De nacht voor de capitulatie - door reserve 1e luitenant T.L. Houdret van 1-I-15 R.A.
13 Mei 1940, pl.m. 20:00 uur. Na de voorafgaande nachten, waarin voor slaap practisch geen tijd meer was overgebleven, beloofde de tocht naar Schalkwijk een ware paradijsrit te worden. Ik zocht dus in mijn functie van Luitenant-verkenner de mij toekomende plaats op, naast een chauffeur van een der vrachtwagens en moest hierbij een sergeant die zich reeds listiglijk op genoemde plaats genesteld had, naar achteren jagen.
Nu stond mijn schreeuwende behoefte om slaap niets anders meer in de weg, als het oogenblik van vertrek met alles wat daaraan bij een militaire colonne verbonden is. Deze mooie droom was echter van zeer korten duur. Kort voor het oogenblik van vertrek arriveert een ordonnans die mij naar de Afdeelingscommandant brengt. Van deze krijg ik een kaart en het bevel Dr. Broekstra als verkenner te dienen en hem na volbrachte taak bij ons onderdeel terug te brengen. De opdracht leek wel zeer eenvoudig: een sergeant die stampvol granaatsplinters zat naar een noodhospitaal te brengen te Zeist en dan de troep achterna naar Schalkwijk; mijn slaapje was kennelijk weer gered. Even de glazen van de koplampen van onze auto (versch gestolen van graaf Bentinck) vol met verf smeeren bij wijze van verduistering en er dan met de vinger een klein lichtspleetje in gemaakt.Het effect hiervan bekijkende, vonden we dat we dit maar verduiveld aardig voor mekaar gebracht hadden. Dat dit volkomen juist was bleek daaruit, dat we honderd meter verder zoodanig in een der auto's van de eerste batterij vastreden, dat de halve batterijbediening eraan te pas moest komen om hem weer met de wielen op de grond te krijgen. We hebben toen de verduistering nog maar een tikkeltje minder effectief gemaakt, zoodat we op onze verdere tocht ook nog iets konden zien.
De tocht naar Zeist verliep verder zonder ongelukken. De weg was vol met colonnes richting Zeist, maar door er maar ieder keer op te gokken dat we geen tegencolonnes zouden ontmoeten, passeerden we al deze obstakels en bereikten Zeist. Daar deze plaats reeds geëvacueerd was, zochten we meer dan een half uur naar een inwoner en vonden we eindelijk een luchtbeschermingsman die ons de weg wees naar het hulplazaret.
Natuurlijk was toen ook dit geëvacueerd en werden we naar het militaire hospitaal in Utrecht verwezen. Het eenige resultaat dat we hadden was dat we nog een stelletje gewonden erbij kregen.
Enfin, toen maar naar Utrecht. Het begrip dat wij hadden van de weg Zeist - Utrecht bleek nu volkomen fout te zijn. In de voorafgaande maanden had het ons steeds een mooie breede weg geleken, waar men zonder merkbare obstakels tegen te komen iedere denkbare snelheid kon ontwikkelen. Nu was het een ware hel.
Vier ononderbroken colonnes trokken naast elkaar richting Utrecht en een vijfde colonne trok in tegengestelde richting; dit had tot gevolg dat de weg oneindig breed leek. De zware mist versterkte dit idee nog. Er heerschte een ontzaglijke herrie; paardengetrappel, motorgeronk, wapengekletter, op elkaar botsende voertuigen, marcheerende troepen en de bij dit alles hoorende bevelen en vloeken.
Het eigenaardige was dat er toch steeds beweging in dit geheel zat, zoodat nu eens de eene dan weer de andere colonne een eind opschoot. De oorzaak hiervan bleek ons later toen we bij Utrecht kwamen. Hier zat namelijk een stop in de weg waarvan de opening zoo smal was, dat slechts één colonne langzaam rijdend hierdoor kwam. Door deze langzame beweging leek de weg naast zijn oneindige breedte ook nog oneindig lang. Toen we dan eindelijk in Utrecht uit deze heksenketel draaiden kwamen we in een oase van rust. Utrecht sliep nog.
