevond, te bewaken.
Alleen Commandant IV Legercorps hield nog de beschikking over een deel van het 1e regiment huzaren, waarvan drie eskadrons en een peloton pantserwagens onder bevel van overste der cavalerie D.A. Camerling Helmont gevechten vóór de voorposten van 16 R.I. geleverd hebben in de namiddag van 11 Mei.
Het feit bestaat, dat op de eerste oorlogsdag de Duitse troepen om kwart over drie Ede bereikten, welke stad gelegen is op korte afstand van Veenendaal, dat door onze troepen was bezet. De volgende dag omstreeks 15 uur bereikten zij de lijn Barneveld-Voorthuizen.

Klik hier voor een uitvergroting
Schets III. Toestand op 13 Mei 1940 (1946)
Hoe was de verdediging van de stelling ingericht?
De bezetting bestond uit het vierde legercorps in het noorden, het tweede in het zuiden gelegen.
Het IV Legercorps bestond uit VII en VIII divisie, waarvan de VIIe verdedigde het vak van IJsselmeer tot Amersfoort en de VIIIe dat van Amersfoort tot ongeveer Woudenberg. Het noordelijk vak bood voor de verdediger sterk terrein namelijk het lage polderterrein tussen Spakenburg en Amersfoort. De Duitse leiding heeft gezocht naar de zwakke punten in de verdediging en dat waren de plaatsen, waar weinig inundatie was.
De reserve van het IV Legercorps bestond uit drie bataljons namelijk een bataljon van elk der regimenten 16, 20 en 21 R.I. onder commando van commandant van 20 R.I. overste I. Engers.
Het II Legercorps onder commando van den generaal-majoor J. Harberts bestond uit de IIde divisie, commandant kolonel Barbas (10, 15, 22 R.I.) en de IVe divisie (8, 11, 19 R.I.) onder bevel van kolonel A.M.M. van Loon.
De IIde divisie verdedigde in algemeen gesproken de lijn der dorpen Woudenberg tot en met Veenendaal, de IV divisie het terrein ten zuiden hiervan tot de Lek met de Grebbeberg als zuidelijk punt in de frontlijn.
De IVde divisie, zo bekend omdat hier de doorbraak der Duitse troepen plaats vond, had twee regimenten in voorste lijn namelijk 19 en 8 R.I.; het laatste het [meest] zuidelijk, aangeleund aan De Lek en o.a. belast met de verdediging van de Grebbeberg (zie schets).
Als reserve van het IIe legercorps was aangewezen 11 R.I. onder bevel van de overste T.J. Reeser.
De IVe divisie beschikte bovendien over een reserve namelijk II-19 R.I. die opgesteld was in Rhenen.
Zo was in grote trekken bekeken de opstelling achter de Grebbelinie en kon men Vrijdag 10 Mei de vijand afwachten. Om 6 uur waren alle troepen op hun plaats.
Doch in de verdediging kwam een aanmerkelijke verzwakking.

Wat was er intussen gebeurd?
In het hartje van de vesting Holland op het eiland Dordrecht en IJsselmonde maar ook noordelijker zuid van 's-Gravenhage, bij Leiden en andere plaatsen waren in de vroege morgen van 10 Mei parachutisten en luchttroepen geland en niet maar in gering aantal, maar naar schatting en naar gegevens van Duitse officieren later vernomen ongeveer tien duizend, bewapend met lichte, moderne mitrailleurs, mortieren, enz. Jonge troepen met grote aanvalsenergie. In Zuid-Holland had men hier niet op gerekend; wat wel enigszins bevreemdt, omdat de voorbeelden van Finland en Noorwegen kort te voren aan het licht gebracht hadden, wat het zevende wapen vermocht.
Wij komen hier later op terug in Hoofdstuk V, dat de inval van parachutisten behahdelt [niet overgenomen in dit artikel].
De reserves van de beide legercorpsen werden op 10 Mei naar de provincie Zuid-Holland gehaald, en ter beschikking gesteld van den commandant der vesting Holland. Reserves van het IIde legercorps vertrokken naar Rotterdam met de bijzondere taak tegen de Duitse troepen, die Waalhaven en omgeving hadden bezet, op te treden; de bataljons onder commandant van het 20ste naar de omgeving van Den Haag en Leiden.

