Mijn dagboek uit Mobilisatie en Oorlogsdagen (M.C.-III-29 R.I.)
V O O R W O O R D.
Het schrijven van deze feiten uit de mobilisatie en oorlogsdagen heeft niet de bedoeling er een boekwerk van te maken. Het wil niet meer zijn dan een herinnering, samengesteld uit aanteekeningen, die ik in die dagen gemaakt heb. Zij, die het leven in Leeuwen en Horssen hebben meegemaakt, kunnen zien, hoe er soms ten rechte en soms ten onrechte werd gekankerd, maar tevens zullen zij zich herinneren, hoe kameraadschappelijk het onder ons toeging. Mochten kapitein en officieren dit geesteskind soms lezen, dan willen zij wel verontschuldigen, dat ik veelal hun bijnaam gebruikte. Ik hoop, dat veel van mijn makkers, die dit lezen, zich weer korten tijd in gedachten kunnen verplaatsen naar onze kerk in Horssen. Laten wij elkaar als Mitrailleurcompagnie-vrienden niet vergeten. Wij zijn elkaar gedurende die treurige dagen bij Rhenen kwijtgeraakt op een manier, die moeilijk valt na te vertellen. Wij hadden ons alles anders voorgesteld, toch hoop ik, al is het maar per brief, dat wij elkaar niet uit het oog zullen verliezen. Moge het jullie allemaal goed gaan in het burgerleven en denk dan nog eens aan jullie koffiebaas en zoetelaar.
Met M.C. groet: BRAM.
(ingedeeld bij M.C.-III-29 R.I.)
Mijn dagboek uit Mobilisatie en Oorlogsdagen.
Wat iedereen met angst en vreeze had vervuld, en wat iedereen gehoopt had, dat nooit meer zou gebeuren, was een feit geworden. De oorlog in Europa was uitgebroken.
De Duitsche troepen waren Polen binnengerukt en Engeland en Frankrijk hadden Duitschland den oorlog verklaard.
Ook Nederland mobiliseerde en ook ik werd opgeroepen om het Vaderland te dienen.
Met lood in mijn schoenen ging ik van huis, vrouw, vrienden en kennissen achterlatend. Alle treinen waren overvol met gemobiliseerden. Weinig werd er gesproken, want ieder was met zijn gedachten bij wat hij had achtergelaten. We wisten wel, dat we van huis en haard gingen, maar wanneer zouden we dat alles weerzien? Zou het weer dezelfde toestand van 1914-'18 worden en zou ons land niet meegesleurd worden? Allemaal vragen, waar geen antwoord op was. Was het wonder, dat er geen vroolijke stemming heerschte onder al die jongens?
De reis eindigde dien dag te Amersfoort, waar ik als recruut had gelegen. Nu echter niet in de Lodewijk-kazerne, maar in een school aan de Weierstraat. Hier werd ik ontvangen door een kapitein, die ik al tijdens herhalingsoefeningen had leeren kennen. Voor de rest was iedereen mij vreemd. Het grootste deel der jongens van jongere lichtingen, en daar de stemming toch al nihil was, werd er weinig onder elkaar gesproken. Na een paar uur ging het echter wat beter en kwam de stemming erin. Eerst gingen de gesprekken over onze opleidingstijd en was het vragen naar oude bekenden, over het aantal en den aard der opgeknapte straffen, en over de redenen waarom.
Zoo langzaam aan kwam de oude kazerne-stemming. Een enkele optimist informeerde al, wanneer we verlof zouden krijgen en hoe lang. Eindelijk was het eerste commando van deze mobilisatie: Verzamelen, wij gaan eten.
Spoedig was ons ploegje van 15 man bijeen en gingen wij op weg naar de oude Lodewijk-kazerne.
Hier zagen we veel oude bekende beroepsonderofficieren, die welgemoed op ons toekwamen (vanwege de in het verschiet liggende mobilisatie-toeslagen op hun tractementen!) en weer werden herinneringen opgehaald. Vlug nog even een kijkje op de oude kamers en even de wacht in. Ook even langs de petoet, die nog leeg was (voor hoe lang?).
Daar zal weer menig zondaar over zijn zonden gaan nadenken. Vlug gegeten en terug naar de Weierstraat. Het werd hard werken aan alles wat een Compagnie noodig heeft. Stroo, dekens, ondergoed, wapens, gereedschappen enz. enz.
Nadat alles was ontvangen, moest ik met den kapitein mee: sleeperswagens vorderen. Als maat ging Teun Lankhorst mee, een Rotterdammer, met recht bijgenaamd "Lange". De kapitein, een joviaal mensch, die zich onze toestand goed kon indenken (omdat hij in hetzelfde schuitje zat als wij), trachtte ons wat "op te beuren" en zei: "Jongens, we leven in een moeilijken tijd, laten we dus trachten er van te maken, wat er van te maken is". Na deze woorden gingen we er op uit. Al spoedig kwamen wij bij een boer, die een onderstel van een auto gekruist had met het bovenstel van een wagen. "Ga maar eens kijken of het voor ons geschikt is", stelde Japie voor. Zoo deskundig mogelijk bekeken wij het spul en ons advies luidde: "Heel geschikt, kapitein". Deze gaf den boer een briefje, waarop stond waar en hoeveel geld hij voor zijn kar kon gaan halen en wij met de kar naar de Weierstraat. Bij een anderen boer werd de 2e wagen gevorderd. De eene werd als keukenwagen en de andere als proviandwagen gebruikt. Ook werd een auto gevorderd. Toen aan het schilderen. Alles groen. Wij gaven ons toen maar weer voor schilders uit, daar schilderen ons meer lag dan theorie over dit of dat. De kapitein was tot nu toe erg over ons tevreden. Zoodoende genoten we eenig voorrecht en werden voor alle karweitjes uitgestuurd, onder andere het aankoopen van allerlei artikelen, noodig voor den dienst. Wij allang lekker, zoodoende viel er nog eens een doosje sigaretten, sigaren of een kop koffie af. Het was wel zwaar; tot diep in den nacht werken, enkele uren slapen en weer vroeg aan den gang. Maar toen Dinsdags de algeheele mobilisatie werd afgekondigd, was alles klaar en voor ieder manschap een volledige uitrusting aanwezig, behalve de dingen, die ontbraken (!). En daar kwamen onze medeslachtoffers aanzetten. In zwermen. Veel vreemden, maar ook oude bekenden. Ieder werd ingedeeld en zijn plaats aangewezen. Toen alles present was, kwam de stemming erin en zag men al groepjes nader kennismaken en zelfs werd hier en daar al "gekaart". Het was vanaf den eersten dag al net als in mijn eersten diensttijd: de één liep er de kantjes af en de anderen werkten zich krom, want 's Woensdags kwam men ons vragen om 's nachts door te werken om de gevorderde karren in veldkleur te schilderen. Daar wij Donderdag 's avonds naar onze oorlogsbestemming moesten vertrekken, moest alles vlug gebeuren. Na even een blik met Teun te hebben gewisseld, gingen wij op het voorstel in. Eerst echter bij Heck's voor Rijksrekening dineeren. Voor het eten een Pils, dat was hij thuis gewend, beweerde Teun. Na lekker te hebben gegeten, gingen we dien nacht aan het werk en Donderdags was alles klaar voor het vertrek, wat ons een compliment van Ouë Jaap opleverde met de boodschap, dat als er baantjes op te knappen waren in onze nieuwe standplaats, hij aan ons zou denken. Dat konden we net hebben.
Donderdags op rit met de M.C.-III-29 R.I.. Per trein naar Tiel en verder loopen naar Leeuwen-beneden.
Ik was ingedeeld bij de 3e en Teun bij de 4e sectie. Eerst zouden we tot koetsier worden gebombardeerd, maar toen we de paarden eens aankeken, hebben we voor de eer bedankt. We maakten liever niet zoo vlug kennis met het hospitaal. Daar konden we altijd nog in terecht komen, zonder dat ons een paard erin trapte.
Toen we met den trein in Tiel aankwamen, moesten we, voor we verder konden, wachten tot de pontonniers een brug over de Waal hadden gelegd. Dus kregen we een paar uur rust. Het was midden in den nacht, maar al spoedig verschenen enkele Tielenaars voor de ramen. Toen ze zagen, wat er aan de hand was, werden vlug de hoogstnoodige kleeren aangetrokken en kwamen ze even later al naar buiten met koffie, die natuurlijk met graagte werd aanvaard. Al spoedig zag men overal slapende soldaten. Een café-terras met zijn gemakkelijke stoelen was vlug bezet. Men zag een heel stel jongens zonder meer op straat liggen maffen. De brug was klaar en eindelijk klonk het commando: "verzamelen". Daar ging de MC-III als eerste over die groote brug, die prachtig pionierswerk was.
In Leeuwen-beneden gekomen, bleven de 3e en 4e sectie van onze compie achter, de rest ging door naar Horssen en Appeltern. Wij werden door de burgers van Leeuwen hartelijk ontvangen en het duurde niet lang of daar kwam brood en koffie. Dat ging er goed in, want we waren allen uitgeput van de marsch. Ik vroeg Teun of hij trek had in een stukje worst. "Ik lust alles en heb overal zin in", antwoordde de Lange. Ik bij een slager binnen en verzamelde daar flink wat worst. Geld wilde de man niet hebben. Zoveel te beter. Toen ik met mijn worst buiten kwam, waren er natuurlijk liefhebbers genoeg en al vlug was ik uitgedeeld. Onze sergeants kwamen ons vertellen, waar we zouden worden ingekwartierd. Het bleek een nieuwe Rooms-katholieke bewaarschool te zijn en de zusters keken wel wat benauwd, toen we bezit kwamen nemen van hun mooie school. Zij vroegen ons voorzichtig met alles om te springen, wat heel begrijpelijk was, want alles zag er prima verzorgd uit. Naar later bleek, was aan dat verzoek spontaan gevolg gegeven, want bij ons vertrek naar een ander kwartier, betuigden de zusters haar tevredenheid over ons optreden en over het onderhoud van de localiteiten.
's Zaterdags was geregeld, dat ieder zijn slaapplaats had. Langs de wanden stroo om te slapen en in het midden de tafels. Nu de ergste drukte voorbij was, kregen we gelegenheid wat nader kennis te maken met de burgers. Dat de burgerij met ons meeleefde, merkten we toen pas goed. Overal werden we gastvrij ontvangen. Men noodigde ons uit te komen koffiedrinken en we hebben menig avondje bij de burgers doorgebracht. Toen we net zoo'n beetje ingeburgerd waren, kregen we het bericht dat we naar Horssen moesten verhuizen. We vonden het niet prettig, want we waren net wat op verhaal gekomen en nu kon alles weer van voren af aan beginnen. Weer nieuwe kwartieren opzoeken, weer overal voor zorgen. Neen, de meesten waren liever gebleven. Voor mij persoonlijk was het een geweldige tegenvaller. Ik had mij al zoo aan mijn mobilisatiemakker gewend. In die eene week hadden we al zooveel samen meegemaakt, dat, nu we elkaar moesten verlaten, we pas goed merkten, hoe we aan elkaar gewend geraakt waren. Ik nam me voor hemel en aarde te bewegen om in Leeuwen te blijven.
Ik naar onzen sectie-commandant, bijgenaamd Ko Talud, Kobus Klewang etc. Ik vroeg of er een mogelijkheid was te ruilen met iemand, die liever naar Horssen ging. Er waren wel jongens, die voor hetzelfde feit stonden als ik, maar die liever meegingen naar Horssen. "Ik heb mijn best voor je gedaan", loog Ko Talud, "maar er is niets aan te doen, je moet mee naar Horssen." Hij wist nergens wat van af en zei toch maar: "Ik heb mijn best voor je gedaan". Ik weer naar Teun. "Nou jochie", zei ik, "het spijt me geweldig, maar ik ga je verlaten". "Volgens Ko Talud is er geen mogelijkheid, dat ik hier blijf". Het viel Teun ook niet mee, maar er was nu eenmaal niks aan te doen. Dienst is dienst. Tot ik opeens een idee kreeg, en nog niet eens zoo'n gek idee. "Effe wachten, Teun", ik zal zelf probeeren een oplossing te vinden. Ik ging kreupel loopen en naar den commandant. Ik zei, dat ik zoo slecht kon loopen en vroeg of er een ander mee mocht naar Horssen. "Natuurlijk, jongeman", was het antwoord, "geef jullie namen maar op". Ik was zoo blij, dat ik haast vergat mank te loopen. Voor de commandant speet het me, dat ik hem had moeten flesschen. Toen ik echter het verheugde gezicht van de Lange zag, was die gewetenswroeging gauw over. Het doel was bereikt, we bleven bij elkaar. Ko Talud wist niet, wat-ie hoorde. Als dank voor zijn leugens, heb ik hem toen nog even de volle laag gegeven.