Dat aan alles een eind komt, ook aan het menschelijk weerstandsvermogen bewees mij deze stad. Hier waar ik toch zoo goed de weg kende, was het mij onmogelijk om de weg naar het militair ziekenhuis te vinden, omdat mijn hersens in hun oververmoeidheid weigerden te werken. Op iedere straathoek verscheen een militaire post of patrouille voor onze auto en vroeg het wachtwoord. Sommige van deze menschen draaiden hierbij zoo zenuwachtig rond met hun geweer, dat wij doodsbenauwd waren, dat ze per ongeluk de trekker zouden overhalen.
Een burger op een fiets bracht ons uiteindelijk naar het militair ziekenhuis. Na hier aangebeld en daarna afschuwelijk lang gewacht te hebben, hoorden we dat ook dit ziekenhuis geëvacueerd was en dat we de gewonden moesten afleveren aan het burgerziekenhuis. Dit was nu snel gevonden en eindelijk waren we van onze last bevrijd.
Intusschen deed zich hier nog een aardig intermezzo voor. Toen wij zelf ook het ziekenhuis wilden binnengaan, bracht de portier ons met veel omhaal aan het verstand dat we dan onze wapens bij hem moesten afgeven; hierin werd hij nog bijgestaan door verschillende assistenten.
Toen we nu onze pistolen wilden afgeven, was er niemand te vinden die er de hand naar uit durfde te steken. Op een hoonende opmerking onzerzijds zei toen de dapperste der aanwezigen: "Ja heeren, wij zijn ook geen helden". Na drie dagen oorlogstoneel vraag je je bij zoo'n opmerking af, ben jij nou gek of zijn zij het?
Met dit alles was aan het eerste gedeelte van de opdracht voldaan. Het was inmiddels half vier en nog donker.
Nu kwam het tweede gedeelte van de opdracht, terug naar de troep. Waar was de troep? Konden we nog teruggaan tot achter Driebergen zonder op de vijand te stooten? Had men te Schalkwijk een ordonnans voor ons achter gelaten? Hoe hoog stond het water reeds in de waterlinie?
Het resultaat van deze overwegingen was: de Afdeeling zal in ieder geval achter de waterlinie terecht komen, we zoeken deze plaats en beginnen met informeeren bij de commandant van het fort Utrecht.
Dit commando bleek in de Hojelkazerne te zijn ondergebracht en had een speciaal officier voor het geven van inlichtingen aan diegenen die van hun troepenonderdeel waren afgeraakt. Dit was kennelijk de man die ons zou vertellen waar I-15 R.A. gebleven was. Een ordonnans bracht mij naar een kamer zonder licht; juist toen ik begon te denken aan geheimzinnigheden, werd er hartverscheurend gegeeuwd en werd het licht opgedraaid. Het bleek toen dat ik bovengenoemde officier uit zijn slaap had gehaald. Deze man die die nacht in een echt bed had geslapen, durfde toen nog iets te vertellen over korte nachten enz. Ik heb hem toen zoo stom zitten aankijken, dat hij maar verder zweeg.
Natuurlijk wist deze man niets en het eenige resultaat was voorloopig dat hij op een groot stuk maagdelijk papier schreef I-15 R.A. en mij vroeg over enkele uren weer terug te komen.
In de keuken veroverden wij toen een levensgroote ontbijtkoek, die wij daarna in de auto gezeten in onze maag lieten verdwijnen.
Gedurende deze eterij schijnen we in slaap te zijn gevallen. Korte tijd zijn we toen nog wakker geweest, toen een infanterie-kapitein Broekstra aan zijn verstand probeerde te brengen dat hij medische hulp moest verleenen aan een soldaat die flauw gevallen was. Nadat Broekstra hem in halfslaap toevertrouwd had, dat soldaten niet moesten flauwvallen en dat hij het verdomde, is de kapitein luid vloekend afgezwaaid.
Noch dit mopje, noch mitrailleuraanvallen uit vliegtuigen konden ons toen verder uit de slaap houden.