De Duitse troepen, die reeds op 10 Mei in de namiddag te Ede waren aangekomen, lieten er geen gras over groeien om hun bliksemoorlog uit te voeren.
Te Wageningen en omgeving werd hun artillerie opgesteld en reeds op Zaterdag 11 Mei in de namiddag waren de voorposten van 8 R.I., gevormd door III-8 R.I. oost van de Grebbeberg, geheel gevallen.
Op dit moment had bij het noordelijk legercorps nog geen contact plaats gevonden. De Duitse troepen waren hier nog in opmars en hunne voorste patrouilles naderden de lijn Barneveld-Voorthuizen.
Op de avond van 11 Mei stonden de Duitse troepen voor de hoofdweerstandsstrook van de IV divisie en werd deze door hare artillerie hevig onder vuur genomen. Speciaal was haar vuur gericht op de frontlijn, doch ook het terrein achterwaarts, waar het bataljon in reserve te Rhenen lag, kreeg zijn portie van de artillerie beschieting en van de bombardementen uit de lucht. Dit alles maakte op onze troepen grote indruk en drukte het moreel. Zij moesten aan het oorlogsgeweld wennen, doch zou hun hiervoor tijd gelaten worden?
Op Zondag 12 Mei werd het vijandelijk artillerievuur met hevigheid hervat en Duitse kleine afdelingen slaagden er in op de Grebbeberg door te dringen. Na de Grebbesluis overschreden te hebben, breidden zij zich uit in zuidelijke en noordelijke richting en waren dus in de hoofdweerstandsstrook van het 8 R.I. doorgedrongen.
Ook in het regiment, dat ten noorden hiervan stond, drongen de Duitsers door. Alleen het meest noordelijke bataljon, I-19 R.I. onder majoor B.G. Meyermans hield stand en dekte de zuidelijke flank van het 10de regiment onder commando van overste P.J. van den Briel.
In de vroege morgen werden de voorposten van het 10 R.I. krachtig aangevallen. Deze trokken te 8.15 uur terug op de hoofdweerstandsstrook, alwaar zij opdracht kregen de oude stelling te hernemen, hetgeen gelukte. Te 11 uur waren de voorposten-opstellingen hier weer geheel bezet.

Nu bestaat de verdediging van een regiment in het algemeen niet uit het bezetten van één lijn, doch van verschillende lijnen achter elkaar, zodat, wanneer de vijand er in slaagt de voorste lijn binnen te dringen, de volgende nog stand kan houden. Bovendien kunnen reserves van bataljons, opgesteld achter de z.g. stoplijn door een tegenstoot trachten om de binnengedrongen vijand er weer uit te gooien.
Dit was bij de IJsel niet mogelijk, omdat hier zo weinig bezettingstroepen aanwezig waren, dat slechts één lijn zwak bezet kon worden.
De commandanten der voor bataljons van het 8 R.I., het 1e onder majoor W.P. Landzaat en het IIe onder bevel van de reserve-majoor J.H.A. Jacometti gaven bevel tot het uitvoeren van zulk een tegenstoot, waarbij de laatste sneuvelde.
Beide tegenstoten slaagden er niet in om de vijand terug te werpen. Hier en daar drongen Duitse troepen de stoplijn binnen. De majoor W.P. Landzaat sneuvelde de heldendood; hij verdedigde zich op zijn post tot het laatste.