Zondags namen we afscheid van de jongens van de 3e sectie. De plechtigheid werd gevierd in een Café. Het werd een vroolijke boel en hier en daar was er wel één boven zijn theewater. Aan dat afscheid hebben we nog de volgende herinnering: De kapitein had 2 dochters, die erg aardig waren voor de jongens, vooral als ze strepen op hun mouwen hadden. Enkele vrouwen van de sergeants waren overgekomen en waren ook op de fuif. Ze hadden al druk gekletst met de kasteleins-dochters zoodat er van een zekere "verzustering" sprake was. Een van de sergeants-vrouwen, die ik nog van vroeger kende, vroeg mij of ik de kaart wilde leggen voor de dochters van den kroegbaas, zooals ik dat vroeger al eens voor hun gedaan had. Ik ging er prompt mee accoord, maar moest even informeeren naar het privéleven van mijn aanstaande slachtoffer. Het duurde niet lang of ik wist zoo het een en ander van haar. Toen vroegen de dames mij om in hun kring te komen, en of ik misschien bang voor ze was. Bang voor dames was ik nog nooit geweest, dus schikte ik bij. Het volgende gesprek ontspon zich tusschen mijn Amersfoortsche bekende en mij: "Zeg Roth, oefen je nog steeds je practijk uit, je weet wel, wat ik bedoel, hè?" "Op het oogenblik niet", antwoordde ik. "Het zit zoo", ging mijn kennis voort, "we hopen, dat je het ons niet kwalijk neemt, maar we hebben dat meisje het een en ander over je kaartleggerspractijk verteld en nou zag ze graag, dat je haar ook eens het geheim der kaarten openbaarde." Ik zei, dat ik het wel wilde doen, maar dan op een andere keer, als het minder rumoerig om ons heen was. "Waarom nu niet?", vroeg het slachtoffer, "achter in de zaal, kan dat niet?" "Nou vooruit dan, laten we dan maar daar gaan zitten", stelde ik voor. Wij achter in de zaal, gevolgd door de andere dames. Ik ging met het meisje aan een tafeltje zitten en profeteerde zoo luid, dat alle anderen mij goed konden verstaan. Ik begon met te vragen wat ze liever had, nieuws uit de kaarten of uit de lijnen van haar hand. Het liefst had ze de kaarten, dus kwamen de kaarten erbij en ik vroeg haar zich niet zenuwachtig te maken en kalm te luisteren tot ik klaar was. Mijn eerste ronde begon en ik vertelde haar, dat ze verkeering had met een doodgewoon soldaat. Ze kreeg er een kleur van, hoewel ze het zelf toch wel wist, vermoed ik! Hij woonde niet ver bij haar vandaan, maar moest toch steeds over water komen, wanneer hij haar met een bezoek vereerde. Ze hield veel van hem. Hij was wat stug en niet altijd even galant voor haar. Weer kleurde mijn slachtoffer en zette groote oogen op van verbazing. Ik zag dit echter niet en ging door. Uw verloofde meent het oprecht met U, maar hij staat onder invloed van verkeerde vrienden. Instemming door ja-geknik. De tweede ronde begon. Het beste is maar zoo vlug mogelijk te trouwen (onder het motto: hebben is hebben) en zooals de kaarten het uitwezen, zou dat niet meer zoo lang duren. Het huwelijk zal plaatsvinden, als de bladeren van de boomen vallen. De kleur van haar trouwjapon zou paars worden. Haar huwelijk zou in de kerk te Leeuwen worden ingezegend en ik zou bij de plechtigheid aanwezig zijn. Nu werd het meisje onrustig en ze vond het voor deze keer genoeg. Ze vroeg hoeveel ze mij schuldig was. Ik wenschte geen betaling, maar sloeg een doosje goeie sigaretten toch niet af. De luisterende dames hadden moeite haar lachen in te houden en bij de jongens was de stemming intusschen een bruiloftsstemming geworden. Teun droeg een berucht liedje voor en toen steeg het feest ten top.
Ieder had spijt, dat het tijd werd onze kwartieren op te zoeken. Velen zullen trouwens moeite genoeg gehad hebben om het te vinden. 's Maandagsmorgens vroeg gingen de jongens van de 3e sectie op stap, naar Horssen, wat je noemt met looie voeten. Het leek wel of ze voorvoelden, dat het daar niet zoo gezellig zou zijn. Enfin, ik kon blijven. Ik had het naar mijn zin en we zouden maar probeeren te maken wat ervan te maken viel. De burgerij hielp in dat opzicht geweldig mee, dus voelden we ons betrekkelijk op ons gemak. Wij van onzen kant deden ook wat we konden voor de burgers. Wij deelden het overgeschoten eten uit aan de armsten. In één woord de verhouding tusschen ons en de burgers was àf. Dienst was niet zwaar. Luchtwacht met de mitrailleur in een boomgaard, het kon dus niet beter. Teun en ik deden 's-Maandags de wasch voor de jongens. Voor 3 spie alles gestreken en wel thuis bezorgd. Met die wasch ging alles naar wensch. Op 1 keer herrie na over een paar sokken, hebben we nooit klachten gehad. We hadden onder onze jongens ook een paar beter ontwikkelden, die een wat ruimeren kijk op de dingen hadden. Ook dat waren vrienden, die je in die dagen soms hard noodig had. Want hoe gaat het met zoo'n stel jonge knapen. Je vindt er van alles onder. Vaklui en werkloozen, kantoormenschen en grondwerkers, protestanten en roomschen, geloovig en ongeloovig, en alle kleuren van de politieke regenboog. Iedereen weet hoe het dan gaat. Soms waren er debatten, die oplaaiden tot denderende ruzie's. En dan waren menschen met een wat bezadigder kijk van waarde. Een enkel woord op de juiste plaats kon soms de goede verstandhouding terugbrengen.
Had er één hoog te paard gezeten en bleef hij mokken, dan bracht een grap of mop de goeie stemming weer terug. Al die bekvechterij liep dan ook altijd goed af en er was in ons ploegje van een kleine 30 man een goeie kameraadschap. Hadden we geen dienst, dan gingen we veel visschen. Vooral Teun, Dollie en Vollie waren verwoede hengelaars en erg bedreven in die sport. Er is dan ook menig vischje verslagen en met gepaste ceremonie gebakken.
Na verloop van tijd kregen we een ander nachtlogies. We zagen er tegenop, want we waren thuis geworden in ons schooltje. Het was een pracht kwartier, dat we nu gingen ruilen voor een oud schaftlokaal langs de Waal. Het was niet netjes en ook niet zoo mooi, maar het had groote voordeelen, want we waren er vrij van superieuren (afgezien dan van enkele sergeants, die we niet zoo zwaar namen). Men wist op den duur niet wie wij waren, en bijvoorbeeld wachtkloppen was voor ons een ongekende geneugte. Ons dagelijksch program: Zwemmen, bridgen, klaverjassen en andere kaartspelen. Ook gingen we voor onszelf koffie zetten.
Allerlei pretjes maakte je vanzelfsprekend mee. Bijvoorbeeld: we sliepen met 5 man op een bovenkamer (Teun, Herman, Bab, de Bolle en ik). Een van die 5 (de Bolle) was niet overdreven helder op zijn huid en blijkbaar bang voor water. Op een avond, toen we naar bed gingen, zei Herman: "He Bolle, moet jij je sokken niet uitdoen, voor je naar bed gaat?" Bolle razend, maar hij wist dat Herman goed bokste, dus deed hij niks anders dan schelden en schreeuwde: "Och kerel, je bent gek, ik heb geen sokken aan". Of mijnheer zijn voetjes ook helder waren? Lang is over de Bolle en zijn poezelige voetjes gelachen.
De post van thuis liet erg lang op zich wachten. Ik besloot na overleg met onzen Sectiecommandant Ko Talud eens naar Horssen te gaan om te kijken of daar misschien post voor ons was gekomen. De jongens vroegen me hoe ik dacht in Horssen te komen, loopen misschien? Ik wist echter een betere manier. Ik kwam wel eens bij een garage en had daar een motor zien staan. Het was wel een oud vehikel, maar als hij maar liep, vond ik het allang goed. Ik naar den eigenaar en vroeg of ik zijn motor even mocht gebruiken. "Ga je gang maar, maar je moet er erg mee oppassen, want er mankeert nogal wat aan". Eerst aanduwen, want starten kon je het apparaat niet. Toen een rondje proefrijden en daar ging ik. Eerst even naar de jongens om te laten zien hoe ik in Horssen zou komen. "Jij krijgt het wel voor elkaar", vonden ze, "je kan jou om een boodschap sturen". Ik dus naar Horssen. Wat een gehucht! Na wat zoeken, vond ik de post voor ons. Er waren brieven van 3 weken geleden bij. Enfin, het was toch nieuws van thuis.
Even ging ik kapitein Brocken opzoeken. "Hé", riep-ie, "daar komt mijn schildersassistent aanzetten. Heel aardig, dat je me eens komt opzoeken. Ik heb van sergeant B. (Ko Talud) gehoord, dat jullie je dienst in Leeuwen behoorlijk doet. Prachtig hoor!". Ik schrok bij de gedachte, wat hij zou zien, als hij onder diensturen eens een kijkje kwam neme! Enfin, wat niet weet, wat niet deert. Ouë Jaap was erg tevreden en had het maar over Ko Talud. Je merkte aan alles dat hij dezen braven sergeant niet kende. Enfin, een tevreden kapitein was voor ons veel waard. Ik vond het wel goed zoo. Na afscheid van den kapitein te hebben genomen, nog even naar onze kamer van de 3e sectie. Die waren ingekwartierd in een stal. Alles was versierd, want 2 jongens gingen trouwen. Het zag er erg gezellig uit, maar ik prefereerde ons schaftlokaal in Leeuwen. Er hing een vrij onsmakelijke geur in de feestzaal, want er vlak tegenaan waren de varkenshokken. Ik praatte wat met de jongens en had vlug door, dat ik geboft had, dat ik niet naar Horssen gegaan was. De burgerij was niet erg meegaande en er gebeurden nogal nare dingen. De jongens zelf zochten nogal afleiding in cafés en kwamen nogal eens zat thuis, met alle gevolgen van dien. Ze lagen veel overhoop met de officieren en uit ons gesprek op te maken, waren de jongens daar de baas. Neen, het ging daar heel anders dan bij de 4e sectie. Ik ging dan ook maar rap op het geleende vehikel terug. Daar in Horssen kon nooit goeie kameraadschap zijn. Steeds weer dronken jongens. Daar moest steeds ruzie zijn. Nee, dat was anders bij ons. 't Waren bij ons wel geen heiligen, maar zoo erg was het ook niet.
Een paar dagen later was ik aan de wasch, toen de Bolle bij me kwam met een verzoek. Hij zou 's Zaterdags met verlof gaan en of ik Donderdag zijn overhemd wilde wasschen. Hij vertelde mij verder, dat er trouwplannen waren.
Een hele onderneming in dezen tijd. Vrijdags kwam het bolle kind weer met nieuws aanzetten. Hij zei namelijk, dat hij zich den volgenden dag ging wasschen. Dit beteekende heel wat, anders had hij het niet zoo trotsch verteld.
Wij vonden het nieuws eigenlijk geen nieuws, maar al vlug was het heugelijke feit bij alle jongens bekend en toen het groote moment aanbrak, stonden alle jongens op de loer. En ja hoor, daar stond me het zware lichaam in een zinken bak zijn voetjes te wasschen en op dat moment werd bewezen, dat de Bolle inderdaad zijn sokken uitgetrokken had op dien bewuste avond, maar dat zijn voeten een kleur hadden, die men "donker-wit" zou kunnen noemen. Wij naar binnen. "Hallo Bolle", informeerden we, "aan den grooten schoonmaak?" "Ja hoor, ik ga straks met verlof". "Nou man, er komt een aardig sopje af" en andere grappen werden gedebuteerd, maar onze bedoeling hem kwaad te maken, zoodat hij ons in zijn hemd zou nazetten, ging niet op. De Bolle was met verlof in het verschiet niet kwaad te krijgen.
