Zingend naar het front

Verdediger van De Grebbeberg:

'Wat wisten wij nou van oorlog?'


Hij was gewoon soldaat en vocht in de Grebbelinie. Hij wil wel over zijn ervaringen praten, maar zijn echte naam mag niet in de krant. Zelfs na vijftig jaar wil hij niet op de voorgrond treden. "Dan zeggen ze allemaal: 'Kijk, die praatjesmaker moet zo nodig.' Dat wil ik niet." In dit verhaal heet hij Johan de Vries.

In zijn woonkamer in Huissen begint hij te zingen: "Als vrolijke soldaten gaan wij de oorlog in."
"Ja, zo zijn we, met z'n allen luid zingend, op 10 mei 1940 de stellingen van de Grebbeberg ingetrokken. Wat wisten wij nou van oorlog? We waren te jong en te nuchter om daar veel over na te denken."
Om er peinzend aan toe te voegen: "Maar de vrolijkheid was wel snel over."
"Ik ben van de lichting veertig, maar al in oktober 1939 in dienst geroepen. Twintig jaar was ik en had feitelijk nog niks meegemaakt. We woonden in Huissen. Ik was wel eens in Arnhem geweest, maar daarmee hield het op. M'n eerste treinreis was die op weg naar de Palmkazerne in Bussum."
Als op vrijdag 10 mei 1940 in alle vroegte Duitse vliegtuigen over ronken en soldaat Johan de Vries net als alle dienstplichtigen in de tramremise van Rhenen van zijn brits gerukt wordt, beseft hij wel dat er iets loos is.
"We keken met onze verrekijkers naar de vliegtuigen en zagen de zwarte hakenkruizen. We vroegen ons af: `Wat is dat dan?' En wisten: 'Dit klopt niet. Nu is het oorlog'."
De Vries en nog acht Huissense makkers hebben dan een aantal maanden in de Bussumse kazerne achter de rug. Op de hei tussen Bussum en Hilversum oefenden ze: hardlopen, dekking zoeken, stellingen bouwen, ingraven en vooral: schieten.
"Het Nederlands leger was wat ouderwets. We waren bijvoorbeeld niet gemotoriseerd, moesten alles doen met paard en wagen. Maar je kunt niet zeggen dat we slecht getraind waren. We hadden een goede opleiding gehad hoe het zou gaan, maar de werkelijkheid is toch anders."

Ratten

Als ze begin maart op de trein gezet worden naar 'ergens in Nederland', maakt De Vries zich nog steeds geen zorgen. In de weken dat ze in de Rhenense tramremise liggen al evenmin.
"De rails liepen onder ons bed door en 's nachts liepen er zulke ratten door de kuch die weggegooid was. Maar dat kon ons allemaal niets schelen. We hadden goed te eten en kregen nu, in het veld, drie gulden vijftig in de week, in plaats van de 98 cent, toen we nog in de kazerne lagen. Een pakje sigaretten kostte net als een potje bier 15 centen."
"Maar in het café kwamen we niet zo veel. We verdeden onze avonden met kaarten. Aan oorlog dachten we niet. Nederland zou wel weer neutraal blijven, daar gingen we van uit."
De waarheid is op 10 mei 1940 anders. Als De Vries samen met 25 tot 30 andere soldaten van het 8ste Regiment Infanterie een loopgraaf betrekt aan de voet van De Grebbeberg, is hij nog geen etmaal van zijn vuurdoop verwijderd. Die dag brengen ze door met het camoufleren van de stelling met takken en het in gereedheid brengen van hun Hembrug-geweren en M20-mitrailleurs: "Zo'n ding met 97 patronen per band. Die kon je niet achter elkaar afvuren, want dan raakte door de hitte de loop krom."
Er wordt wat geschoten op overvliegende Duitse transportvliegtuigen, maar daarbij blijft het.
"Nerveus? Nee, dat waren we niet ècht. We deden wat we doen moesten, zonder daar veel bij na te denken."