Op deze dag werd bij het noordelijk legercorps alleen gevechtsactie gevoerd tegenover de voorposten van het 16de regiment infanterie, welke onder commando stonden van luitenant-kolonel J. Visser en opgesteld waren oost van Amersfoort en Leusden, bij Stoutenburg en Asschat.
Deze voorposten-opstellingen, welke gecommandeerd werden door de reserve kapiteins J.C.A. van der Heyde en M. van Zalingen werden zwaar onder vuur genomen door lichte en zware mitrailleurs, bommenwerpers en licht geschut.
Stoutmoedig trachtten de Duitse patrouilles de stelling tot korte afstand te naderen, hetgeen hier en daar gelukte, doch door eigen vuur en handgranaten werd hen verhinderd om de stelling binnen te dringen. Ook de artillerie voor rechtstreekse steun, II-5 R.A., wist door zuiver schieten den vijand afbreuk te doen.

Bij Rhenen zag het er in de avond van 12 Mei voor de Nederlandse troepen somber uit. Het grootste gedeelte van de hoofdweerstandsstrook was in handen der Duitsers en het was te verwachten, dat deze van de invallende duisternis gebruik zouden maken, om meer troepen naar voren te sturen.
De enige reserve, die nog beschikbaar was, bestond uit het IIe bataljon van het 19e, onder bevel van reserve-majoor J. B. van Apeldoorn, in het dorp Rhenen opgesteld.
Om 9 uur 's avonds kreeg de bataljonscommandant order tot het verrichten van een tegenstoot richting Grebbeberg. Gezien de duisternis en het dichte bosterrein, dat doorgetrokken moest worden om de Grebbeberg te bereiken, was de uitvoering van deze order uiterst moeilijk. Wanneer deze bij het aanbreken van de dag van 13 Mei zou hebben plaats gehad, had men de nacht kunnen gebruiken voor verkenning van het voorterrein en waarschuwing van de onderdelen die nog stand hielden, dat men deze zou passeren. Thans was deze aanval tot mislukking gedoemd. Het bataljon passeerde het viaduct van de spoorweg Amersfoort-Rhenen-Kesteren en Ouwehands dierenpark en bereikte het bosperceel aan weerszijden van de kunstweg Rhenen-Wageningen. De voorste troepen handen een wagen met boot meegenomen om het riviertje de Grebbe of Grift te kunnen overtrekken. Zover is het echter niet gekomen. Het bataljon kreeg vuur van twee zijden, ook van eigen troepen op de flank, die hen voor de vijand aanzagen. De aanval was vastgelopen en er werd tot de terugtocht besloten.
Indien niet snel werd ingegrepen, was aan een nederlaag de volgende dag niet meer te ontkomen. Tot de enige troepen in reserve van de Grebbelinie, welke nog beschikbaar waren, behoorden twee compagnieën zware mitrailleurs van het IVe legercorps, die op Zondag 12 Mei nog gelegerd waren in de Dumoulin-kazerne tussen Soesterberg en Amersfoort en wel de 8e en 20e mitrailleurcompagnie. De oudste compagnies-commandant, de reserve-kapitein R. de Wilde, kreeg deze dag de order met deze compagnieën naar Doorn te marcheren, terwijl hem hier de volgende morgen opdracht verstrekt werd naar Elst te gaan en hier een opname-stelling in te nemen. Op deze plaats zou hij nadere instructies krijgen van een officier van de staf van het IIe legerkorps, die echter veel later ter plaatse kwam. Aankomst te Elst ongeveer 10 uur 's morgens.
Ook het IIIe bataljon van het 20e regiment infanterie, dat Zondag 12 Mei ingevolge ontvangen order op weg was van vliegkamp Soesterberg naar het westelijk deel van de Veluwe ter aflossing van het eerste regiment huzaren, kreeg, juist aangekomen te Hoevelaken, te ongeveer 5 uur 's middags een wijzigingsbevel om te gaan naar de omgeving van Doorn en hier de wegen af te sluiten en het terugtrekken van eigen troepen uit de Grebbelinie bij Rhenen tegen te gaan. De volgende morgen moest vertrokken worden naar Amerongen, waar men ongeveer 12 uur 's middags aan kwam.