's Zondags kwam ik in gesprek met enkele gegoede burgers uit Leeuwen en zei, dat één van onze jongens zou gaan trouwen en dat we dit gebeuren niet onopgemerkt wilden laten passeeren. Ik zei, dat ik van plan was een feestcommissie samen te stellen. Er bestond onder de heeren direct vlotte belangstelling en ik kreeg beloften, dat ik op hun steun mocht rekenen. Tegelijkertijd gaven ze mij adressen van inwonenden, waar ik maar eens moest aankloppen voor steun in geld en natura voor het aanstaande feest. Dat was wat voor de jongens, toen ik het heugelijke nieuws vertelde. 's Maandags werd de commissie gevormd. Alle jongens zouden per week een kwartje betalen voor een cadeau aan de Bolle en voor wat geestrijk vocht op den feestdag. Regelmatig zocht ik de in aanmerking komende burgers op en steeds ging het gesprek over het aanstaande feest. Na 14 dagen werd een bijeenkomst belegd in Café Lemmers met de vertegenwoordigers van de burgerij. De feestcommissie was als volgt samengesteld: 1e en 2e voorzitter Sergeant Labes en Sergeant Ko Talud, Secretaris J. v.d. B., Penningmeester H. v.d. Pl. en mijn persoon als commissaris respectievelijk bedelmonnik.
Als vertegenwoordigers van de burgerij waren aanwezig 4 onderwijzers, Wethouder G., meelfabrikant v.d. Z., slager v. H., fruitkweeker v. O., winkelier K. en Caféhouder L. Verder nog enkelen wier namen mij ontschoten zijn. Na een inleidend woord van den voorzitter deelde ik de plannen mede, waarmee allen accoord gingen. Toen vroeg de Heer G. wat we alzoo dachten noodig te hebben. Ik had alles zoo'n beetje uitgewerkt en somde op: 2 boerenwagens, versierd, de medewerking van het fanfarecorps en de heele burgerij.
Ook de medewerking van plaatselijke vereenigingen, zooals Jonge Wacht, Zangvereeniging enz. waren welkom en werden toegezegd. Volgende vraag: wat denkt U van de consumptie en hoeveel jongens nemen aan het feest deel? "Deelnemers", antwoordde ik: "militairen 35, plus de harmonica-band" (die al medewerking had toegezegd). 15 burgers als genoodigden. Ik had gedacht daarvoor noodig te hebben 250 belegde broodjes, 100 kop koffie met gebak, 200 sigaren, 200 sigaretten en tafelwijn voor het diner. "Wie zorgt voor het diner en waaruit bestaat het?", vroeg slager v. H. "De keukenwagen en wat er dien dag wordt gekookt", was het antwoord. "Dan zorg ik voor de vleeschschotels", zegde v. H. toe. Deze belofte werd in dank genoteerd en hierna volgden nog vele toezeggingen voor: puddingen, een borreltje, fruit, sigaren, sigaretten, glaswerk enz. enz. Voor onvoorziene uitgaven gaven we f. 30,-- op.
Ook op deze post werd vlot "ingeteekend". Onze secretaris en penningmeester noteerden zorgvuldig namen: artikelen en geldsbedragen. De gaven volgden elkaar met maximumsnelheid op en het was voor ons "om een kleur van te krijgen". Enfin, alles wat we gevraagd hadden, werd toegezegd. De burgemeester zou op het feest verschijnen, evenals de kapelaan, die een ruim hart had voor militairen. Na wat gepraat werd besloten spoedig nog eens bij elkaar te komen om de resultaten, die wij in dien tijd hadden bereikt, nader uit te werken. In ons kwartier werd er nog veel over geboomd en moest ik tekst en uitleg geven. Ik kon ze toen (niet haarfijn) aan hun neus hangen, hoe ik aan al die relaties gekomen was. "Gaan jullie er mee accoord", vroeg ik. "Nou en of", was het antwoord. "Nou, voor de rest gaat het jullie niet aan, als jullie je feestje maar krijgt, is het niet?" Zij waren in hun sas, dat ik het vrij goed voor elkaar kon krijgen, en aan den anderen kant heb ik gedurende "vele, gewichtige en vermoeiende besprekingen", die veelvuldig in een café plaatsvonden, ettelijke voorproefjes genomen van de op het feest uit te reiken spraakwateren. De geschiedkundige juistheid gebiedt een en ander te relativeeren. Degenen, die niet konden steunen met groote gaven, wilden niet achterblijven en het deed ons goed van de burgers uit alle kringen belangstelling te ondervinden.
Toen bijna alles in kannen en kruiken was, hebben wij de Bolle ingelicht. Hij was er beduusd van en begon van schrik een respectabele serie telefoongesprekken met Rotterdam om zijn papieren te pakken te krijgen. Dat heeft hem minstens een tientje gekost. Toen we hem vertelden, dat wij zijn aanstaande vrouw en zijn ouders uit Nijmegen per auto zouden afhalen, was hij door het dolle heen. Het spreekt vanzelf, dat wij ons betreffende de uitvoering van het feest met onze militaire chefs in verbinding hadden gesteld, doch van deze zijde werd alles goedgekeurd.
Tot we op een gegeven dag in botsing kwamen met een veld prediker. Steeds weer andere heeren bezocht en steeds weer plannen verteld, maar het werd er niet beter op. Als een donderslag uit helderen hemel komt het bericht: "we moeten vertrekken naar Horssen, naar de rest van onze Compie". De volgende conclusie lag voor de hand: Wij weg, feest weg, gezelligheid weg. We werden echter door de burgers uitgenoodigd nog eenmaal bij elkaar te komen. Bijeenkomst, waar men ons beloofde: jullie feest gaat door, al zal het dan in Horssen zijn. Al wat toegezegd is, kunnen jullie t.z.t. komen halen. Als jullie niet in Leeuwen kunt feesten, komen wij naar Horssen om te feesten. De laatste dagen in Leeuwen waren voor ons onvergetelijk. Wij voelden allen, wat we zouden missen, als we eenmaal in Horssen waren. De dagen, die wij in Leeuwen hebben doorgebracht, zullen wij nooit vergeten.
's Zaterdags in den ochtend stonden wij gereed om naar Horssen te loopen. Nog vlug hier en daar goeiendag geroepen en bedankt voor alles, wat wij er genoten hadden. Nog eenmaal klonk het "Leve Leeuwen-beneden" en zoolang wij nog door Leeuwen liepen, ondervonden wij nog blijken van belangstelling. Hier een groet, daar een grapje en (wel het meest) uitnoodigingen om eens vlug terug te komen.
In Puiflijk kregen we onze eerste rust. De "Dominee" speelde in de cantine eenige nummers op de piano en daarbij bleek dat de jongens den moed niet verloren hadden. Toen we in Horssen aankwamen, werden we door den kapitein opgewacht. Een donderend "Halt" van Ko Talud en daar stonden we, als palen. Dien dag maakte Ko Talud zijn carrière.
Ouë Jaap heette ons welkom en sprak de hoop uit, dat we in Horssen even goede soldaten zouden zijn als in Leeuwen. Onder ons gezegd: dat zou niet zoo zeer aan ons liggen. Enfin, hij zou vlug genoeg merken, wat voor vleesch hij in de kuip kreeg.
Ons kwartier werd een oude Rooms-katholieke kerk, een gebouw, dat onder Monumentenzorg stond. Er waren goeie kribben getimmerd, wat op zichzelf voor ons een verbetering was, want in Leeuwen hadden we steeds op los stroo op den grond gelegen. Het ex-altaar (verbouwd tot een groot podium), versierd met nette houten tafels en banken, werd onze restauratie-zaal.
De kapitein zei nog: "Roth, ik heb gehoord dat je in Leeuwen een goeie kameraad geweest bent. Ik hoop, dat je dat ook hier zult zijn." Ik antwoordde, dat ik er mijn best voor zou doen, doch met het oog op het feest vroeg ik hem tegelijk of we ook bij bijzondere gelegenheden op zijn medewerking mochten rekenen. Hij had al van het feest gehoord en gaf ons toestemming om onzen gang te gaan. Dat was dus voor elkaar en wij lekker. 's Avonds kregen we visite van de jongens, die ons al vooruitgegaan waren.
Bij het uitwisselen van de ervaringen bleek, dat het hier anders was dan in Leeuwen. Van bezoeken afleggen bij burgers was geen sprake en wel in de eerste plaats vanwege het wantrouwen der inboorlingen tegen stadsmensen en in de tweede plaats vanwege de armoede. Daarbij hadden de jongens nogal eens heibel met hun superieuren. "Als het waar is, dat jullie het in Leeuwen zoo goed hadden, dan zijn jullie van den wal in de sloot geraakt" was het commentaar, "hier zit je in de rimboe en langzaam maar zeker verwilder je". "Kom maar eens in ons kwartier kijken in de Pastorie wat een groote rotzooi het daar is. Wat dat betreft hebt jullie het hier vorstelijk." Aldus was onze kennismaking met Horssen. Niet erg hoopvol dus. Later op den avond kwamen de jongens van de 3e sectie even kijken. Die zouden later ook in ons kwartier worden ondergebracht. Wij van onzen kant vertelden van ons aanstaande feest en de toestemming van den kapitein. "Nou", zeiden ze, "dan zal de luit wel zorgen, dat het niet doorgaat. Hier breng je niks voor elkaar. In alles tegenwerking." "Ligt het niet aan jullie zelf? Pakken jullie de zaak niet verkeerd aan?", vroeg ik ze. Nee het lag niet bij hen, 't was allemaal de schuld van hooge oomes. Het beroerde was, dat wij door verkeerde voorlichting als voorbeeld gesteld werden aan anderen. Al bij al was het niet bijster aanlokkelijk, wat we van die jongens hoorden en de algemeene meening was dan ook: "Al moest ik naar Leeuwen terugkruipen, ik ging."
Na een week kwamen de jongens van de 3e sectie bij ons en al spoedig bleek, waar de schoen wrong. Er werd een overmatig gebruik gemaakt van Bacchus' goeie gaven, waar Oome Willem (de meest populaire kroegbaas in Horssen) wèl bij voer. Waar het bij ons tot nu toe betrekkelijk goed ging, probeerde ik onze jongens bij elkaar te houden en de anderen erbij te krijgen. Ik vroeg aan mijn vrouw wat geld ter leen. Ze had er natuurlijk een zwaar hoofd in, maar op de belofte het weer vlug terug te betalen, kreeg ik het. Met dat geld begon ik een handeltje. Ik verkocht koffie en thee voor 2 cent per kop (met suiker 3 spie, allemaal betaald?). Verder breidde ik mijn negotie uit met sigaren, sigaretten, tabak, koek en reepen. Met als gevolg, dat ik zelf de deur niet meer uit kon, want mijn nering liep gesmeerd. Maar dat had ik er voor over. De zaak liep zoo goed, dat ik al spoedig mijn vrouw wat geld kon afbetalen. Als moreel voordeel zat er aan, dat de jongens minder naar Oome Willem gingen. Tusschen de bedrijven door was de Bolle in ondertrouw geraakt en kwam er weer een hoop werk aan den winkel, namelijk de laatste zorgen voor het feest. Eerst naar den kapitein om voor verschillende dingen toestemming te vragen, onder andere een dag vrij om naar Leeuwen te gaan en de toestemming om de kerk te mogen versieren. Toestemming kreeg ik onder voorwaarde, dat alles netjes zou gebeuren.
Ik den volgenden dag naar Leeuwen om alle toezeggingen op te nemen. Ik had den heelen dag werk, maar alles, wat beloofd was, kreeg ik. Na hier en daar nog wat geld voor het feest te hebben gekregen, vertrok ik met de boodschap, dat ik alles 's-Zaterdags met paard en wagen zou komen halen. De rest van de week werd besteed aan het versieren van ons kwartier. Groen en bloemen hadden we genoeg, maar voor drapeering kwamen we vlaggen te kort. Aan een groote villa gevraagd of men mij aan vlaggen kon helpen, moest echter 's middags terugkomen. Aan enkele andere adressen heb ik ten slotte drie groote vlaggen opgevischt. Aan genoemde villa kreeg ik 's middags in plaats van een vlag, vijf piek. Ik bedankte namens de feestcommissie en ging met mijn buit naar de kerk, waar de 5 gulden vele verbaasde gezichten tooverde.
De kerk zag er met al het groen en bloemen feestelijk uit. Ieder hielp mee. Het feestvarken liep rond, dol van zenuwen en blijdschap als een Jongejuffrouw. Aan het eind van de week werd balans gemaakt en besprak de feestcommissie wat te doen met de jongens van de 3e sectie, waar niet op gerekend was. Onze jongens hadden elk een gulden in de feestkas gestort. Besloten werd, dat iedere knaap van de 3e sectie tegen den prijs van 50 centen als deelnemer aan het feest werd beschouwd.
Ouë Jaap leende ons paard, wagen en koetsier om alles in Leeuwen te halen. Het was een gezellig karweitje om alle spullen te gaan ophalen. Men was ons in Leeuwen nog niet vergeten. Hier en daar nog eens opgestoken en als slot met een overbeladen wagen terug naar Horssen. Van alles en nog wat hadden we verzameld: peren, appelen, druiven, wijn, cognac, citroen, bier, brood, gebak, boter, koffie, thee, vleeschwaren, rookgerei, bloemen enz., en het prettigst was, dat alles met gulle hand en in volle vriendschap werd gegeven. In Horssen ging er een hoeraatje op en vele handen hielpen de kar lossen. Iedereen was verbaasd over den omvang der gaven.
