|
(deel 2)
Reynders koos – zij het niet voluit – voor de verbonden strijd. Reynders zag tenminste in dat de belangrijkste strijd in Nederland onder, en niet boven de rivieren zou worden gevoerd. Daarin was Reynders in alle opzichten al boven Winkelman te ambiëren als opperbevelhebber, omdat zijn basale uitgangspunt tenminste ‘realisme’ was. Dat Reynders ook allerhande (potentiële) zwakke punten in zijn dispositie van eenheden had – zo was de Duitse luchtlanding in het stelsel van Reynders desastreus geweest – kunnen we gemakshalve (‘for argument sake’) vergeten. Immers alleen achteraf is een feilloze defensie denkbaar.
Winkelman koos voor ‘van alles een beetje niets’. Zijn schildpadstrategie van de verdediging van Vesting-Holland was een Middeleeuwse reflex, gespeend van iedere vorm van modern militair denken. Het had geen enkel realisme in zich en schepte een valselijke belofte van kansen door concentratie van krachten, door terugtrekken op de slotburcht in de tijd dat vliegtuigen en zwaar geschut in stenen muren niet veel uitdaging vonden. De ‘collateral damage’ van de terugtrekking op, en het hoofdgevecht binnen Vesting Holland was navenant groter; de rekening dus vermoedelijk veel hoger dan de ‘tegenstander in de provincie’ (met het veldleger) opvangen. Daarnaast was de keuze van Winkelman halfbakken. Het was vanuit ieder militair standpunt gezien wezenloos om een Legerkorps en Lichte Divisie in Brabant te houden in de ferme wetenschap dat die na een inval direct zouden moeten terugtrekken. Waarom zo’n gevaarlijke manoeuvre pas na een inval, vooral als de misleiding die ermee bereikt vrijwel zeker slechts in het voordeel van de aanvaller lijkt te werken? Het leidde er eerder toe dat de Duitsers nog sneller door Brabant stootten dan ze hadden voorzien. Men had immers meer eenheden geconcentreerd omdat men er naast enige Franse of Britse divisies nog zo’n 60.000 Nederlandse militairen met aanzienlijke artilleriesteun verwachtte. Dat werden er minder dan de helft zonder artillerie. Wie misleidde Winkelman hiermee en in wiens voordeel was dit? Naar mijn mening was de misleiding in vrijwel ieder scenario slechts in het voordeel van de aanvaller. Een neutraliteitskwestie, zoals ook wel eens aangevoerd, kan niet aan de orde zijn. Dan zou het stelsel Snijders in 1914 eens bekeken moeten worden ter vergelijking.
Of Winkelman er nu zelf zo in geloofde of slechts de serviele dienaar was van een dicterende Regering, zoals we naoorlogs nog talloze CGS’en als politici in uniform hebben zien figureren, kan ik onvoldoende beoordelen. Daarvoor staan mij te weinig details van de overwegingen van Winkelman ten dienste. Ik weet wel dat Winkelman de mijns inziens eerste politicus op de stoel van een CGS/OLZ functie is geweest. En ik kan (inmiddels) wel beoordelen dat Winkelman geen groot tacticus was, maar hoogstens een organisator en bemiddelaar. En ook daarin liet hij opmerkelijke steken vallen, hoewel ik zijn chef-staf landmacht (HFM van Voorst), die nooit besproken lijkt, zelfs ronduit zwak acht. Veel van de ‘fouten in het veld’ waren vooral een gevolg van een zwakke landmachtstaf in Den Haag en veel minder van een falende OLZ, die tenslotte alleen over hoofdlijnen ging. Als we zien wat er in april en mei op het AHK gebeurde – waar een zeer oncollegiale sfeer hing en enorm gekonkeld werd – kan dat eigenlijk alleen maar de chef-staf worden kwalijk genomen. Die was duidelijk niet voor zijn taak geschikt, daar waar zijn voorganger veel meer ontzag genoot.