Er was dus in de morgen van Maandag 13 Mei een opnamestelling, waarachter eventueel terugtrekkende troepen uit Rhenen zich zouden kunnen verzamelen, terwijl vanaf de spoorbanen over Achterberg tot tegen de inundatie een afgrendeling was tot stand gekomen, welke beletten moest, dat de vijand zich verder naar het noorden zou uitbreiden.
Op 12 Mei werden troepen, die in de Betuwe stonden, in noordwaartse richting over de Rijn samengetrokken o.a. 24 R.I. onder bevel van den reserve luitenant-kolonel Mr. J. Smit, waarvan de bataljons op verschillende tijdstippen Amerongen bereikten, het IIIe bataljon na een mars van 35 km. afgelegd te hebben.
II-24 R.I. kwam bij het invallen der schemering te Amerongen aan en kreeg bevel met 3 andere bataljons namelijk twee bataljons van het 29 R.I. en een van het 20 R.I. en met steun der artillerie een tegenaanval uit te voeren ter herovering van de Grebbeberg. Als commandant hiervan was aangewezen de overste G. Land. De kapitein van de generale staf A.H. Fiévez van Hoofdkwartier Veldleger was bij de voorbereiding, namens de Commandant Veldleger aanwezig.
Het eerste bataljon van het 24 R.I. onder bevel van reserve kapitein W.H. Bückert, had bevel ontvangen tot het verrichten van een tegenstoot door 't bos rechtstreeks west-oost op de Grebbeberg aan.
III-24 R.I. en 11e grensbataljon bleef als reserve noord van de kunstweg Amerongen-Rhenen achter onder bevel van commandant 24 R.I.
De bataljons, die onder overste Land tot de tegenaanval moesten overgaan, werden met auto's vervoerd en daar dit in drie ritten moest geschieden, omdat niet meer auto's beschikbaar waren, duurde dit vervoer zeer lang.
De tegenstoot van het I-24 R.I. die 's nachts moest worden uitgevoerd, had minder kans van slagen dan II-19 R.I., dat in de avond van 12 Mei was ingezet.
De soldaten van dit bataljon kenden tenminste het terrein waar gewerkt moest worden; I-24 R.I. was juist uit de Betuwe, omgeving van Druten, gekomen en kenden bij Rhenen heg noch steg.
De jagers (24 R.I. is het zuster-regiment van het regiment jagers) bereikten het stikdonkere bos bij Ouwehand's dierenpark, doch slaagden er niet in verder te komen.
Toen de overste Smit in den morgen van 13 Mei zich bij paal 107 (zie schets III) bevond, zag hij hen vanuit Rhenen langs den weg komen en vernam, dat zijn bataljon was teruggeslagen. Hij gaf opdracht aan kapitein E.F.E. Bongaerts, om die jagers te verzamelen en toen een 150-tal vereenigd waren, liet hij hen, in afwachting, dat er nog meerdere zouden komen, een middagmaal uit den keukenwagen verschaffen, daar zij in bijna 24 uur niet gegeten hadden.
Toen de troep op zijn verhaal gekomen was, geleidde hij dien met goedkeuring van den divisie-commandant door Rhenen tot achter den ingezonken spoorbaan terug, waar hij stelling liet nemen, nadat hij een zelfde order had gegeven aan een terugtrekkend eskadron wielrijders.

Achter de spoorbaan was een grote verwarring. In de loopgraven soldaten van alle drie de regimenten van de IVde divisie, benevens jagers van I-24 R.I. Een patrouille werd in oostelijke richting gezonden.
De overste Smit kreeg den indruk, dat het bos vóór hem niet sterk bezet kon zijn.
De vier bataljons zouden vanuit het noorden een aanval doen op de Grebbeberg over Achterberg (zie schets).
Indien deze troepen aldaar tijdig hadden kunnen aankomen en bij het aanbreken van de dag hun aanval hadden kunnen inzetten met voldoende steun der artillerie dan had de aanval m.i. grote kans van slagen gehad.
Thans werd zij te laat (ongeveer 12 uur van 13 Mei) ingezet met vol daglicht, waardoor het volle vuur der Duitse troepen en bombardement van stuka's op haar kon afgegeven worden. De aanval was ook bekend aan de tegenpartij en vanuit Kruiponder (zie schets) werd de aanval der vier bataljons, welke twee voor en twee achter opgesteld waren op hare linker flank bedreigd.
Om 13 uur komt bericht in, dat de tegenaanval volkomen mislukt was.
Twee tegenstoten te vroeg, de tegenaanval te laat ingezet. Het pleit om Rhenen, en tevens van de gehele Grebbe-linie was beslecht.