Alles was nu klaar voor het feest. Op het podium stonden de tafels model gedekt. Onder het podium was de "tapkast". De baantjes waren verdeeld; voor de kelners waren rood/wit gestreepte huisknecht-jasjes geleend, bij gebrek aan boorden en dassen voor kelners werden deze attributen geïmproviseerd van crêpe-papier. De kapitein was met verlof en in diens plaats zou de luitenant het bruidspaar en familie verwelkomen (diezelfde luitenant, die zoo "tegenwerkerig" was!) Het feest begon eigenlijk al 's Zaterdagsavonds, al was er dan nog niks te drinken. De stemming was enorm. Ik zou als commissaris met de Bolle meegaan naar Nijmegen om de familie af te halen.
Zondagochtend porde de bruidegom mij al vroeg en vond het hoog tijd. Toen naar Leeuwen om de beloofde auto te halen. In ons oponthoud kreeg ik nog 2 pond zoute pinda's, een paar groote ontbijtkoeken en enkele wittebrooden. In Nijmegen moesten we nog op den trein wachten en het was bepaald hartverscheurend om de resultaten van dat wachten bij de Bolle waar te nemen. Ik vroeg de Bolle of hij het wel zou durven zoo midden op het perron Zijn vrouw een zoen te geven, maar met ongewoon veel lef beweerde het slachtoffer "dat-ie zich van niemand iets aantrok". Enfin, de trein kwam binnen en onze Bolle begon onvervaard een gedeelte van de passagiers te zoenen (alleen die hij kende dan). Daarna verwelkomde ik de familie, bood bij voorkeur onze excuses aan voor het milieu waarin we ze moesten ontvangen, niettegenstaande wij ons best gedaan hadden het zoo goed mogelijk op te knappen en wenschte ze verder een genoeglijken dag. In Horssen werden we opgewacht door den luitenant, waarbij het "geacht publiek van Horssen" als belangstellenden assistentie verleende. De luit sprak de trouwelingen en ouders even toe en toen we in de kerk kwamen, speelde de muziek "lang zullen ze leven", wat daverend werd meegezongen door de jongens, die een eerehaag vormden tusschen ingang en podium. Ko Talud, als voorzitter stak een speech af, die mislukte en opende het feest. Tenslotte was dat toch de bedoeling. De muziek hield de stemming erin. Het waren in de burgermaatschappij beroeps-musici, dus daarmee hadden we ook geboft. De luitenant gaf zijn waardering te kennen over het behoorlijke verloop en noodigde zichzelf uit om 's avonds, vergezeld van zijn vrouw, nog even te mogen komen kijken. Daar ik wist, dat zijn "kostbaas" nog enkele dochters thuis had, vroeg ik meteen of hij kon zorgen, dat die meisjes meekwamen, plus een stuk of wat vriendinnen om een dansje te maken. "Dat komt voor elkaar", antwoordde luitenant v.d. St. Dus het feest werd uitgebreid met bal na.
Na de koffie, gegarneerd met gebak en sigaren, werd tot aan het diner wat geboomd. Na het keukenwagendiner, opgeluisterd met wijn, werd het feest "verdaagd" tot enkele uren later. Dien tijd benutte de familie om het dorp te bekijken. 's-Middags hield het bruidspaar receptie, gedurende welke wij het bruidspaar een enveloppe met inhoud overhandigden, zijnde het cadeau van de jongens. Mij viel de taak van overhandigen te beurt, en dat deed ik met wat gebruikelijke omhoogstekerij, terwijl ik den Bolle tevens onze ervaring van -getrouwde- mannen aanbood om daaruit te putten, ingeval van eventueele echtelijke botsingen. De waardeering van bruidspaar en familie werd uitgesproken door Pr. Sr., die zijn woorden vergezeld liet gaan van een tientje "om een borreltje te koopen".
Dit was het sein dan maar meteen met een borreltje te beginnen, en nu gingen de kelners dat werk verrichten, wat je nou eenmaal van een kelner verwacht namelijk: borreltjes apporteeren. Intusschen zat de feestcommissie in afwachting van de deputatie uit Leeuwen. Eindelijk verschenen ze. Ik stelde de Heeren voor aan bruidspaar en familie en bracht ze aan een gereserveerd tafeltje, waar de zorgen over hen werden overgenomen door de kelners. Hoe het ging, weet ik niet, maar plotseling zaten we weer te kletsen over de kosten van het feest en het slot van het liedje was, dat ik van onze weldoeners opdracht kreeg na te gaan, wat er dien avond nog aan consumptie viel te verslaan. Ik naar de kombof en inventaris opgemaakt. In die kombof heerschte een zeer geneugelijke stemming, en het was maar goed, dat er enkele opzichters waren, want eenige der assistenten liepen al met kleine oogjes. Eerst, voor het inventariseeren, moest ik echter mijn keel wat smeren vanwege het vele praatwerk, dat ik had bij de deputatie. "Jij zit boven maar gezellig te kletsen, en wij werken ons hier lam", werd me verweten. Lam werden ze wel, maar niet van het werken.
Eindelijk had ik gelegenheid te zeggen waarom ik kwam. "Jongens", zei ik, "ik kom even kijken, hoeveel kleurkrijtwater er nog is". "Je bent toch niet bang, dat we alles zullen opmaken?" overdacht iemand, die bepaald bang was tekort te komen. Nou, ik was er niet bang voor; maar toen ik twee kelners een klare in hun keelgat zag gieten, wisten ze me toch niet te zeggen de hoeveelste dat wel was. Om kort te gaan, ik werd de kombof zoowat uitgewerkt (tegen den prijs van enkele cognacjes), kreeg een sigaar toe en verdween, nadat ik met Penningmeester en Secretaris den stand van zaken opgenomen had, naar boven waar de feestelingen zich niet onbetuigd lieten. "Wel Roth, hoe staan jullie er op?" vroeg een der burgers. Ik antwoordde: "Nou heeren, het wordt zuinigjes aan, maar we houden ze wel zoet met muziek en dan straks hebben we nog de koffietafel". De heeren staken de hoofden bij elkaar en ik hoorde het woord geld eenige malen noemen. Dus hoopte ik, dat het maar weer voor elkaar zou komen en inderdaad één der heeren zei, dat men besloten had ons nog wat geld te verstrekken voor aanvulling van de bar. Eerst wilde één der heeren een woordje tot de aanwezigen spreken. Dat kon. Spreker drukte zijn voldoening uit over wat en de wijze waarop het gepresteerd was.
Het speet hem, dat het feest niet in Leeuwen had kunnen plaatsvinden, daar de Leeuwenaren een dergelijke afwisseling hoog op prijs gesteld zouden hebben. Vanwege de oude band tusschen hen en ons beloofde hij ons, dat wij ten alle tijde op hun medewerking zouden kunnen blijven rekenen. Deze woorden verwekten een donderend applaus. Hierop bedankte ik namens de soldaten; herinnerde aan de beste verstandhouding en gaf hun onze beste wenschen voor deze moeilijke tijden voor deze burgers van Leeuwen. Inderdaad, er zal nog menig vacantietripje naar Leeuwen worden gemaakt. De muziek zette een fanfare in, de kelners deden hun plicht en staande werd op het welzijn van bruidspaar en Leeuwen gezongen en gedronken. Nu volgde een uitgebreide koffietafel. Zonder kug. Van alles en nog wat werd door onze eminente kelners aangevoerd, vermomd in hun huisknecht jasjes en versierd met papieren dassen. De Leeuwensche commissie bleef mee koffiedrinken en voelde zich best op haar gemak. Na tafel werd het tijd, dat het bruidspaar en familie vertrok naar haar woonstee.
De trotsche bruidegom had verlof en ging dus dol gelukkig mee naar Rotterdam. Na veel handjes drukken vertrokken de feestslachtoffers, daverend uitgeleide gedaan door onze jongens.
Nu brak ook voor onze vrienden uit Leeuwen, de tijd van vertrek aan. Ik moest nog even bij hen komen en toen stond ik verbaasd over zooveel goedheid en medeleven. Men stopte mij namelijk nog F. 20,- toe om ons feest 's avonds met wat nattigheid te kunnen voorzetten. Ik stak het geld in de hoogte om het den jongens te toonen en toen dacht ik, dat de kerk zou worden afgebroken van enthousiasme. Wit-heet waren ze en zongen dan ook zonder uitnoodiging mee van "Lang zullen ze leven". Na nog enkele woorden gewisseld te hebben en na de belofte hen spoedig op de hoogte te brengen van het verloop van ons feest, vertrokken de heeren. En zie: nu kwamen de jongens pas goed op dreef en er kwamen zich velen aanbieden om onzen voorraad bier te vergrooten. Na den stand van zaken te hebben opgenomen, werd besloten den voorraad aan te vullen; wat we tegen gereduceerden prijs gedaan kregen. Weer terug in de kerk was het feest in vollen gang, nu niet geremd door de aanwezigheid van niet-soldaten. Toen maakte ik bekend, dat er 's avonds gelegenheid zou zijn om te dansen, waartoe eenige Horssensche schoonen gerequireerd waren.
Deze mededeeling verwekte donderende bijvalsbetuigingen en stille plannen om 's avonds een gezellige wandeling te plegen met een der danseuses. Tegen achten kwamen de eerste schoonen en al vlug zag men de paren door het kerkgebouw lustig een walsje draaien. Serpentine vloog over de hoofden en het werd een daverend feest. De luit, vergezeld van zijn vrouw, kwam ook even zijn nieuwsgierigheid botvieren. Prompt werd hem een fleschje appelwijn cadeau gedaan (met stroop enz. enzo). De luitenant informeerde belangstellend naar de organisatie van het feest en de wijze waarop alles betaald moest worden. Ook toonde hij een roerende belangstelling voor de bar en deszelfs inhoud, en terwijl hij de bar eer aandeed, gaf ik hem een uitvoerig verslag van de organisatie. Hij uitte zijn goedkeuring en het was voor de organisatoren prettig om te zien, dat het feest vrij behoorlijk verliep. Er werd lustig gedanst en het zwakke geslacht gevoelde zich goed thuis. Veel te vlug was het 11 uur, wat het einde beteekende. De dames maakten zich gereed om huiswaarts te gaan en enkele listigaards waagden een kansje. Dat kansje ging op tot aan de kerkdeur, want daarbuiten stonden voor alle zekerheid diverse Pa's en Ma's op wacht om hun uithuizige dochters in ontvangst te nemen. De verliefde jongelingen werden dan ook behoorlijk op den hak genomen, toen ze veel te vlug weer terugkwamen. De muzikanten werden nog extra bedacht met een doos sigaren in ruil waarvoor zij ons toezegden ons ten alle tijde te willen helpen. Er werd nog besloten een kaartavond te organiseeren, waaraan ieder kon meedoen en zoo eindigde deze feestdag, die voor ieder die hem meemaakte altijd een prettige herinnering aan deze veelbewogen dagen zal blijven. Den volgenden avond kregen we nog een fleschje bier bij het eten, van het overschot van het festijn. Wij konden alzoo op een geslaagd feest terugzien en de kameraadschap tusschen 3e en 4e sectie was hechter dan ooit te voren.
Dezelfde week werd de eerste klaverjasavond gehouden. Elke deelnemer betaalde een dubbeltje inleggeld, waarvoor hij thee, koffie en koek kreeg. Voor wat er overbleef werden prijzen gekocht, bestaande uit sigaren en sigaretten. Het was een gezellige avond en fel werd er om de prijzen gestreden. Rooie Max en Jan El gingen met den prijs strijken. De winnaars van dezen eersten kaartavond werden op de schouders en onder gejuich rondgedragen, waarop men na den rondgang hen doodkalm op den grond liet vallen. Rooie Max reageerde daarop in plat mokumsch, wat we hem niet kwalijk namen, omdat het Max was. Nog meer van zulke avonden volgden, wat de onderlinge verstandhouding ten goede kwam.
