Bijlage 2: Verklaring van dienstplichtig soldaat A. van Hattum van M.C.-II-8-R.I.
Onderzoek inzake: van HAL.
Verhoor: A. van HATTUM.
No: 1271.
Bijlage: 2.
V E R K L A R I N G.
Op heden, 12 Maart 1941 heb ik, ondergeteekende R.A. HUETING, ambtenaar bij het Hoofdregelingsbureau, Korte Voorhout 14 te 's-Gravenhage, gehoord ten gemeentehuize van Doodewaard: Antonie van HATTUM, geboren 22-1-1904, woonachtig te Doodewaard, Waalbandijk A.61, die mij het navolgende verklaarde:
"Ik behoorde tot M.C.-II-8 R.I. en kende den sergeant van HAL, naar wien U mij vraagt, zeer goed.
Sergeant van HAL was namelijk belast met het commando over de Sluiswacht en behoorde tot het zogenaamde inundatie-personeel. Hem werden maandelijks ter beschikking gesteld van elk van 4 Compagnieën van het 2e Bataljon, vier personen, in totaal dus vier maal vier, is zestien man, zoodat het detachement in totaal uit 17 menschen bestond. Wij hadden allen dus bij toerbeurt een maand sluiswacht bij de Grebbesluis.
Wij waren ingekwartierd op den bovenzolder van een boerderij, tegenover het Hotel. (De boerderij van de RIDDER). Dit huis was tevens een dependance van het Hotel "de Grebbe". Van onze M.C.-II behoorden ten tijde van den oorlog de volgende personen tot deze Sluiswacht:
van ROSSUM,
TOONEN DEKKERS,
Albert VERWOERT,
en ik - van HATTUM.
Verder behoorden tot de Sluiswacht nog:
van der WAL,
de RUITER,
JACOBS,
SPAAN of SPAN,
WILLEMSEN,
KLAPPERS,
van INGEN,
Klaas HOFMAN,
KAMPSCHREUR,
en nog eenigen, wier namen ik mij niet meer herinner. Dit weet ik wel, dat er geen kameraad bij was, die FOLMER heette.
Ik heb met JACOBS samen de laatste wacht gedaan bij de Sluis. Telkens stonden wij met zijn tweeën een half uur op wacht. Op last van sergeant van HAL hebben wij, dat wil zeggen de manschappen van het detachement, een schuilplaats gegraven boven in den Berg achter de boerderij, ongeveer 150 meter van de Grebbesluis af. Deze schuilplaats groeven wij in het zand. Ze werd zooveel mogelijk met planken bekleed. Er werd een dak opgelegd, rustende op dennenpalen, waarover luiken en deuren van de oude boerderij waren gelegd, waarop wij weer zand hadden gegooid. De brug van de Grebbesluis sprong Vrijdagavond, plus minus 10.30 uur. Wij verlieten onze schuilplaatsen bij de brug en trokken terug naar de schuilplaats boven op den Berg, die ik zooeven noemde. Van der WAL heeft nog 2 blikken biscuit gehaald in het Hotel "de Grebbe". De sergeant van HAL kwam in de schuilplaats even nadat wij er waren ingegaan en toen waren wij met ons zeventienen weer bij elkaar. Eén van ons, die timmerman was, had een trap gemaakt van 2 sparren, waarop latten waren gespijkerd, die het mogelijk maakte in en uit de schuilplaats te klimmen. Hoe lang wij daar precies gezeten hebben, durf ik onmogelijk te zeggen. Alle begrip van tijd ben ik kwijt geraakt.
Opeens hoorden wij de Duitschers op den Grebbe. Zij kwamen den berg op naar onze schuilplaats. Dat heb ik dus niet gezien, maar gehoord. Plotseling hoorden wij ze zeer nabij en vlogen er handgranaten in onze schuilplaats, terwijl meteen geroepen werd: "Heraus" met de noodige scheldwoorden. Ik wil nog even mededeelen dat wij onze uitrusting op last van sergeant van HAL boven op den grond hadden laten liggen, omdat er in de kleine ruimte van onze schuilplaats geen plaats voor was. Er viel een handgranaat plus minus twee en een halven meter van het groepje, waarbij ik mij bevond. Deze bus sprong uit elkander. Er zaten ook stukken metaal in, want ik werd gewond aan de hand (getuige toont mij - rapporteur - het litteeken aan zijn hand, waaruit blijkt, dat het een ontzettende wonde moet zijn geweest). Er werd in onze schuilplaats geroepen, dat het het beste was om ons maar over te geven en daarop klommen sergeant van HAL, WILLEMSEN, SPAAN en ook TOONEN DEKKERS uit de schuilplaats. Boven gekomen, werden zij doodelijk getroffen. VERWOERT zei: "Achteruit kruipen en niets meer zeggen". Dit deden wij. De Duitschers konden ons natuurlijk niet zien, want de heele schuilplaats was gevuld met een verstikkende rook. Daarna kwam weer een granaat aansuizen en werd van INGEN aan het hoofd gewond. Ik kreeg bij die tweede granaat deze verwondingen in mijn gezicht en in de borst. Wij bleven maar stil zitten zonder eenig geluid te geven. Daarop kwam een derde granaat. Deze trof van ROSSUM aan den arm, die geheel slap werd. Vermoedelijk heeft van ROSSUM meer scherven gekregen, want zijn jas was aan den voorkant geheel stuk. Hij heeft nog ongeveer een half uur geleefd en vreeselijk gekermd van de pijnen en is toen gestorven. Vermoedelijk zijn er meer scherven in de rondte gevlogen en heb ik ook toen wonden gekregen in mijn borst. De jas was aan den voorkant geheel stuk, maar pijn van deze wonden voelde ik toen niet. Er was nog iemand, die aan de knie werd gewond, maar ik kan mij den naam van dezen kameraad niet herinneren. Een oogenblikje werd het toen rustig en stil. Toen dit ongeveer een half uur geduurd had, zeiden van der WAL en één van de jongens, wiens naam ik niet ken, maar die van beroep schipper was, dat zij eens wilden zien hoe of het er buiten uitzag. Zij klommen de trap op en werden, boven gekomen, maar nog op de trap half zittende, doodelijk getroffen. Zoo zijn deze beiden op die trap dood blijven zitten. Wij hielden ons toen weer doodstil. VERWOERT zei almaar door: "Niets zeggen. Stil houden, dan denken ze misschien, dat er alleen maar dooden in dezen kuil zitten en trekken de Duitschers wel verder."