Keren we thans nog even terug naar de omgeving oost van Rhenen in de ochtend van 13 Mei. De Duitsers waren er meer en meer in geslaagd door de laatste verdedigingslijn, de stoplijn, te dringen. De laatste restanten van de verdediging brokkelden af.
Reeds in de vroege morgenuren moeten troepen zijn teruggetrokken. De kapitein De Wilde, die om 10 uur aan de oostrand van Elst was aangekomen en hier stelling had betrokken, dat is op een plaats ongeveer 5 km. van Rhenen af, ontmoette toen reeds losse troepen, die uit Rhenen terug trokken. Zij werden door hem opgevangen en in stelling gebracht.
Te 11 uur waren het meer georganiseerde afdelingen onder aanvoering van officieren, die beweerden het bevel voor de terugtocht ontvangen te hebben.
Na 2 uur 's middags was het in Rhenen een algemene terugtocht. Alle troepen begaven zich westwaarts, grotendeels langs de enige kunstweg naar Utrecht, gedeeltelijk door het terrein ten noorden hiervan. Doch ook deze sloten zich tussen Rhenen en Elst op de straatweg aan.
Er was geen houden meer aan, velen hadden hun wapens en uitrustingsstukken achter gelaten om sneller te kunnen opschieten. Terugtrekkende troepen, kanonnen, pantserafweergeschut, vrachtwagens met soldaten, angstige paarden trokken in drommen naar het westen. Uit de richting Amerongen naderden weer artilleriesoldaten in galop in oostelijke richting om de kanonnen van Rhenen terug te halen, die in de stad gelaten waren. Het geheel maakte de indruk van een paniek.
Voorbij Elst kwam enige orde in de chaos. Was er bevel tot de terugtocht gegeven?
Er was slechts één persoon, die dat had mogen geven en dat was de commandant van het Veldleger. Deze heeft het bevel voor de algemene terugtocht van de troepen in de Grebbelinie toen niet gegeven, doch pas in de namiddag van deze dag.
Bij Amerongen werd getracht weer bataljons te vormen. Intussen bleef de kapitein De Wilde met zijn opnamestelling aan de oostrand van Elst tot 17 uur van 13 Mei, zonder Duitse soldaten gezien te hebben Daarna nam de commandant van het 24 R.I. op eigen initiatief het commando van de achterhoedestelling op zich, had de tijd om een achterhoede bevel te maken en trok tegen het invallen van de schemering terug naar Vreeswijk, zonder door Duitse troepen te zijn lastig gevallen.