Onder al die bedrijven had de 3e sectie wel doorgekregen, dat wij "onschuldig-als-voorbeeld-gesteld" waren, met andere woorden, dat wij niet die lieve jongetjes waren, waarvoor Kobus Klewang ons uitgegeven had. 's Mans prestige knakte in evenredigheid met onze voorgewende onkreukbaarheid en zooals de zaken gingen, werd met den dag duidelijker, dat zijn voorlichting aan zijn chefs niet bepaald juist was en dat onze "geschiktheid" had moeten dienen om hem op het paard te helpen. Waarin hij geslaagd is. Doordat Kootje's rapporten niet altijd in overeenstemming waren met onze daden, ontstond er een wanverhouding tusschen hem en ons, die zich uitte in kleine pesterijtjes van zijn kant (en groote van den onze!). Bijvoorbeeld moest iemand Zaterdagavond van verlof terug zijn en kwam hij pas Zondag, dan was er altijd een mouw aan te passen. Het gebeurde ook mij een keer en bij mijn terugkomst hoorde ik prompt, dat ik er bij gelapt was. Acht jongens weggebleven, zeven erdoor gesleept, ik echter niet. Bij het avondappel beweerde Ko: "het spijt me, maar je bent erbij." Enfin, hij rapporteerde mij bij den vaandrig. Een geschikt jongetje, dat zich onder "al die groote mannen" niet zoo erg thuis voelde. Er ontstond een gesprek met steken onder en boven water, wat voor Ko Talud een onprettige herinnering zal blijven. Jan Groen (Staats-zuiger No. 1) meende ook een duit in het zakje te moeten doen en adviseerde het "Vaandrigje" die "plichtverzaker" en "ondeugd" prompt in den bak te stoppen want dat het geen doen was voor "nette jongens" om met dat heer in een ruimte te slapen. De vaandrig was niet de eenige, die niet tegen Groen (hoe komt die vent aan zoo'n gekke naam, want hij was uitgekookt tot en met) was opgewassen en erkende dat, door een min of meer "waardige" vlucht, geassisteerd door Ko Talud. De vaandrig heette voortaan "Zus" en Ko Talud bestond niet meer voor ons.
Afgesproken werd, dat ik, als mijn straf zou ingaan, in optocht naar de cel zou worden gebracht. Dat feest is niet doorgegaan, want ik heb nooit meer iets van de bon gehoord.
De verhouding met Ko werd er niet beter op en toen de "feest-commissie" nog eens moest vergaderen om rekening en verantwoording af te leggen, bleek Ko niet meer geneigd om voorzitter te blijven, wat zeer begrijpelijk was. Wij hebben toen getracht de veete "uit te praten" en hem aan het verstand te brengen, dat hij in de eerste plaats eerlijk moest zijn, maar niet een houding moest aannemen van naar boven likken en naar onderen trappen. Enfin, de resultaten waren: de feestcommissie werd geliquideerd, het restant geld werd beschikbaar gesteld om gezellige avondjes op te luisteren en Ko beloofde te trachten zijn leven te beteren.
De kaartavonden gingen gewoon door en er werd gevochten op leven en dood om een doosje sigaretten. Ik zorgde steeds voor thee, koffie en koek, wat door de heeren op prijs werd gesteld. Mijn handel liep vlot en ik kon tevreden zijn over de "behaalde resultaten" en het duurde niet lang of ik kon de hypotheek op mijn negotie aflossen, tot groote geruststelling van mijn ega. Behalve 's avonds zorgde ik ook overdag voor koffie en thee voor de menschen die corvée hadden (en dat waren er wat!).
De avonden werden langer en het weer kouder. Heel de familie vereenigde zich 's avonds om de kachel en er werd druk gepraat en gekankerd. Dan werd luitenant "Hansje" uitgefoeterd en dan had "Zus" het weer gebeten. Ook het eten gaf den laatsten tijd aanleiding tot gemopper. Toen werd plots het verlof ingetrokken. De grootst denkbare strop voor een soldaat. Alles moet ineens model gebeuren, wat veel voeten in de aarde had. Omstandigheden maakte de troep ontevreden en dreigen met straf hielp niet. "Eerst goed eten en wat ontspanning" werd er gekankerd. Sinds de Romeinen was er dus nog niks veranderd, goed beschouwd. Avonden van het roemruchte "O & O" kenden wij alleen uit de krant. De Bolle was sinds zijn trouwerij sterk veranderd.
Hij bleek de man te zijn, die alles aanbracht. Hij liet ons links liggen (wij konden hem toch geen korporaal maken) en solliciteerde naar een wit voetje, wat zeg ik, een wit beentje bij "Hansje". Ook hij slaagde. Daar Groen en ik vaak voor "wat gezelligheid" zorgden, werden wij ras geproclameerd tot Staatsvijand No. 1. Hoe langer het verlof wegbleef, des te slechter de toestand werd. Er konden enkelen er tusschen uit knijpen, maar Jan en ik waren te bekend en we waagden er ons maar niet aan. Op een avond was het eten bar slecht. Luitenant en Kapitein waren van meening, dat het eten "wel niet lekker", "maar toch wel te eten" was. Gelijk hadden ze. Eten kan je bijna alles. Enfin "dit eten of anders niks" luidde het vonnis. "Dan maar niks" was het antwoord. Het eten ging terug naar de keuken, waar de koks flink over hun flikker kregen. Zonder resultaat. Mijn handeltje voer er wel bij, want ik kwam koek en reepen te kort. Volgende morgen: kuch stinkt, weer alles terug. Tegen achten aantreden voor pionnieren. Niemand (behalve de Bolle) ging echter naar buiten. Sergeant en officieren razend en tierend naar binnen om ons naar buiten te commandeeren. Niemand ging echter, maar ook niemand zei iets. Toen dacht ik, het is ten slotte een eerlijke zaak, dus maakte ik de grief kenbaar. De kapitein onderzocht het geval en liet ander brood halen. Het eten duurde te lang en de verloren tijd zou langer gewerkt moeten worden. Al bij al werd het een gekanker zonder eind. Zienderoogen werd de verhouding slechter en weldra vielen de eerste straffen.
Achter het Raadhuis waren twee cellen en in de wacht waren eveneens twee cellen gemaakt. Er konden dus 4 man tegelijk geborgen worden, maar meestal was er te veel liefhebberij, zoodat enkelen hun straf op de kamer uitzaten. In ons kwartier dronken we 's avonds om 8 uur koffie en zaten er jongens van ons in de bak, dan werden die niet vergeten. Dat was wel tegen de wet, maar enfin. Na de tractatie konden de zondaars rustig gaan maffen, want dat kon in de bak beter dan in de kerk.
Omdat het verlof steeds uitbleef, kwamen veel vrouwen hun mannen opzoeken. 's Zondags had ik dus ook vele "klant-innen" in mijn koffie- en koekwinkel. Het was wel tegen de "schrift", dat er vrouwen in de kwartieren waren, maar buiten de kwartieren was in Horssen niets te beleven en bovendien stond de heele zaak onder water.
Daar we in ons kwartier aardappelen moesten schillen voor de keuken, ontstond er "spelenderwijs" een patates frites-bakkerij. Af en toe werden een paar kilo aardappelen vergeten terug te brengen, als ze geschild waren en het kostte mij alleen wat olie en petroleum (die moest ik koopen want dat spul was niet in de keuken). Het smaakte goed, getuige de klandizie van "Hansje" en "Zus". Door al die drukte kon ik nooit weg en de heeren geneerden zich niet om op mij te kankeren, als ik per ongeluk hun koffie of thee niet op tijd klaar had.
Toen kwam de tijd dat de laatste landerijen in de buurt ook onder water moesten en wel binnen een paar dagen. Dat gaf voor ons een aangename verandering, want we moesten meehelpen bieten rooien. Iedereen werkte mee om de zaak binnen den vastgestelden tijd van het land te krijgen. Jammer dat de boeren zoo gierig waren, voor de meesten schoot er zelfs geen kop koffie over.
Op een morgen kwam de lange Dekker bij me. Die uitgerekende jongen had veel weg van de Lange uit de film "groote parade", alleen hij pruimde niet, maar was gek op een sigaar. Zoo langs zijn neus weg vroeg-ie: "Bram kan jij een kip braaien?". Ik happig: "Heb jij er dan een?". Hij weer: "Nog niet, maar kan je het?" Dat "nog niet" zei me genoeg en ik beweerde, dat ik er wel weg mee wist. Den volgenden dag zag hij zijn kans schoon en draaide een kip den nek om. Wou hem in zijn broodzak stoppen, maar het beest was nog springlevend. Toen het dier met zijn kop onder een plank gelegd en erop gaan staan. Maar ook dit hielp niet. Gelukkig kwam zijn maat erbij te pas (een slager) en die maakte een eind aan het verhaaltje van de "levende kip" door het dier den nek af te snijden, waarop de Lange het boutje in zijn broodzak frommelde, doodzenuwachtig door zijn mislukte moordaanslagen. Ik maakte de kip klaar en 's avonds hadden we bout. Zoo onder het eten merkte die Lange op, dat ze "er ook nog biggen" hadden en "of ik daar ook raad op wist". Dat karwei leek me echter te omvangrijk en ik bedankte voor het genoegen.
Een dag of wat later een ander feestnummer. Teun kwam me vertellen, dat "Ome Willem" een familielid van hem was. En hij had van dat familielid, die behalve kastelein ook slager was, een paar pond lappen gekregen met de belofte, dat hij nog wel eens meer kon aankomen. Ik keek hem eens aan en dacht "nee jochie, jij werkt te dicht bij de keuken en dat zal dan wel je familie zijn". Enfin, de ploeg van 5 had 's avonds weer een lekker stukje vleesch. Ik ging echter eens polshoogte nemen bij de keuken en toen werd mij de familie-verhouding duidelijk. De koks gingen te werk volgens het principe "die appelen vaart, die appelen eet" en hielden dus van het vleesch de beste stukken voor zichzelf. Ik trof namelijk in den keukenwagen 4 borden met vleesch, gezouten en wel.
De bestemming van dat hapje was duidelijk. Doch de koks hadden buiten den waard, in dit geval buiten den zoetelaar gerekend. Omdat het vleesch toch van Teun zijn familie was, nam ik het maar mee naar de kerk. Teun zat te kaarten en toen ik hem het vleesch namens zijn familie gaf, begreep hij er niet veel van. Hij bekeek het vleesch en zei met een effen gezicht: "Ja Bram, dat zijn nog eens goeie menschen, die kunnen voor een armen soldaat wat missen. Waar kwam je ze tegen?" "Bij de keukenwagen", antwoordde ik. Teun schudde van het lachen en zei: "Daar kan je ze nou altijd vinden". Het keukenpersoneel maakte onder elkaar de grootste herrie over hun verdwenen lekkere hapjes. Het was al de derde keer, dat hun vleesch gestolen was en ze namen zich voor beter op te letten, want de dader moest ten slotte worden ontdekt. De ballen gehakt, die zij dien dag voor zich "gereserveerd" hadden, werden terdege bewaakt. Teun en ik luisterden maar eens en deden of onze respectievelijke neuzen bloedden. Toen Teun op een moment weg was, kreeg ik een dot van een kans, pikte de ballen gehakt en legde er eierkolen voor in de plaats. Gauw de buit in veiligheid gebracht en terug naar de keuken om de gezichten van de koks te bekijken, als ze zouden ontdekken, dat we ze weer te vlug af waren geweest. Ik was weer net aan mijn werk toen Harry de kok terugkwam.
Een schreeuw van "wat een krengen, jongens" bewees, dat hij de verwisseling gemerkt had. "Het gehakt foetsie, kolen terug." De hulp-koks kwamen den korporaal-kok helpen om te kankeren op dat dieventuig. Ik ging er bij staan en hielp ook een handje, maar ten slotte maakte ik er maar een gijntje mee, zoodat het eind van het liedje was, dat de koks de wijste partij kozen en meelachten. Gewetensbezwaar behoefden wij niet te maken, want dat goeie vleesch, dat wij wegpikten, hadden zij zelf eerst van ons geroofd.
Intusschen was ook weer het verlof afgekomen. Ieder liep het bureau plat om maar zoo vlug mogelijk met verlof te gaan. Er werd echter bekend gemaakt, dat uitgezocht zou worden, hoe de verloven verdeeld werden en dat een en ander op een lijst in ons kwartier bekend gemaakt zou worden. De lijst bevredigde zoowat niemand en de rush naar het bureau begon opnieuw. De kapitein werd erbij gehaald, maar het was natuurlijk niet mogelijk het een ieder naar den zin te maken. Degenen, die boften, waren zij, die tijdens hun verlof ziek werden en het werd een ware sport om zoo lang mogelijk "ziek" te blijven. Er waren jongens met een ongekende bedrevenheid in het ziek worden en het veroorzaken van koorts. (De reden om thuis te blijven).
Ik werd tijdens een verlof eens werkelijk ziek, maar moest toch terug naar Horssen. Daar aangekomen kon ik 5 dagen in bed blijven tot ongerief van de jongens, want nu nam die en dan die de "zaak" waar met gevolg dat vandaag de koffie te slap en morgen weer te sterk was.