Toen we ons op de aangegeven tijd bij de fortcommandant wilden melden, was er rondom het betreffende bureau een ontzaggelijke deining. Deze kwam tot een climax, toen de commandant briesend en met getrokken pistool uit zijn kamer kwam gestoven. De Afdeelingscommandant van onze tweede Afdeeling die hier plotseling opdook kreeg het afschuwelijke bevel in zijn gezicht, om indien noodig vuur te geven op eigen terugtrekkende troepen.
Na veel gevraag kwamen we er achter, dat de troepen die de forten, welke de ingang van Utrecht beschermden aan de kant van Zeist, angstig geworden door het zien van het terugtrekkende Grebbeleger, zoo'n druk op hun commandant hadden uitgeoefend, dat deze maar mee terugtrok. Deze schijnt inderdaad door de fortcommandant met zijn pistool in de vuist tot terugkeer gedwongen te zijn, zooals mij later een der hem vergezellende officieren vertelde.
Na afloop van dit intermezzo kregen we eindelijk de zoo vurig verlangde coördinaten in handen. Nadat ik toen in groote trekken de omgeving hiervan van een stafkaart had overgeteekend, waren we startbereid voor de laatste etappe. We dachten dat onze Afdeeling op de betreffende plaats natuurlijk al in stelling zou zijn en ons met versche kuch zou verwelkomen.
Toen we wilden starten bleek dat Broekstra op de contactknop had liggen slapen en dat de accu leeg was. Goddank stond er een eindje verder een sectie Pag. Een der trekkers werd afgehaakt en deze gaf toen met onze kar eenige rondjes schoolrijden ten beste, zoolang tot de onze ook weer op gang was. In die tusschentijd had ik kans gezien om een lief burgeresje zoover te verteederen, dat ze me een heerlijke kop thee offreerde. Nadat Broekstra een nog voor de garagehouder volkomen ondeugdelijke benzinebon heeft omgezet in benzine vertrekken we naar Vianen.
Onze militaire geest die de vorige dag een beetje veel geleden had leefde weer heelemaal op toen we in de gaten kregen, hoe goed de geheele terugtocht gelukt was. Alhoewel het nog vrij vroeg was waren alle militaire colonnes uit de stad Utrecht weg en overal in de omgeving verdekt opgesteld, hoofdzakelijk in boomgaarden. Op de weg was geen colonne meer te vinden. In IJsselstein kregen we verkeerde inlichtingen en reden natuurlijk verkeerd. Daarna probeerde we het opnieuw en hoewel we in het goede vierkant waren, vonden we weer geen spoor van de afdeeling. Een vierkant zuidelijker probeerende ontdekten we dat het hier, zoowel als in het vorige vierkant onmogelijk zou zijn om een 15 houwitser in stelling te brengen.
Weer terug in IJsselstein probeerden we ons geluk eens in het gemeentehuis. Hier zaten vele gewichtig en druk doende officieren, maar het eenige dat ik aan de weet kon komen was dat men ons reeds aan het inkwartieren was; het was hier je reinste gekkenhuis. Volkomen mismoedig reden we weer terug naar Utrecht.
Toen we een oogenblik dekten voor een vliegtuigaanval vonden we een ordonnans van ons vroegere Regimentsbureau, die ons de weg wees naar het legerkorpscommando. Hier in het heilige der heiligen vond ik onze vroegere kapitein Wenzinck die mij de gewenschte inlichtingen kon verschaffen. Inderdaad bleek de eerste opgave in Utrecht goed te zijn geweest. Het eenige resultaat dat ik hier had, was dat ik mijn kaartje iets kon verbeteren.Weer terug naar IJsselstein. Onderweg raken we temidden van honderden evacueerende koeien, waarvan er tengevolge van de groote druk sommige op de spatborden ja zelfs op de motorkap gedrukt worden. Iets later komen we een troep evacuee's tegen met in hun midden het resultaat van een bom van een dolgeworden Duitsche vlieger, een groote kar vol doode en gewonde evacueerende menschen.