Thans nog een enkel woord over het optreden onzer luchtstrijdkrachten in deze slag om de Grebbeberg.
Aan het IIe legerkorps was ter beschikking gesteld de IIe groep van het 2e luchtvaartregiment onder overste J. Sar, welke opgesteld was op het vliegveld Ypenburg, zuid van Den Haag. Ypenburg werd 10 Mei in de vroegte door parachutisten sterk bezet, zodat de IIe groep voor luchtdienst uitgeschakeld was. Twee C.V. (d.w.z. type C. vijf) toestellen zijn met grote moeite overgevlogen naar het vliegveld Noordwijkerhout. De meeste opdrachten, ook voor II L.K. zijn uitgevoerd door de IIIe groep, welke op het vliegveld Noordwijkerhout opgesteld was. Merkwaardigerwijze is deze groep nooit aangevallen en heeft zij veel nuttig vliegwerk kunnen verrichten.
Op Zaterdag 11 Mei verzocht commandant II L.K. het vak Arnhem-Grebbe te verkennen, waartoe twee toestellen C.V. startten, beschermd door drie beschermings-toestellen type D 21, waarbij geen vijand werd waargenomen.
De D 21-toestellen zijn eerder teruggekeerd wegens benzinegebrek, een C.V. toestel deed een noodlanding bij Zeist.
Op Zondag 12 Mei 19 uur vloog een eskader van drie toestellen type C.V. naar Wageningen en bombardeerde de westrand van Wageningen, waar de reserve der Duitse aanvalstroepen stonden opgesteld.
Twee toestellen werden neergeschoten, een keerde beschadigd terug. Hulde aan de bemanningen van deze vliegmachines die ondanks de enorme Duitse overmacht in de lucht, opstegen en hun taak volbrachten.
Een zelfde bombardement werd deze dag door de Ie groep 2 luchtvaartregiment (vliegveld Wieringermeer) te 20.20 uur uitgevoerd door 4 toestellen type C.V. en een C.X. beschermd door drie beschermingstoestellen.
Een C.V.-toestel deed een noodlanding, waarbij de bemanning ongedeerd bleef.
De C.V. waren ongeveer 15 jaar oude toestellen, waarvan de motoren gemoderniseerd waren.

Nu gaan we onze aandacht even wijden aan het noordelijke, het vierde legerkorps.
Hier bleef de aanval beperkt op de voorposten van het 16 R.I. te Stoutenburg en Asschat. Onze dienstplichtigen waren in de beide dagen en nacht, dat voortdurend strijd geleverd was, oorlogssoldaten geworden.
De verdediging werd thans meer actief gevoerd. Bij Stoutenburg muntte uit de vaandrig C. Waardenburg. Zijn soldaten vertelden van hem, dat hij er 's nachts alleen op uittrok om het voorterrein te verkennen, gewapend met dolk en een aantal handgranaten.
Ook voerde hij des daags met enige patrouilles enige aanvallen op bezette boerderijen in het voorterrein uit, in samenwerking met vuur van het 6 cm. geschut, dat ondanks zijn eerbiedwaardige ouderdom (van 1880) bij goede bediening, uitstekend werk heeft verricht.
Ook zuidelijker bij Asschat begaven zich patrouilles in het voorterrein. De molen van Asschat ongeveer een 600 m. voor de stelling werd voortdurend door de vijand gebruikt als uitzichtspunt, daar men van hieruit een volledig uitzicht op de voorposten had. In hare nabijheid werden zware mitrailleurs en bommenwerpers opgesteld, waarvan het vuren vanuit de molen geleid werd.
Reeds de vorige dag was door onze artillerie (7 veld) getracht hem in brand te schieten, evenzo op 13 Mei bij het aanbreken van de dag en ofschoon de projectielen juist lagen en de molen getroffen werd, kon de brand er niet inkomen.
Te 11 uur werd het vuren op de molen herhaald, terwijl een patrouille onder aanvoering van den soldaat P. Andriessen, voorzien van een bus petroleum voorwaarts rukte en er in slaagde de molen in brand te steken. Het alziend oog op onze stelling was men kwijt.
In de namiddag van 13 Mei omstreeks 16 uur kwam de order van de commandant veldleger om uit de Grebbelinie terug te trekken op de vesting Holland.
De terugtocht van de troepen uit de omgeving van Rhenen geschiedde aanvankelijk bij daglicht, doch werd niet bemoeilijkt door bombardementen uit de lucht. Ware dit het geval geweest dan zou de toestand ernstig geweest zijn.
Het IVe legercorps begon de terugtocht na het invallen der duisternis. De nodige bevelen daartoe waren aan alle ondercommandanten verstrekt en de voorposten slaagden er in om zich onopgemerkt van het contact met de vijand los te maken.