De winter had al ingezet en het pionnieren in den hard bevroren grond was niet bepaald een lolletje. Iedereen zocht weer ziekten en smoesjes om van het werk af te komen. Tot het zoo hoog liep, dat er een eind aan gemaakt werd. En toch waren er nog zat knaapjes, die regelmatig thuisbleven in de kerk, wat natuurlijk geen onverdeeld genoegen was. Ik ging steeds mee pionnieren en nam dan koek, reepen en sigaretten mee, die grif van de hand gingen. De zaak had zoo'n omvang genomen, dat ik een "filiaal" vestigde bij boer Hoogendijk, waar we steeds rustten. Ik heb nooit geweten, dat mannen zoo konden snoepen, want met chocolade was het bijna niet aan te beenen. Na het werken weer thuis gekomen, was het eerste wat we zochten het rooster voor den volgenden dag. Stond er baden op, dan was er ook strijk en zet wapens poetsen. Het werd dan een gezellige dag. Kaarten met de wapens op tafel. Kwam er dan een hooge oome binnen, dan was er nog niks kapot en zat iedereen te poetsen. Teun zorgde intusschen voor gezang met begeleiding van gitaar. Bij gebrek aan zoo'n instrument bewees een bezem goeie diensten. Op zoo'n dag stond de luit een kop koffie te drinken, opgeluisterd met een koek. En daar kwam Ouë Jaap binnen.
De luit meldde heel kalm: "Alles present, bezig met koffiedrinken." Ouë Jaap grinnikte eens in zichzelf en merkte op: "In orde, doorgaan met koffiedrinken." Het bewijs van de stelling "groote honden bijten elkaar niet". Stel je voor, dat de luitenant er niet bij was geweest! Nu was hij voor ons de reddende engel, andere keeren echter zocht hij spijkers op laag water en dan werd het altijd beroerd. Ik voor mij had den indruk, dat hij ons een stelletje stommeriken vond en dat hij zich genoodzaakt voelde ons steeds daarnaar te behandelen. Als Jan Groen weer een "zuigbui" had en de luit werd per ongeluk het slachtoffer, dan kon je er prompt van op aan, dat hij ging zoeken. Zoodoende kwamen we erbij op te merken, dat hij wel meester in de rechten was, maar dan Mr. in de rechten van den sterkste.
Alles en alles bij elkaar deed je nogal wat menschenkennis op en op den duur wist je precies, wie bij een bepaalde gebeurtenis zouden kankeren en wie niet.
De feestdagen-maand, December, naderde en het administratiepersoneel kreeg een puzzle op te lossen wat betreft de regeling van het verlof. Er werd geloot om verlof op Sinterklaas, Kerstmis of Nieuwjaar. Je kon maar een van de 3 "feesten" weg zijn. Voor Sinterklaas-verlof voelde dus niemand wat. Er was heel wat drukte over; enfin, ik hoorde weer onder de slachtoffers en had Sinterklaas-verlof. Voor de jongens, die met Sinterklaas achterbleven, werd een feestje georganiseerd. De luit klopte nu zelf aan bij de burgers in Leeuwen en twee sergeants werden gepromoveerd tot Sinterklaas en Zwarte Piet. De jongens waren echter niet gesteld op dat tweetal.
Op den avond zelf kwamen Ko Talud / Sinterklaas plus knecht de cantine binnen en er was afgesproken den heilige te verwelkomen met "Zie ginds enz.". In plaats van dit schoone vers klonk echter: "Van Buren, van Buren, wat heb je een lekkere worst". De feest "vreugde" liep zoo hoog, dat als er niet tijdig ingegrepen was, de Sint zeker gemolesteerd zou zijn. Sint, die in het burger vaak voor een bepaalde politieke richting sprak, opende zijn speech met "kameraden", hetgeen waarschijnlijk het gevolg was van een teveel aan ingenomen vuurwater. Ik heb geen zin om verder uit te wijden, maar het is op dat feest een oud-Hollandsche rotzooi geworden, zoodat Sint & Co. dolblij waren toen het afgeloopen was. Den volgenden dag was de avond bestemd voor andere jongens en die zou voor Sint nog vervelender worden. Eerst probeerde men hem van het paard te doen duikelen, en toen dat niet lukte, werd met modder gesmeten. (Neem me niet kwalijk, maar het is zoo). Enfin, Sint's toespraak werd onderbroken door geroep van "leugenaar" enz. en onder de gezelschapsspelen ging het licht uit. Het licht werd betrokken via ons kwartier en wie de stoppen toen losgedraaid heeft? Laten we er niet verder over praten. De Kapitein kwam binnen en informeerde naar den dader, die intusschen naar het kerkhof was verhuisd. De Kapitein beloofde ons, dat-ie "ons wel zou krijgen" en zoo viel het feest in de modder, en in het duister, zeer minutieus verpest door de deelnemers, afgezien van het feit of er wat aan geweest zou zijn zonder die "medewerking".
Kerstmis. De kerk werd versierd met groen, rood papier en kaarsen. Twee harmonicaspelers zegden medewerking toe. Zaterdags voor Kerst ging ik naar Leeuwen om inkoopen te doen. Ik ontmoette daar veel kennissen en het eene glaasje na het andere ging denzelfden weg op. 't Ging mij niet in mijn kleeren zitten. In Druten was de bus voor Horssen net weg. Een uur wachten. Even naar mijn reepen-leverancier, die mij de nog ontbrekende borreltjes aanbood. Eindelijk kwam ik toch in Horssen en bij de bus zag ik een paar jongens, die, toen ze mij zagen zeulen met allerlei pakjes en een halven "bos" prompt het besluit namen het "Kerstmannetje" onder tafel te helpen. Enfin, ze zijn er in geslaagd. Na het appel werd het Kerstfeest zoo zachtjes aan ingezet, en ik was weer uit mijn bed gekomen om boven op tafel een speech af te steken. "Hansje" kwam echter nog even terug en wist niet goed wat hij zag. Op zijn vraag wat dat beteekende, antwoordde ik, dat wij voorbereidingen aan het treffen waren voor Kerstmis. 's Mans gevoel voor humor faalde deerlijk, weshalve hij ons naar bed dirigeerde met een nijdig gezicht.
Eersten Kerstdag kwamen veel vrouwen en kinderen hun mannen en vaders opzoeken. Ook mijn vrouw zou komen om een handje te helpen, want ik zou het druk krijgen. Eerst gezamenlijk koffie gedronken en toen het warme eten verwerkt was, begon voor ons het kerstfeest. De eerste dag werd met zijn allen heel gezellig doorgebracht. Harm Smit, een Drentsche boerenjongen, om het zoo vriendelijk mogelijk te zeggen, werd verliefd op de vrouw van den kapper en wilde steeds maar met haar dansen, tot groote hilariteit van de jongens. Anders zuinig, op het gierige af, werd hij plotseling overdreven gul en gaf rondje op rondje. Harm genoot, was ongewoon vrij in zijn optreden en wist zelfs bij te dragen aan de stemming door iets voor te dragen. De zaken gingen intusschen best.
Tweede Kerstdag verliep zonder onze eigen vrouwen. Deze keer waren er echter weer de Horssensche meisjes om eens een dansje mee te maken. Veel ouders kwamen eens kijken waaraan zij hun dochters blootstelden, maar het scheen nogal mee te vallen.
Weer deed ik goeie zaken en na de feestdagen kon ik de rest van mijn schuld afdoen aan mijn vrouw. Nieuwjaar, dat was voor degenen die thuisbleven wel de beroerdste dag. Van de 55 man konden 18 niet naar huis en we besloten om dien dag zoo gezellig mogelijk te maken. Er werd een doodkist getimmerd, die zou worden rondgedragen met een kalender van 1939 erin, bij wijze van begrafenis. Dit gedeelte van het feest ging niet door, want Jan de Groot, bijgenaamd de Potloodschuier, werd den dag voor Oude jaar ernstig ziek. De dokters kwamen dien dag herhaaldelijk naar hem kijken en tenslotte werd hij 's avonds naar het ziekenhuis te Nijmegen vervoerd. Het maakte nog wel even een zotten indruk, toen tijdens het onderzoek van Jan plotseling een kip begon te kakelen. In de kombuis waren de jongens namelijk bezig een paar kippen om hals te brengen. Gelukkig is het nog goed met Jan afgeloopen.
Ter gelegenheid van Nieuwjaar werd "Zus" verblijd met een kinderkaart van zijn ondergeschikten, naar aanleiding van een kleine-jongens-streek van hem van een paar dagen daarvoor. Die kinderkaarten hebben hun werk gedaan, want zus voelde waarschijnlijk waar de kneep zat, en na dien tijd is hij een stuk veranderd in zijn voordeel, al kon hij niet nalaten den nadruk te leggen op zijn rang.
Enfin, oude jaarsdag bracht niet die gezelligheid, die we ervan verwacht hadden. We hadden de boel versierd. Ieder had 30 cent betaald. waarvoor hij oliebollen enz. enz. kon genieten. Een groote tafel was klaargemaakt, opgeluisterd met groen en kaarsen. Een van de sergeants kwam vragen of hij den avond bij ons kon doorbrengen, waar we prompt mee accoord gingen, want het ging om Korenman, een jonge snuiter overigens, die erg gezien was. 's Avonds gingen allen op drie na naar de cantine een film zien en de achtergeblevenen verzorgden de tafel. De rest van den avond werd doorgebracht met kaarten, maar bepaald gezellig was het toch niet, want ieder zat toch meer met zijn gedachten thuis dan hier. En om 12 uur was de spanning wel zoodanig, dat we maar niks tegen elkaar zeiden en onze wenschen voor 1940 uitten in een handdruk. Iedereen hoopte in dit jaar maar weer thuis te komen. Het feest ging uit als een nachtkaars en na nog wat kaarten zocht de een na den ander zijn stroozak op. Den volgenden dag werd alles weer zooals van ouds in de kerk. De verlofgangers kwamen terug en propten ons op met oudbakken oliebollen en appelbollen.
Een paar weken later was er weer feest. Het 29e Regiment Infanterie zou zijn 125-jarig bestaan vieren. Het zou voor mij het minst prettige feest worden, dat ik ooit heb meegemaakt, maar dat later. Er zou een parade gemaakt worden en de grootmajoor zou een herdenkingsrede uitspreken in het bosch waar de staf gevestigd was. Het was dien dag vinnig koud en er lag een dik pak sneeuw. Wij stonden in volle uitrusting gereed, met muziek werd afgemarcheerd naar het bosch. We stonden al lang opgesteld, maar de grootmajoor liet op zich wachten. Door de kou en de nattigheid werden de jongens al vlug ongeduldig en hier en daar riep al iemand: "Kom nou Zeuggie". ("Zeug" was de oneerbiedige bijnaam van den majoor, die hij te danken had aan zijn omvang). Aan het geroep werd een eind gemaakt door alles in de houding te zetten, in afwachting van den majoor, die echter nog moet komen.
Een kapitein sprak de herdenkingsrede uit, waar tusschen haakjes niets van te verstaan was vanwege het kabaal, en deelde mede, dat de parade in het dorp zou worden gehouden. Aldus werd de terugtocht naar het dorp aanvaard; waar voor het raadhuis de majoor en genoodigden uitgestald waren. Ook de burgerij gaf acte de présence, want een dergelijke festiviteit was in Horssen nog nooit vertoond. Enfin, de terugtocht ving aan met begeleiding van de stafmuziek. 't Ging wel wat onwennig, maar het was feest, dus zoo nauw kon men het niet nemen. Bij het raadhuis klonk het commando "hoofd links!" en "Zus" ging over tot de "paradepas", voor ons een ongekende geneugte. Enkelen probeerden hem in dien pas te assisteeren, doch deze poging strandde, getuige het gelach van de burgers. Ook wijzelf waren niet geheel nuchter van leedvermaak. Na afloop kreeg ieder een krentebol plus sigaar en voor de rest van dien dag vrij. Het eten was dien dag goed, dus tot nu toe betrekkelijk geen wanklank. 's Avonds werd een fakkeloptocht naar het bosch georganiseerd, tot "bijlichting" van een serenade. Fakkels aan de cantine te verkrijgen. Wat bleek? Geen liefhebber-fakkeldragers! Dus dienst ervan gemaakt. Wij gingen 's avonds eens een kijkje nemen buiten, en constateerden de eerste aanduidingen, dat het feest in casu de fakkeloptocht, om het netjes te zeggen "ging verworden". Het leek namelijk meer op een vuurwerk zonder knallen. De fakkels scheerden door de lucht en dat bracht mij op de idee rustig te retireeren. Om mijn verlof van den volgenden dag niet in de waagschaal te stellen. Ik zou met Arie van Vliet tegelijk naar mijn huis gaan, want zijn vrouw logeerde bij mij thuis. Tenslotte werd de doodkist van oud en nieuw jaar voor den dag gehaald en naar buiten gesjouwd. Een sergeantje met nogal wat branie had er de leiding en commandeerde ons een fakkel te halen, en voorop bij de muziek te gaan. Jan Groen en ik deden aldus, maar naar gelang er meer fakkels verdwenen, (ook in de instrumenten, U weet wel die "hoempa's") voelden Jan en ik ons onveiliger en eindelijk zagen wij dan ook de kans schoon er tusschen uit te knijpen en gingen in de kerk rustig een spelletje kaarten. Later kwamen nog enkele knapen terug en vertelden, dat "de muziek" in het gebouw in het bosch binnen mochten komen en iets te drinken kregen, terwijl de rest buiten moest blijven. Uit protest hadden de fakkeldragers hun fakkels gedoofd en de muziek viel in het donker, en de serenade in het water.