Winkelman gaf de verdediging van Noord-Brabant volledig op en stond daarmee diametraal op de strategische uitgangspunten die de Generale Staf al het gehele interbellum nastreefde. Winkelman was ook in dat opzicht een dissonant. De GS had vrijwel alle grote krijgsspellen en manoeuvres gedurende het interbellum afgestemd op scenario’s die zich (in hoofdzaak) onder de grote rivieren hadden afgespeeld. De GS zag niet alleen in dat in ieder oorlogsscenario in west Europa Nederland in elk geval ten zuiden van de Maas (ten dele) zou worden bezet, maar dat ook bij een ongelimiteerde aanval op het land de cruciale slag vermoedelijk onder en niet boven de Maas zou worden gevoerd. Winkelman besliste anders. Hij verliet het scenario van de Generale Staf geheel en ging in feite terug naar een strategie die in 1672 nog beproefd was, met overigens nagenoeg eenzelfde armoedige prelude als aanleiding voor de toen opgedrongen schildpadstrategie. En ook in 1672/1673 was een buitenlandse ondersteuning nodig om de slecht voorbereide republiek de kansen te doen laten keren. De GS had weliswaar de Vesting Holland ook als een Alamo in gedachte, maar niet voordat een tegenstander buiten de poorten fel zou zijn bestreden door het Veldleger. En juist die component pelde Winkelman af tot een schijnvertoning, waarbij bovendien in Noord-Brabant zo’n 25.000 man kansloos zouden worden opgeofferd. Er werd ze niets vergund, zelfs geen alternatieve verdediging scenario’s of een plan-de-campagne hoe om te gaan met Franco-Hollandse interactie. Een liaison staf kon er niet vanaf. Voor de interactie in Brabant met de Fransen moest de toch al zwaar overbelaste C-Peeldivisie, nota bene slechts een kolonel, maar zelf zorg dragen. We zetten onze generaals liever in om lege forten te bewaken (Fruyt van Hertog), lege scholen te commanderen (Gen-maj van Lawick) of luchtverdedigingskringen te bestieren (gen-maj Sillevis, Gen-maj Nauta Pieter).
Ikzelf vind de gang van zaken in Brabant vanaf april 1940 eerlijk gezegd niet eens slechts een blunder van formaat, maar tevens een brevet van onvermogen van het duümviraat Winkelman-Van Voorst tot Voorst. In hun kielzog de in passiviteit excellerende Commandant Veldleger JJG van Voorst (als groot contrast met zijn juist zeer assertieve voorganger, Roëll). Hoe kun je facilitair zo weinig bieden aan een kolonel met 25 bataljons (= meer dan een legerkorps aan gevechtstroepen), die niet alleen aan een overmachtige tegenstander zal worden overgeleverd, maar tevens met Franse troepen zal moeten afstemmen. Zelfs op 10 mei kon vanuit het AHK overste Wilson – nota bene hoofd sectie 1 (Operatiën) – op de vraag van kolonel Schmidt “Wat zijn de instructies voor samenwerking met de Belgen en Fransen” slechts antwoorden “Handelt u naar eigen inzicht, kolonel”. Was dat een spontaan tot de Auftragstaktik bekeerd Algemeen Hoofdkwartier of was dat een landmachtstaf die op fnuikende wijze een hoge veldcommandant met een legerkorpssterkte aan de grillen van het moment overliet, in het ernstigste conflict dat het land sinds 1795 overkwam? Mijn conclusie heb ik al verklapt. Die hoef ik niet te herhalen. Ik vind het echter onvoorstelbaar dat dit (non)beleid totaal niet door de PEC is gekapitteld eind jaren veertig.