Eigen hachje

In de nacht van vrijdag 10 op zaterdag 11 mei komen ze voor het eerst in contact met 'die lui'. "Vanuit Wageningen werd op onze stellingen geschoten. We antwoorden met spervuur. 's Morgens lagen alle koeien plat. Die hadden pech gehad."
Alsof het een voetbalwedstrijd betrof, zegt de Huissenaar over de tweede oorlogsdag, zaterdag 11 mei: "We hadden het weer in ieder geval mee. Het was een prachtige dag.''
's Morgens al krijgt de mitrailleurschutter voor eerst contact met 'de vijand'. "Vanaf de bult zagen we Duitse soldaten door het gras lopen en kruipen. Je kon zien dat ze tactisch beter getraind waren dan wij. Maar ja, zij hadden natuurlijk al de nodige oorlogservaring achter de rug, wij niet."
"Bang was ik niet. Ik had efkes een raar gevoel in de maag, maar de angst duurt slechts even. Als het schieten eenmaal begonnen is, gaat dat voorbij. Dan word je verdoofd en denkt alleen nog maar: 'Als ik hier uitkom heb ik geluk gehad'. Vechten voor het vaderland. Ik zal je eerlijk zeggen: het vaderland interesseert je op zo'n moment geen fluit. Je denkt alleen aan je eigen hachje."
"Het is een raar werk om iemand neer te schieten, maar je wordt daar wel hard in. Een mens is gauw omgedraaid. Wat moest je ook? Er was geen weg terug. Het was of hij, of ik. Als ik er één om zag tuimelen, dacht ik alleen maar: 'Zo, die blijft mooi liggen. Daar hebben we geen last meer van'. Het is natuurlijk gek om mensen neer te schieten, die je nog nooit gezien hebt. Maar het waren toch onze vijanden. Dan hadden ze maar niet binnen moeten komen."

Kwaaier

"Als kameraden om je heen sneuvelen, dan voel je wèl. Dan krijg je zo'n raar gevoel in je maag. Het waren toch jongens, met wie je altijd had opgetrokken. Tranen waren er niet bij, maar je voelt wel de onmacht: 'Had ik dit niet kunnen voorkomen?'. Als je maten om je heen ziet vallen word je daar alleen maar kwaaier van en dan ga je nog harder tekeer."
De Vries en zijn kameraden houden drie dagen en nachten stand. Dan blijkt de Duitse overmacht te groot. "Ze dachten even over de Grebbeberg te lopen, maar we hebben ze laten zien dat er toch een verdediging was. Na drie dagen zaten ze zelfs achter onze stelling. Dan kun je beter weggaan."
"Die drie nachten hebben we nauwelijks geslapen, hooguit wat gedommeld. Honger had je apart niet, wel dorst. We leefden op noodrantsoenen en water uit de veldfles. Op den duur was je wel elk gevoel voor tijd kwijt. In de drukte vergat je je horloge op te draaien. We wisten echt niet meer of het nu elf uur 's morgens of drie uur 's middags was. Ja, de zon scheen, dus het zou wel overdag zijn."
De druk werd steeds groter. Het leek wel of zij tien man, tegen elke soldaat van ons. Ze bleven maar soldaten aanvoeren. En wij werden steeds gammeler. Ik weet dat maten het in hun broek deden van angst. Maar daar praat je niet over, als kerels onder elkaar. Mij is het niet overkomen. Wel ben ik even weg geweest, hebben andere jongens me later verteld. Hooguit een seconde of tien, niet langer."

Doodsnood

"De laatste nacht was het ergst. We hoorden gewonde Duitsers in doodsnood schreeuwen om hun moeder. 'Mutter, mutti.' Hoe ze er gekomen waren, weet ik nu nog niet, maar ze zaten in de bomen om ons heen. Als ze daar uitgeschoten werden vielen ze in de rollen prikkeldraad, waarvan de Grebbeberg vergeven was. Als vliegen in een spinnenweb. Daar lagen ze te kermen. Dat werkte vreselijk op de zenuwen. We hebben toen op hen geschoten. Dat was het enige medicijn dat we konden geven."
In zijn stelling vallen ook gewonden en doden. Hoeveel? De Vries weet het niet. "Het zijn er drie of vier geweest, misschien ook meer. Ze werden door Rode Kruis-soldaten afgevoerd. Je had geen tijd om daarop te letten. Bovendien herkende je na een paar dagen niemand meer. Ongewassen en ongeschoren gezichten, zwart van de kruitdamp. Vuil en bemodderd. Het was een goede camouflage, dat wel."
Het is maandag 13 mei, denkt De Vries - maar hij weet het niet meer zeker - als zijn eenheid wegsluipt uit de vuurlinie. Via de uiterwaarden om de Grebbeberg heen. "Daar lagen mijnenvelden. De kapitein Rangelrooij, in het dagelijks leven een onderwijzer, ging voorop. Hij was de oudste. 'Als ik de lucht in ga, moet een ander het overnemen', zei hij voor we aan die tocht begonnen. Dat vond ik geweldig knap van die man. We zijn er gelukkig zonder kleerscheuren doorgekomen.

Wiel

"Met paard en wagen zijn we teruggetrokken naar de Vesting Holland. De jongens lagen allemaal op die kar te slapen. Er was er één bij, die lag met zijn hoofd op het wiel. Dat schuurde langs zijn helm, maar hij had niets in de gaten. Te moe. We sliepen die nacht in de Kromhoutkazerne in Utrecht, de volgende dag moesten we opnieuw naar de Grebbelinie. Bij Achterberg schuttersputten graven. En dan komt het bericht van de capitulatie."
"We wisten niet eens wat het woord betekende. Stoppen met vechten, werd ons uitgelegd. Dat vonden we wel jammer, want we waren net weer lekker in actie. Sommigen waren er zo kwaad over, dat ze hun geweer in stukken sloegen. Het is gek, maar het gevoel van blijdschap dat ik het er levend van afgebracht had, duurde nog geen tien seconden. Toen was het al over. Eigenaardig."
De Vries en zijn maten hebben een paar geweldig hectische dagen achter de rug. Dagen waarop ze vrijwel geen moment rust hadden. Nu de slag voorbij is, krijgen ze de kans op krachten te komen in een school in Wijk bij Duurstede.