De dag, dat ik met verlof ging, was altijd een drukke dag voor mij, met het oog op mijn affaire. Enfin, tegen 2 uur stonden Arie en ik klaar om op reis te gaan en in plaats van onze reispasjes kregen we de opdracht om op het bureau te komen. We mochten niet weg.
Daar kwam de kapitein. Ziedend, wit-heet van nijd:. Trok van leer, dat het niet mooi meer was, schold ons voor plebejers, en al onze protesten hielpen niet. Wij gingen niet met verlof. 's Avonds den kapitein in zijn kwartier opgezocht en hem op zijn misvatting gewezen, gezegd dat ik getuigen had, burgers en soldaten, maar niets mocht baten.
Het proces speelde zich verder af in de kamer van den kapitein, die mij allerlei beschuldigingen voorlas. die mij alleen in de schoenen geschoven waren door den een of anderen sergeant, die te kort was geschoten om de jongens in bedwang te houden en dus Bram Roth maar genoteerd had. Noch protest, noch getuigen hielpen en Jan Groen en ik werden aangezien voor de aanstichters. We konden wel in hooger beroep gaan, maar aangezien onze "rechter" zeer partijdig tegen ons was, hebben wij daar wijselijk van afgezien. Alle schuldigen kregen kamerarrest, omdat ze bekend hadden, Jan en ik kregen ieder 10 dagen verzwaard, omdat we niet bekend hadden. Rooie Max kreeg ook een dag of 8. Jan en ik in het raadhuis en Max minder deftig in de wacht. De korporaal, die ons wegbracht, was niet bepaald een vlotte jongen en had alsmaar visioenen van voorschriften en aansluitende strafbepalingen. We wisten hem tenslotte zoover te bewerken, dat hij de cel openliet vanwege de avondkoffie.
Na het vertrek van den korporaal noodigde Groen mij in zijn appartement en onder een sigaretje werd de heele zaak nog eens opgehaald. In onze drift besloten we "hoogerop" te gaan, waarvan wij terug zijn gekomen. Enfin, bij ons vertrek uit de cel tracteerden wij den korporaal op een goeie sigaar voor de uitgestane angsten en de goeie verzorging.
Overdag was het ook niet lollig, want er stond ijshakken op het program, hetgeen gepaard ging met natte voeten en kouvatten niet alleen, maar af en toe ook bij een wanboffer met een geheel bad.
Het bleek, dat Ko Talud plus kapelmeester de helden van onze strafzaak waren en dat verbeterde de verhoudingen niet. Het werd hoe langer hoe erger en hoewel wij goed inzagen, dat wij tenslotte toch het loodje zouden moeten leggen, ging het hard tegen hard. Alle maatregelen, die tegen ons getroffen werden, bereikten net het omgekeerde resultaat van wat ervan verwacht werd.
Den tweeden avond hoorden we in de cel het grint knarsen en kregen we bezoek van een luitenant. Wij de zaak in geuren en kleuren uiteengezet en gewezen op de verkeerde behandeling van de zaak en de Luit (voor ons een vreemde) adviseerde het er niet bij te laten zitten. Wij den volgenden dag op rapport bij den kapitein en gezegd, dat wij in hooger beroep wilden. Dat kon, zei ouë Jaap, "maar denk erom, als het beroep ongegrond wordt bevonden, wordt je straf verzwaard." Daar waren we niet bang voor, want wij stonden in ons recht. Als "bijstand" werd mij, aangewezen onze eigen luitenant. Daar werd ik niet veel wijzer mee, want zooals deze officier tegen Jan Groen zei "zou hij mijn zaak wel beïnvloeden." Het was vermoedelijk daardoor, dat ik, als er iets te klagen was over eten of iets dergelijks, steeds als "spreekbuis" van de jongens was opgetreden. Na veel heen en weer praten, raadde hij ons aan niet in hooger beroep te gaan en het erbij te laten. Aldus gedaan.
De zaak werd een beetje ingewikkelder, omdat mijn vrouw schreef, dat ze Zondag zou komen. Ik wacht aangevraagd, waardoor ik niet in den bak hoefde. Mijn wacht deed ik voor een postje over aan iemand anders en ik was dus vrij. Wij hadden een betrekkelijk gezelligen dag, totdat er alarm gemaakt werd. Toestand zus en zooveel was ingetreden. Munitie halen. Jan Groen en Max werden uit den bak gehaald, moesten meehelpen en het was meteen een drukte van belang. Gelukkig verliep de dag zonder verdere emoties. 's Maandags daarop was het inenten tegen typhus, welke operatie in de cantine zou plaats vinden. Alles stond met ontbloote borst klaar om de injectie te incasseeren. De dokter gaf ieder twee dagen lichten dienst, omdat men in den regel last zou krijgen van lichte koorts. Groen en ik keken elkaar eens aan; 2 zielen 1 gedachte: "vanavond niet in den bak". Ik vroeg den dokter hoeveel verhooging vereischt was om buiten de petoet te blijven.
Glimlachend eischte hij 37,5. Hij zei, dat hij tegen den avond wel een roode kruis soldaat zou sturen, om de koorts op te nemen. In de kerk waren veel jongens al beroerd geworden, en de dokter kwam nog even vertellen, dat in zoo'n geval een borrel wonderen deed. Die raad werd zoodanig ter harte genomen, dat enkelen 's avonds meer beroerd waren van het middel dan van de kwaal. Om 7 uur kwam de hospik met een thermometer voor de celbewoners. Rooie Max, Jan Groen en ik waren de slachtoffers en dus zonderden wij ons af en gingen ons niet te buiten aan de vieze manipulatie, waarop zoo'n apparaat het meest juist reageert, doch namen de voor ons meest veilige methode, door het apparaat enkele keeren over je mouw te halen, totdat een levensgevaarlijke temperatuur op het toestel af te lezen viel. Wij hadden ons ieder een andere temperatuur aangemeten en het verlengstuk van de thermometer, de hospik, reageerde daarop door ons prompt naar bed te sturen. De volgende dag bracht de straf op de zonde en lagen wij met een niet-geforceerde koorts in bed. Dokter erbij. Enkele dagen bed houden. Wij vonden het allang goed, maar de "wrekende gerechtigheden" waren niet bepaald in hun sas met ons "buitenkansje" en vooral waar de inenterij drie keer zou moeten gebeuren.
Het verlof liet nog steeds op zich wachten. Enkele knapen waren alweer stiekem naar huis geweest, hoewel het steeds moeilijker werd op het appèl, om er niets van te laten merken. Bij het avond-appèl werd het minder moeilijk, dan kwam een van de jongens van de wacht zoolang in het bed van den vermiste liggen. Een gevaarlijke expeditie overigens. Eens zelfs, toen er een weg was, en niemand van ons op wacht stond, hebben wij een burger-remplaçant gevonden en die in het wiegje van den vluchteling laten slapen. Burgerkleeren onder en de man in bed. Geen vuiltje aan de lucht. Alleen de meer beruchten behoefden zooiets niet te flikken, want die liepen zeer acuut tegen de lamp.
Een daverend gejuich ging op, toen op een avond door de radio werd bekend gemaakt, dat weer verlof gegeven zou worden. Alles lag al in bed, toen de radio het bericht doorgaf, maar onmiddellijk stond het heele zaakje naast bed en het werd een kabaal van jewelste onder gezang van psalm "die ouë piano", een aria, die in die dagen zeer populair was. Het vroolijkte iedereen op, zelfs de officieren ondergingen den goeden invloed van verlof en werden wat soepeler. Ik was in 6 weken niet thuis geweest en doorstond doodsangsten, dat er in de 2 dagen, die mij nog van mijn verlof scheidden "iets" zou gebeuren. Er gebeurde niets en ik ging dolgelukkig uit de rimboe voor 2 dagen.
Die 2 dagen thuis, ach, van de hel in den hemel kwam je. Werd een beetje verwend, at lekker, en laten we eerlijk zijn: je wist dan pas je vrouw en je thuis op de juiste waarde te schatten.
Dan ook viel het groote verschil op tusschen "in de stad dienen" en zooals wij in de een of andere negorij. In de stad: model dienst, maar daar stond tegenover: afleiding in je vrijen tijd, ontspanning en als het eten je niet eens aanstond, ergens iets te bikken koopen wat je wel beviel. Bij ons: gemakkelijke dienst, geen ontspanning, geen omgeving, kortom vele belangrijke nadeelen.
In Horssen was het steeds ijshakken geblazen. Op de Maas en de Waal werd het met den dag gevaarlijker. IJsbergen, waarvan wij in het westen van het land geen benul hebben. Het groote gevaar drong ook niet in vollen omvang tot ons door, maar de bezorgde gezichten van de streekbewoners maakten het gevaar wel duidelijk. Na een week kwam er beweging in de ijsklompen en in de bochten van de rivier stapelde het ijs zich huizenhoog op, alles verwoestend wat in den weg kwam. In Druten zaten op een uiterwaard enkele menschen in gevaar als het ijs los zou komen en enkele militairen boden zich aan om de menschen af te halen. Het was een stout stukje, maar de dappere poging werd gelukkig bekroond met de redding van de "ingevrorenen".
De Potloodschuier knapte intusschen aardig op. Vaak zochten wij hem in het ziekenhuis in Nijmegen op, als we met verlof gingen en dan werd steeds wat fruit of zoo meegenomen. Dit typeerde echt de verhouding tusschen de kerkbewoners, die aan elkaar hingen als een klit, vaak debatten voerden op ruzie af, maar toch steeds weer hun kracht en gezelligheid onder elkaar zochten en vonden. Zij, die er niet bij wilden of konden hooren, werden zonder afspraak of iets van dien aard volkomen uitgesloten. Het viel den officieren op, en het deed ons genoegen op een keer den vaandrig te hooren zeggen: "ze hebben wel een groote bek in de kerk, maar voor hulpvaardigheid kan je ook bij ze terecht." Trouwens "Zus" werd ook veel dragelijker, want als hij er weer eens tusschen genomen werd, liep hij maar lachend weg, terwijl hij vroeger daarop met een stiekem rapportje gereageerd zou hebben. Het gebeurde bijvoorbeeld toen ik een nieuw "soldatenkloffie" gekregen had. Ik kwam als een goudhaantje aanstappen en vertoonde mij aan den vaandrig. Een beetje staan zwammen en toen gevraagd of hij van mij een kiekje wilde maken met mijn toestel. Nou dat wilde hij wel doen. Vlug mijn toestel gehaald plus enkele jongens om te "assisteeren", want er zat namelijk geen film in mijn toestel. Het knaapje nam de kiek en Rooie Max deed nog een duit in het zakje door te vragen of "de vaandrig misschien van ons allemaal nog een foto wou maken". Ook aan dat verzoek gaf "Zus" gevolg en toen ik mijn toestel terugontving, vroeg hij van iedere kiek een afdrukje, als ze tenminste gelukt waren. Ik heb hem niet lang in het onzekere gelaten en hem gezegd, dat ze niet gelukt waren, omdat er geen film in het toestel zat. De vaandrig af (min of meer gegeneerd).
Eens in de maand werd er een godsdienstoefening gehouden in de cantine voor alle niet Rooms-katholieke soldaten met toebehooren. Zoo'n dienst was in den regel een gevaar, want wij waren gedwongen om er heen te gaan, wat voor den doorsnee-soldaat een reden was om onder de preek min of meer luid te protesteeren en onder het zingen dermate te "assisteren", dat 't geheel meer weg had van een jazz-uitvoering dan van psalm-gezang. Gelukkig was de dominee een man, die zijn pappenheimers kende en er de juiste houding tegenover wist te stellen.
Na den kerkdienst verzwikte ik mijn voet, maar omdat ik over 2 dagen met verlof moest, nam ik geen risico, en bleef rustig rondhinken zonder naar den dokter te gaan. Mijn verlof zou ik te Vlissingen doorbrengen, en daar aangekomen was het dan ook compleet mis, en liep ik zoo'n beetje met een olifantenpoot. De militaire dokter kwam eerst na een paar dagen, toen mijn voet alweer een stuk beter was, en ik kneep hem al dat er geen verlengstuk aan mijn verlof zou komen.