Vooral de kunstweg Amersfoort-de Bilt-Utrecht was, gedurende deze terugtocht overladen met troepen van alle wapens, vooral ook vele motorvoertuigen, die doordat de gehele breedte van de weg veelal ingenomen werd door infanterie en bereden wapens, slechts stapvoets konden voortgaan.
Wanneer op deze volgepakte weg, waar dikwijls acht gelederen naast elkander marcheerden, waartussen zich ook nog burger-vluchtelingen uit Amersfoort en omgeving bewogen, een luchtbombardement zou hebben plaats gevonden, zou dit fatale gevolgen hebben gehad.
Het was een schone, heldere nacht, doch gelukkig hing er een lage mist, die dichter werd naarmate men het lage land van Utrecht naderde.
Wel hoorde men vliegmachines kort boven de weg vliegen, doch waar wij hen niet konden zien, bestond goede hoop dat zij de terugtrekkende troep evenmin konden waarnemen.
Pas toen de bestemming van de troepen, het oostfront van de vesting Holland bereikt, en de dag van 14 Mei aangebroken was, werden onze troepen verkend van uit de lucht en hier en daar beschoten met mitrailleurvuur.
De vesting Holland leverde voor allen teleurstelling, aangezien zij in veel mindere mate tot weerstandbieden gereed was dan de Grebbelinie. Telefonische verbindingen tussen de commandoposten van hogere en lagere commandanten was meestal niet aanwezig. Onderwaterzetting was niet merkbaar, hoewel de grachten van Utrecht een hoger peil bereikten.
Pas Zondagavond 12 Mei was toestemming verkregen voor het stellen van de inundatie en het was dus onmogelijk, dat zij overal zo snel gesteld kon worden.
Hier en daar waren de betonkazematten keurig in orde, doch op de meeste plaatsen niet aanwezig of nog niet gereed. Voorts kwamen de troep en de leidende officieren hier in absoluut onbekend terrein, terwijl de Duitse troepen snel achtervolgden.
Reeds om ongeveer 14.30 uur werden Duitse motorpatrouilles voor de stelling in de buurt van Rijnauwen nabij Utrecht gesignaleerd. Na een kort vuurgevecht verdwenen deze in oostelijke richting.
Ook de geest van de troep had geleden door de terugtocht, het bekend worden van het vertrek van H.M. de Koningin en Regering naar Engeland en de onvoltooide staat van de nieuwe stelling. Intussen, aangevallen is men hier niet, want tussen 16 en 18.30 uur van deze dag kwamen de berichten bij de onderdelen, bij de ene wat eerder, bij de andere wat later in verband met de afstand en andere omstandigheden, dat de vijandelijkheden moesten worden gestaakt en de opperbevelhebber tot de wapenstilstand had besloten.
Voor mijn persoon kreeg ik het bericht omstreeks half vijf, terwijl ik mij bevond op de kunstweg Utrecht-de Bilt, nabij het kerkje Griftenstein. Dit had geen uitzicht, daar vlak voor deze fortificatie zich langs de straatweg villa's bevonden. Deze werden door de genie verbrand en opgeruimd om toch enig schootsveld te verkrijgen.
Op Dinsdag 14 Mei te 19 uur heeft de Opperbevelhebber, generaal Winkelman, aan den Duitsen gezant te 's-Gravenhage doen mededelen:

"Ik heb Uwe Excellentie de mededeling te doen, dat de Nederlandse weermacht, met uitzondering van haar troepen in Zeeland, voor de oprukkende Duitse troepen de wapens neerlegt".