Kraan

Klik hier voor een uitvergroting
Identificatie van gedode Nederlandse soldaten: "We zijn dagen bezig geweest lijken in dekens en zeildoeken te wikkelen, om ze te begraven." (16-18 mei 1940) » meer
We waren doodmoe, maar toch konden we niet slapen. Als iemand over de houten vloer liep, klonk het als de artillerie. 'Loop verdomme niet over die houten vloer', hoorde je een ander dan roepen. Er lekte een kraan. Het hoorde aan als het geluid van mitrailleurvuur. Dat kon je gewoon niet aan je kop hebben."
Na de strijd om de Grebbelinie worden de militairen die er gevochten hebben, ingezet om de 'rommel' op te ruimen. "We zijn dagen bezig geweest lijken in dekens of zeildoeken te wikkelen, om ze te begraven. Dat was een rotkarwei. Uit elkaar geschoten jongens, ellende."
Hij weert de beelden, die in 'm opkomen, met een armgebaar af: "Nou ja, vooruit maar."
"We kwamen ook Duitsers tegen. Daar hebben we mee gesproken. Zeiden ze tegen ons: 'Kom op, over een paar jaar vechten we schouder aan schouder tegen Rusland'. 'Verrekken jullie maar', dacht ik. Maar de haatgevoelens waren toen al over. Zij waren ook maar gewone jongens, naar het front gestuurd."
"Alleen bij het bergen van de lijken kwamen die rotgevoelens nog wel eens boven. We behandelden onze gevallenen met respect, maar Duitsers lieten we liggen. Dan dacht ik: 'Vuile stinkmof, blij dat je opgeruimd bent'. Zo diep zat het toch wel."
Tijdens die opruimwerkzaamheden probeerden ze ook de Duitse helmen uit, die ze op het slagveld vonden. "Die waren niet best. Het waren net blikken dingen, jôh. Als je daar hard met een stalen Nederlandse helm op sloeg, zat er zo een deuk in."
De Nederlandse helmen hadden ook een nadeel, herinnert De Vries zich. "Er waren leeuwen op gesoldeerd. Die waren levensgevaarlijk, omdat een kogel er achter kon blijven steken, in plaats van af te ketsen. Bij die leeuw kon hij door de helm dringen en dan had je 'm te pakken. We hebben massaal die leeuwen van de helm gesloopt. Met een spade was-ie er zo afgestoken."
De Vries heeft het niettemin aan zijn helm te danken dat hij geen lijfelijke herinneringen meer heeft aan de slag om de Grebbeberg. Eén keer was het bijna raak. Ketste de kogel af op de rand van zijn stalen hoofdbedekking. Het leverde hem een klein schrammetje op. Dat was alles.

Geheugenverlies

Nachtmerries heeft de Huissenaar evenmin overgehouden aan zijn oorlogservaringen, maar de reactie was er toch duidelijk. En is er nog, ook vijftig jaar na dato.
"De eerste jaren had ik last van geheugenverlies, met name bij verkoudheid. Dan wist ik niet meer wat ik gedaan had. Mijn dokter legde uit dat dat kwam omdat ik te veel over mijn toeren was geweest. Het heeft toch wel twintig jaar geduurd, voordat dat voorbij was. De herinneringen zijn gebleven."
"Al is het vijftig jaar geleden, toch trek je je die gebeurtenissen nog aan. Minder dan vroeger. Het slijt, maar toch. Als ik bij de jaarlijkse herdenking op De Grebbeberg ben, raak ik in trance, zit ik er midden in."
Wijzend in zijn kamer, alsof we op die plek zijn: "Dan zie ik daar de jongens liggen en raak ik geëmotioneerd."
"Tijdens zo'n herdenking kwamen een keer twee van die jonge grapjassen van de televisie. Ze waren aan het filmen en wilden ook snel een paar jongens interviewen, die het indertijd hadden meegemaakt. Dat heb ik geweigerd. Ik kon het gewoon niet. Als ik op die plaats ben, schiet na vijf minuten mijn gemoed vol en kan ik niets meer uitbrengen."
Bijna verontschuldigend voegt hij er aan toe: "Ik hoop dat je dat kunt begrijpen."

Bron: De Gelderlander van zaterdag 12 mei 1990, pagina 9

3093