Winkelman tastte af bij Fransen, Belgen en Britten wat hij kon verwachten. Hij kreeg (zo goed als) nul op het rekest. De Fransen toonden een voorwaardelijke interesse in het opmarcheren naar West-Brabant in het geval de Duitse aanval een optie voor een dusdanige strategie zou billijken. De Fransen bleven o.m. terughoudend, omdat Nederland niets bood c.q. te bieden had. De Belgen verbonden zich aan de Fransen en zeker niet aan een verlengde Peel-Raam. De Belgen gaven aan dat een Nederlands-Belgische samenwerking zonder gestes van de Nederlanders niet aan de orde kon zijn. De Britten boden niets; hadden ook niets. Medio 1939 was het Britse leger nog de helft kleiner dan het gemobiliseerde Belgische. Overigens wisten de Britten hun legerzwakte voor de partijen goed te verbergen. Dat Nederland strategisch gezien ook bijzonder weinig te bieden had, is duidelijk. We vormden een uithoek, slechts zijdelings interessant in een groot west Europees conflict. Als we besloten tot verzet, zou dat vooral een offer zijn dat in het teken van het geheel zou staan. Ons offer zou niet slechts de Nederlandse zaak kunnen dienen. Nederland was daarvoor echter absoluut niet klaar. Het introverte calvinistische landje van Kuijper en Colijn was erg egocentrisch, wat de overigens niet geheel onbevooroordeelde Belgische raadgever van de koning (gen-maj Raoul van Overstraeten) ook aangaf toen hij Nederland isolatiepolitiek verweet. Een politiek waar overigens zijn meester zich sinds 1936 evenzo aan had gelaafd, zij het minder puriteins en kortzichtig als “den Ollander”…
Daarmee was in april 1940 aan Winkelman duidelijk dat steun van de bondgenoten voor de Nederlandse strijd niet zou komen. Vanaf dat moment kon hij zichzelf niet meer wijs maken dat terugtrekken op Vesting-Holland in anticipatie op Geallieerde steun gebeurde. Voor zover dat werd aangevoerd is een drogreden geweest. Winkelman die de Moerdijkbruggen niet liet opblazen omdat de Fransen nog zouden komen, is pure misleiding van zijn eigen hoop en entourage geweest, want Gamelin heeft hem absoluut niet wijsgemaakt in het telefoongesprek dat Franse troepen naar Rotterdam zouden opmarcheren. Hij kan hoogstens gezegd hebben dat dit ultimo tot de kansen behoren zou als eerst de Duitse aanval tot staan was gebracht, maar de marorders die Gamelin voordien aan Georges had gegeven en voorjaar 1940 waren uitgewerkt, gingen niet verder dan ontplooiing onder de Maas. De vraag om vier divisies naar Vesting Holland, die Winkelman via Van Voorst Evekink aan het GQG had voorgelegd, was afgewezen. Niets zou men krijgen, behalve een staf van vier officieren voor de noodzakelijke afstemmingen. Eenzelfde liaisongroep stuurden wij naar Brussel, Parijs en Londen. Dat Winkelman toestond dat tijdens de meidagen allerhande hoaxen rond Franse hulp ontstonden is hem ernstig verwijtbaar. Zijn ondercommandanten handelden navenant en dit leidde tot het gegeven dat het Duitse bruggenhoofd bij Moerdijk nimmer door de Lichte Divisie werd bedreigd. Een strategische blunder, gebaseerd op misleiding die Winkelman zichzelf eigen had gemaakt. Dat de Fransen Moerdijk zouden hernemen. Nee, dat de Fransen er baat bij zouden hebben om Moerdijk te hernemen. Dat het in feite de Fransen juist baatte Moerdijk in Duitse handen te laten en zo een belangrijk deel van de Duitse troepen in Brabant af te geleiden via Moerdijk naar Vesting Holland, zou toch Winkelman en zijn strategen ook door het hoofd moeten zijn geschoten?
Het terugtrekken op de terp (die Vesting Holland heette), en wachten tot het water zakken zou, was geen realistische overweging. Al helemaal niet meer toen in de ochtend van 10 mei direct bleek dat er geen offensief werd ontplooid dat alleen Limburg en Brabant zou betrekken. Winkelman’s verzegelde enveloppes in depot bij de attachés – met het verzoek om troepensteun en wapens – waren niets anders dan vragen naar de bekende weg. Nederland zelf bood niets, gaf niets en wenste op voorhand niet eens geheime bilaterale gesprekken te voeren over strategische zaken, met niemand niet. Wat verwachtte Den Haag dus nu eigenlijk?
Terugtrekken op Vesting Holland was in dat opzicht op militair-rationele gronden dus een absurde overweging. Het was als de patiënt die weet dat zijn been moet worden geamputeerd, maar zijn been vlak voor de zaag komt, terugtrekt, zonder dat dit het proces zal beëindigen, slechts pijnlijk zal rekken.