Wij wisten tenminste waarom we ieder oogenblik gehavend of vernietigd konden worden, maar deze arme duivels konden dit natuurlijk niet zoo goed volgen. Toen we uiteindelijk aan het reeds drie maal afgegraasde stellingterrein kwamen, schroefden we onze hoop zoover op dat we besloten het weiland in te rijden en het boschje met griendhout te onderzoeken. Helaas, tien meter ver in de wei zakten de achterwielen tot aan de as weg. Er was geen beweging meer in te krijgen. Eindelijk wisten we zeker dat hier geen 15 houwitser kon zijn geweest en behoefden we het griendhout ook niet te doorzoeken.
In den verren omtrek was geen mensch te zien die ons zou kunnen helpen. Van de nood een deugd makende begon ik een hek van stevige planken uit mekaar te trappen, en kijk, nauwelijks was ik hiermee begonnen of van alle kanten kwamen boeren aangerend. Of dit uit angst voor het hek was weet ik niet, maar een kwartier later stonden we op vaste grond. De boeren kregen een vorstelijke belooning in de vorm van tien goedkoope gebroken sigaren. En aangezien alle goede dingen tegelijk komen, kwam op dat oogenblik de commandowagen van onze Afdeelingscommandant aanrijden. Eindelijk waren we uit de brand.
Aan de hand van onze droevige ervaringen was de stelling toen gauw afgekeurd en reden we terug naar Utrecht, waar we op de Maliebaan onze afdeeling vonden opgesteld. Aan het tweede en laatste gedeelte van mijn opdracht was voldaan.
Eygelshoven, September 1943.
10 Mei 1940. Een verslag uit de persoonlijke handgeschreven notities van L. Houdret
Daar er niet verwacht wordt, dat de vijand de eerste week tot de Grebbelinie zal doordringen wordt, nadat de batterij in stelling gereden is en de trado's zijn verdwenen, overgegaan tot het zo snel mogelijk camoufleren van de voorraden materiaal, die nog voor de verdere stellingbouw gereed liggen. Hierna wordt overgegaan tot het zo snel mogelijk afwerken van de stelling. Hiertoe worden de mensen verdeeld tussen een nog voorradige schuilplaats, de afdelingslatrine, het lege midden tussen de twee batterijen en de waarnemingspost.
Voor dit laatste doel worden enkele beroemde stafmensen uitgezocht, die bedrevenheid schijnen te bezitten in leidekken en meer dergelijke hoogverheven bezigheden.
Deze eerste dag werd gekenmerkt door een algemene lusteloosheid, die voornamelijk bij bovengenoemde werkzaamheden tot uiting kwam. Het was niet mogelijk om de mensen geregeld aan het werk te houden. Ook al doordat ten gevolge van de zenuwachtige toestand waarin iedereen verkeerde en er ieder ogenblik tegenstrijdige berichten werden gegeven, zodat uiteindelijk niemand meer wist waarheen en wat te doen. Daarbij kwam nog dat het net zo interessant was om naar de verrichtingen van het luchtdoelgeschut te kijken, die dan ook alleszins de moeite waard waren.
Op een gegeven ogenblik werd een geweldig krijgsgehuil aangeheven toen van een van de overvliegende vliegtuigen de staart afgeschoten werd en beide helften als een brandende fakkel naar beneden dwarrelden.
De ploeg, welke tewerkgesteld was bij de waarnemingspost werd schijnbaar tussen de hoge bomen, welke daar het uitzicht belemmerden, niet afgeleid en smaakt dan ook 's middags om 4 uur de voldoening op 16 m. hoogte in de kruin van een boom een groot soort vogelnestje gebouwd te hebben. Dit was gemaakt van twee loopgraafschotten, het schitterend materiaal, waaruit wij alles geconstrueerd hadden. Om dit nestje te bereiken moest men als een specht om de stam naar boven springen, wat de eerste keer heel wat tijd vereiste. Maar wat op de lange duur, vooral als wij zwaar onder vuur lagen, door geen opgejaagde aap verbeterd had kunnen worden. Dit nestje werd onze woning voor de volgende dagen.
|