Voor zoover ik mij kan herinneren, zijn er in totaal 4 granaten gegooid. Wij hebben naderhand vermoedelijk geslapen, ik tenminste. In elk geval, toen wij eindelijk uit den kuil klommen met ons zevenen, bleek het, dat de twee dooden op de trap (van der WAL en die schipper) er niet meer waren. Wij hebben nog eerst een stroozak over van ROSSUM heen gelegd om het akelige gezicht van een doode niet steeds voor oogen te hebben. VERWOERT dacht, dat, toen het schieten geheel ophield, het vrede was. Wij hoorden in elk geval niets meer. Wij zijn toen, zooals ik reeds zeide, uit de schuilplaats gekropen, steeds verder den berg op, tot wij eindelijk kwamen bij de stelling van het afweergeschut. Daar lagen nog verschillende uitrustingsstukken, ook nog een geweer, een kijker, enz. De RUITER en JACOBS zijn nog water gaan halen in het HOTEL "de Grebbeberg". Zij kwamen met wijn terug. Voor een tweede maal zijn zij nog uitgegaan, maar toen zijn zij niet meer teruggekeerd. (Zij zijn gevangen genomen - rapporteur - ).
Bij de prikkeldraadversperring zijn wij gaan rusten. Wij konden de Duitschers hooren praten onder aan den berg. Dien geheelen nacht zijn wij gebleven bij het prikkeldraad. Plus minus 4 uur 's namiddags zijn wij vermoedelijk ontdekt door de Duitschers op den straatweg; in elk geval kwam er plotseling een schot van beneden, dat mij in mijn hoofd trof. Het kwam er bij den neus in en boven aan het hoofd er weer uit. Ik raakte bewusteloos, maar de kameraden hebben mij met wijn weer bijgebracht. Later werden wij gevangen genomen door Duitschers, die ons eerst met geweren bedreigden, maar toen zij zagen, dat wij ongewapend en uitgeput waren, ons, dat wil zeggen van INGEN en mij, naar beneden hebben geholpen. Daar werden wij voorloopig verbonden en vervolgens in een auto gebracht. VERWOERT werd, voor zoover ik mij herinneren kan, er in Wageningen uitgezet en van INGEN en ik werden naar het Diaconessehuis in Arnhem gebracht. Daar ben ik geopereerd en verder behandeld. Naderhand ben ik opgenomen in het Hospitaal in Arnhem. Op het oogenblik ben ik voor eenige dagen met ziekenverlof thuis, maar Zaterdag moet ik weder naar Arnhem terug.
Toen wij uit onze schuilplaats geklommen waren en mijn kameraden mij hielpen om verder te kruipen, heb ik niets gezien van de lijken van de jongens, die reeds gevallen waren, namelijk van HAL en de 3 anderen. Ik moet hier echter bij vertellen, dat ik zwaar gewond was en mijn waarnemingsvermogen dus zeer beperkt was. Wel kan ik pertinent verklaren, dat alleen van ROSSUM dood in de schuilplaats was. Tevens weet ik beslist, dat sergeant van HAL zijn chevrons van de mouwen gerukt had. Het lijk van van ROSSUM konden wij natuurlijk niet meenemen. De kameraden hadden hun handen al meer dan vol om van INGEN en mij eruit te helpen. De reden, dat wij uit onze schuilplaats klommen, was eigenlijk dat wij het er door de vreeselijke lijkenlucht enz. enz. niet langer uit konden houden.
Arnhem,
Na doorlezing volhardt bij
zijn hiervoren opgenomen
verklaring en teekent:
w.g. A. van HATTUM.
's-Gravenhage, 12 Maart 1941.
w.g. R.A. Hueting.
|