Kortom …
De m.i. enige wezenlijke strategie was geweest om alle Veldleger eenheden te concentreren achter de Valleistelling en onder de Maas, op grofweg het smalste deel van Nederland. Twee legerkorpsen aan weerszijde van de grote rivieren en de Lichte Divisie als manoeuvre eenheid uiteraard onder de Maas. De traditionele cavalerie kon men dan boven de grote rivieren houden. De buitengewesten had ik veel lichter bezet dan Winkelman deed, want een groot aantal bataljons opofferen om de tegenstander een halve dag te vertragen is in een mini leger als het Nederlandse een nodeloos offer. Die troepen hadden grotendeels beter op de fronten van VH kunnen liggen. Voor Vesting Holland waren (binnen de beschikbare middelen) de vestingeenheden een ruim voldoende bezetting. Een verstandige overweging kon zijn om binnen de Vesting een tweetal veldleger brigades van deels mobiele eenheden te houden om twee manoeuvre eenheden beschikbaar te hebben voor noodgevallen, zoals een kleinschalige luchtlanding. Zulke troepen konden prima uit de provincie worden gehaald. Voor het overige had men zich volledig op Noord-Brabant en het centrale front moeten concentreren. Dat wil zeggen: als men weerstand wilde plegen en onmiddellijke capitulatie dus niet aan de orde was.
De laatste optie ben ik nooit voor geweest. Onmiddellijke capitulatie past niet bij verbondenheid en verbonden strijd was het enige met een duurzaam belang voor Nederland. Zelf ben ik van mening dat weerstand gepleegd diende te worden, om de doodeenvoudige reden dat Nederland ook nog koloniën had en zich weerbaar diende te tonen. Anders zou Indië een veel te uitdagende prooi voor Japan lijken. Engeland zou ons geen tweede keer – zoals in 1815 – vrijwel belangeloos de Archipel terug in de schoot werpen, ondanks onze verkeerde keuzes. Als Nederland zich niet tegen een inval verzetten zou en deze dus lijdzaam ondergaan, waarom zou Japan dan niet trachten de Indische Archipel verrassend te bezetten? En welke positie zou Nederland in moeten nemen in de wereld nadien? In het internationale spectrum was er dus – zeker anno mei 1940 toen de overdadige overmacht van Duitsland (en de onmacht van Frankrijk en het VK) toch nog niet zo helder voor ogen stond als een half jaar later – goede reden om verzet tegen een inval te plegen.
Als dat verzet dan gepleegd diende te worden, dan wat mij betreft slechts dat verzet, dat het beste en het meeste in het teken van de verbonden strijd stond; dat in verbondenheid met anderen de meest duurzame effecten zou sorteren. Een strijd, die immers in de Indische Archipel ontegenzeglijk ook aan de orde zou zijn. Want alleen tegen Japan, met de modernste marine ter wereld, vechten, zou Nederland met zijn bescheiden marine en futiele KNIL landleger nooit kunnen. Ergo, in mijn beleving, bleef daarom slechts over het uitdrukkelijk verbinden van ons veldleger met de troepen der verbonden landen. En wat mij betreft had dat in Noord-Brabant dienen te gebeuren door de helft van ons Veldleger daar in te zetten. De zorgen die de GS had ten aanzien van vernietiging van eenheden of het afsnijden van eenheden – bezwaren die door Winkelman en enkele gelijkgestemden werden aangevoerd – raakten op de keper beschouwd immers kant noch wal. De schildpad die zijn kop intrekt kan niet meer happen, maar nog slechts wachten op het onvermijdelijke mes dat het schild verwijderd, waarna de soep haast vanzelfsprekend dreigt. Stel dat de twee legerkorpsen in Noord-Brabant na een dagenlange strijd verloren waren gegaan, in welke zin was daarmee dan een zaak verloren gegaan, die in het scenario Winkelman – het ouderwetse beleg van de Vesting Holland – niet per saldo zou zijn verloren? Was Winkelman zijn strategie – het 3e Legerkorps uit Brabant verplaatsen naar de dode hoek van de Vesting Holland (de Waal-Linge stelling) – dan ook maar enigszins verstandiger als men kijkt naar het werkzaam inzetten van het Veldleger, schakelde de OLZ niet zelf zijn 3e Legerkorps daarmee uit? In Winkelman zijn strategie was het Veldleger tot stellingleger gedegradeerd op een vesting die niets anders verdedigde dan geïsoleerde Nederlanders en werd dus al bij voorbaat gekozen voor een kansloze verdediging. En waarom zou je een kansloze verdediging, die ook op termijn niets bijdraagt, überhaupt voeren? Dan had je beter de optie “direct capituleren” kunnen activeren, want offeren om het offeren was geen Nederlands uitgangspunt.
Mijns inziens was het een keuze tussen de voluit verbonden strijd of directe capitulatie, waarbij ik de laatste optie zelf nooit zou hebben geambieerd om de redenen die ik heb gegeven.(slot) » Deze reactie is geplaatst op 16 december 2012 17:11 |