Diezelfde avond heeft hij in een radiotoespraak tot ons volk zijn besluit als volgt toegelicht:

"Wij hebben de wapens moeten neerleggen, omdat het niet anders kon. Allen waren vastbesloten ons Vaderland te verdedigen tot het uiterste. Welnu, ik, die als Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht alle berichten ontving, ik wist met volstrekte zekerheid, dat dit uiterste vandaag was bereikt.
Onze soldaten hebben gestreden met een moed, die onvergetelijk zal blijven. Maar de strijd was tè ongelijk; onze troepen stonden tegenover technische middelen waartegen de grootste menselijke moed niet is opgewassen. Bij duizenden zijn zij gevallen voor de Vrijheid van Nederland.
De luchtstrijdkrachten, waarover wij thans nog beschikken, zijn zo minimaal, dat zij onze troepen te land nagenoeg niet meer bij de operatiën konden steunen.
Tegenover de Duitse weermacht in de lucht hadden ook onze andere afweermiddelen, zoals de luchtdoelartillerie, slechts een beperkte uitwerking, hoe dapper en bekwaam de luchtdoelbatterijen haar taak ook vervulden. Zo stonden onze troepen bloot aan de vernietigende bombardementen van het Duitse luchtwapen.
En niet alleen zij. Onder de burgerbevolking, onder vrouwen en kinderen, maakte de luchtoorlog tallooze slachtoffers. In ons dichtbevolkte land, met zijn vele steden, kan bij luchtbombardementen moeilijk worden onderscheiden wat militaire- en niet militaire-objecten zijn.
Rotterdam, dat vanmiddag door de Duitse luchtmacht werd gebombardeerd, heeft het droevig lot van de oorlog ondergaan.
Utrecht en andere groote bevolkingscentra zouden binnen zeer korte tijd dit lot van Rotterdam moeten delen.
Vrijwel geheel aangewezen op eigen kracht, waren wij niet in staat ons land, onze burgerbevolking, voor dit geweld te behoeden. Het waren deze harde feiten, die mij noopten, mijn hoogst ernstig besluit te nemen: wij hebben de strijd gestaakt.
Ik kan mij ten volle indenken, dat dit besluit voor vele Nederlanders schokkend is. Laten zij allen echter beseffen, dat ik op het ogenblik de Nederlandse regering hier te lande vertegenwoordig en dat ik derhalve gerechtigd, doch ook verplicht was, te besluiten, zoals het belang van het Nederlandse volk in deze omstandigheden voorschrijft.
Het staat voor mij onomstotelijk vast, dat dit belang medebrengt, dat de volstrekt ongelijke strijd moet worden gestaakt, opdat niet nog meer onschuldige slachtoffers vallen.
Wie mijn verantwoordelijkheid kan peilen, beseft, hoe zwaar mij dit besluit moet zijn gevallen. Het kon echter niet anders luiden.
"

Volledigheidshalve laat ik hieronder volgen het Duitse besluit van 1 Juni 1940 inzake de Nederlandse gevangenen:

"De Duitse weermacht heeft in de hierdoor noodzakelijk geworden strijd met het Nederlandse leger al het mogelijke gedaan om de bevolking en het land te sparen.
Dit standpunt van de Duitse zijde kwam in hoge mate tegemoet aan de houding, zowel van de Nederlandse militair, als ook van de Nederlandse burgerbevolking.
Het was in overeenstemming met de culturele en morele staat van het met het Duitse stamverwante Nederlandse volk.
De Nederlandse soldaat heeft echter overal met open vizier en eerlijk gestreden en onze gewonden en gevangenen dienovereenkomstig goed behandeld.
De burgerbevolking heeft niet aan de strijd deelgenomen en zich tegenover onze gewonden eveneens naar de wetten der menselijkheid gedragen. Ik heb derhalve ook voor Nederland besloten, toestemming tot vrijlating der gevangen Nederlandse soldaten te verlenen
".

Op 15 Mei 1942 werden de Nederlandse beroeps-officieren in krijgsgevangenschap genomen en naar Neurenberg, op 2 Augustus 1942 naar Stanislau bij Lemberg vervoerd. De rest van het leger werd vanaf Mei 1943 grotendeels in krijgsgevangenschap weggevoerd.

Bron: Vijf dagen oorlog in Nederland 10-14 Mei 1940 (pag. 20 t/m 31)
door J. Visser, De Gebroeders Van Cleef - januari 1946

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 8.06 MB)