Maar gelukkig, de dokter keek eens in het rond, zag alle bloemen (we waren namelijk een jaar getrouwd) en haalde zijn hand over het hart. "Maandag terug" luidde het vonnis. Twee dagen verdiend. Ik danste met mijn zieke poot in het rond en we genoten nog twee dagen verlof in mijn geboorteplaats.
In de kerk teruggekomen, hadden de jongens al precies uitgerekend, dat ik de twee dagen, die ik door mijn straf verspeeld had, op deze manier weer terugverdiend had.
Het was daar nog steeds het oude doen. Overdag pionnieren aan de stellingen, 's avonds kaarten of door het dorp slenteren. De eenige dagelijksche afwisseling was, dat een van de jongens de gewoonte had zich 's avonds piemelnaakt uit te kleeden en dan zijn pyama aan te doen. Hij vond het gewoon, maar hoe we ook protesteerden, het hielp niks. Dan maar een hard leermiddel verzonnen. Teun wist er wel raad mee. Hij sneed een stuk kug, smeerde er dik stroop op en stelde zich op om zoo juist mogelijk te kunnen richten. Toen het 's avonds weer "volle maan" was, gaven wij Teun een seintje en floep, de boterham werd prachtig gericht en het gevolg was een gedeeltelijke kleverige "maansverduistering". Het was om te stikken van het lachen. Teun was trouwens een knaap, dien wij daar dringend noodig hadden, want hij stond bijvoorbeeld een keer op wacht 's nachts, en zag iets wits in zijn buurt schemeren, wat bij nader onderzoek een kip bleek te zijn. De kip vertelt het niet meer na en wij hadden een boutje. De kop werd als aandenken onder het wachthuisje gedeponeerd.
Het weer werd zoo zachtjes aan draaglijk, en vooral in Maas en Waal met zijn vele vruchtboomen viel veel moois te genieten. Onze luit fotografeerde er links en rechts op los, wat ons deed veronderstellen, dat de lente ook zijn salaris had doen uitloopen. Het pionnieren was niet meer zoo'n straf als in den winter, vooral niet omdat wij op zijn tijd thee en koffie kregen bij de familie Hoogendijk in Appeltern. Als tegenprestatie hielpen wij af en toe op de boerderij en hebben enkele vaklui onder ons de kamers geverfd en behangen. Hun huis was voor ons een oase.
Onze derde sectie bouwde een stelling aan het veer te Megen. Bouwde is eenigszins overdreven. Om het juist te omschrijven: bij ons leek het op een rustoord, daar echter was het een Luilekkerland. Er was ruim gelegenheid om te voetballen en om een borreltje te drinken, zoolang er geen controle was natuurlijk. De borreltjeswinkel werd gedreven door een weduwe, die op haar beurt scheen te drijven op een onderwijzer uit de buurt. Op een goeien dag kwamen we in de zaak om een kop koffie te drinken. Een van ons speelde piano en het werd gezellig, met alle gevolgen van dien. De onderwijzer die "toevallig" ook in het café was, werd aangestoken en ook gezellig. Gevolg: Koffie werd vervangen door iets hartigers. Er werd lustig gedronken, gegeten en gezongen. Het feest werd steeds heviger. Voortdurend werd gezongen gevraagd aan een zeker "Gerritje" wie dat wel betalen zou. Ons was het namelijk nog een raadsel. Het duurde zoo door tot 's middags, toen werd het feest verdaagd om geen stukken te maken, aangezien hier en daar al iemand hooge-spannings-verschijnselen etaleerde. Afgesproken werd, ik zou voor allen betalen. Niemand wist echter wat en hoeveel er totaal verslagen was en indachtig aan mijn principe "Bram laat je nooit afleggen voor je dood bent", schatte ik het heele zaakje op 5 piek. De baas zelf had een aanzienlijk aandeel in den strijd gehad en daar hield ik maar rekening mee. Hij vond het maar beter, dat ik den volgenden dag zou komen betalen. Bij die gelegenheid wilde hij echter geen geld hebben, want hij had nog nooit zoo'n gezelligen middag gehad (en wij nog nooit zoo'n goedkoopen).
Een paar dagen later kwam het commando "stellingen bezetten". Dergelijke oefeningen hadden wij al vaak gehad en deze waren, zooals te doen gebruikelijk steeds "geslaagd". Het was dan een gesjouw met alle soorten materieel. Alles was in actie. Posten werden uitgezet, wachtwoorden werden bekend gemaakt, en den volgenden dag was alles weer achter de rug, terwijl de oefeningen geslaagd was.
Nu echter werd aangedrongen op doorwerken aan de stellingen. De spanning werd steeds erger en het verlof werd opnieuw ingetrokken. Veel werd er in de kerk geboomd over den toestand, en toen er weer verlof werd gegeven, was de indeeling geheel veranderd, zoodat er een paar dagen meer overheen ging, eer je met verlof kon. Daar ik mijn eerstvolgende verlof bij Arie van Vliet in Rotterdam zou doorbrengen, drong mijn vrouw er op aan dan maar te zien te ruilen en een paar dagen later te zetten. Ik voelde er niets voor, want ik was bang dat ik het dan wel eens weer kon verspelen, gezien de lugubere toestand. Enfin, ik verzette het en had er al prompt spijt van, want Dinsdags werd het verlof weer ingetrokken. Mooie vooruitzichten voor Pinksteren! Woensdag weer nieuwe maatregelen. Alle vrouwen uit Horssen, die er niet hoorden, moesten vertrekken.
Donderdagsavonds werd een film gedraaid in de cantine. Ik bleef echter in de kerk om mijn balans op te maken. Ik mocht niet klagen. Het ging steeds vooruit. Pas lagen we in bed of er werd alarm gemaakt. "Neem alles maar mee, Roth", zei de luit, "we kunnen het nog wel eens noodig hebben". Het wilde er echter bij ons niet in, dat het ernst ging worden, wel was de stemming ver beneden pijl, en waren de meesten zenuwachtig, maar de volle omvang van het gevaar drong niet tot ons door. Stellingen bezet, posten uitgezet, wapens geladen, allemaal maatregelen, die nog niet waren genomen. 's Morgens vroeg kwamen honderden vliegtuigen over en hielpen ons uit den droom. We waren werkelijk in den oorlog betrokken. Ik voelde me ziek en de jongens schrokken toen ze mijn gezicht zagen. Ieder dacht natuurlijk aan thuis. Mijn vrouw in Rotterdam, maar ze was thuis. Alles werd donkerder van onzekerheid. Het leek of de hel was losgebarsten. Afweergeschut, mitrailleurs, alles schoot en alsmaar ronkten er vliegtuigen laag over ons. Je kon jezelf onmogelijk in bedwang houden. Daar kwam een vliegtuig recht op ons af en braakte een lange vuurstoot over onze stelling. Arie en ik doken neer in een loopgraaf van de stelling en we hoorden de kogels in den wand slaan. Teun werd wild, sprong op de stelling en begon met zijn geweer op de vliegtuigen te schieten. Zonder resultaat natuurlijk. Wel werden massa's vliegtuigen omlaag gehaald door het afweergeschut en we zagen tientallen menschen uit de machines springen. Enkelen verongelukten, daar hun parachute zich niet opende. Anderen geraakten in brand.
Hoe volslagen krankzinnig is zulk gedoe. Gelukkig gooiden de vliegtuigen geen bommen. Opvallend is hoe sommigen zich weren. Zij werden opgeschroefd tot een gemoedstoestand, die zich "vechtlust" laat noemen, maar die zeer zeker moet grenzen aan een soort geestesverbijstering.
Teun voelde zich een krachtpatser, liep op zijn gemak het huisje binnen van Opa Kuppen achter onze stelling en ging voor het eten zorgen. Arie (en ik niet minder) zat behoorlijk in den put. Z'n vrouw was jarig.
Tegen den avond werd het rustiger, en kwam de kapitein rapport halen. Bij ons was gelukkig nog alles goed.
Maas en Waal wordt geêvacueerd. Vreeselijk gezicht. Zieken en ouden van dagen allen op karren om naar de booten gebracht te worden. Vee wordt bijeengedreven. Opeens valt mij op wat een onzinnig contrast: deze alles vernietigende oorlog komt over ons in een tijd, dat al het jonge leven zich gaat manifesteeren in de natuur. Ook als zoodanig blijkt dus de oorlog "tegennatuurlijk".
De nacht was kalm, hoewel er practisch niet werd geslapen. En den volgenden morgen begon het lieve leven weer. Veel stellingen voor ons uit waren al verlaten. Ook onze staf was al teruggetrokken en weldra kwam de luit met de opdracht om terug te trekken op Wijk bij Duurstede. Nu wachtte ons een zware marsch naar Tiel en vandaar ging het per vrachtauto verder. Onderweg waren er steeds aanvallen van vliegtuigen en we maakten een bomaanval mee in Tiel.
In Wijk bij Duurstede kregen we gelegenheid om op verhaal te komen en werden we ondergebracht in een feestzaal, waar velen van de doorstane emoties nog geen rust hadden. Ik schreef intusschen even aan mijn vrouw in de hoop, dat ze weer naar huis gegaan was. We hadden daar natuurlijk geen notie van, hoe het in Holland zou zijn.
Den volgenden dag stonden vele autobussen vol gevangen genomen burgers in Wijk bij Duurstede. Ook werden enkele Nederlandsche officieren weggevoerd.
Mijn geld droeg ik af aan den Majoor voor uitbetaling soldij.
Daar kwamen nieuwe orders voor ons. Bestemming onbekend. Richting Elst. Alleen het afscheid van den kapitein "Houd je goed, het gaat er nu om" doet op zijn minst ongezellig aan.
Intusschen worden we vergast op allerlei geruchten. Italië stelt een ultimatum aan Duitschland. Italië verklaart den oorlog aan Duitschland, Engelschen en Franschen helpen ons. Arnhem en Nijmegen heroverd. Ga maar door zoo. Achteraf blijkt het eenigszins bezijden de waarheid en uitsluitend bedoeld om den soldaten wat moed in te pompen.
Het blijkt, dat het voor ons richting Rhenen wordt. Onder aan den berg. Het laatste eind per vrachtauto. Franschen zitten in de buurt. Engelschen hebben zwaar geschut op den Grebbeberg. De geruchten steken hun kop weer op. Als het niet zoo droevig was, zou je er om kunnen lachen. Toevallige bijkomstigheid; ieder jaar met Pinksteren zijn we in Rhenen geweest. Nu ben ik er ook met Pinksteren!
Op weg naar de te bezetten stelling wordt het steeds onbehaaglijker. Vuur en ijzer. Het moderne menu. Van het eten enz. in de stellingen moesten we afblijven, "vergiftigd" werd er verteld. Plotseling een hevig vuur, alles vlucht en mijn pogingen om naderhand mijn kameraden terug te vinden zijn mislukt. Bij al het gedoe was ik volkomen van de rest losgeraakt en trof ik nog een paar knapen. Zoo liepen we terug in de richting, die we vermoedden, dat de andere Hollandsche soldaten zouden hebben ingeslagen.
Ergens ontmoetten we een jongen luit, die ons vroeg te helpen om een stuk geschut uit een sloot te sjorren. Al zijn jongens verloren. De ellende laat zich niet beschrijven. We liepen in de richting van den Grebbeberg. Vliegtuigen, bommen, een stuk bosch in lichterlaaie. Daar wordt op ons geschoten. Het blijkt eigen vuur te zijn. Een Roode Kruisvlag op een boerderij brengt uitkomst. Deze post toont overduidelijk hoe onbeschaafd het beschaafde Europa is. Men wijst ons den weg. De luit blijft als gewond achter. De anderen vinden een paar kameraden terug en ik trek er alleen verder op uit om onze jongens terug te vinden. En ja, daar zie ik Ouë Jaap. Dat doet je goed. De jongens zijn er voor een gedeelte ook. Ouë Jaap zit zonder sigaretten en ik deel de mijne met hem. Weer schieten en Wim Schoonhoven weert zich geducht. "Terugtrekken op .... ? ...." We trekken terug in de hoop op eten en rust. Ik kan niet meer. Teruggetrokken op Amerongen. Alles rustig. Op het gemeentehuis gemeld, daar geen militairen te vinden. Loco-burgermeester raadt ons aan te blijven slapen en den volgenden morgen door te gaan naar Doorn. Raad wordt opgevolgd, kon ook niet anders, we waren op. Een stuk droog brood gaat er in als ham.
Vroeg op weg naar Doorn. Onderweg ontmoetten we een jongen, die soldaat blijkt te zijn. Verkleed zich razend snel en gaat met ons mee. Plots staan we voor een tank. Een motorordonnans komt ons tegemoet. Het blijkt een Duitscher. Onze meegenomen kameraad schiet en ontketent daarmee een vuur van alle kanten. Weer dekking zoeken. Een schot ketst op mijn helm. Vluchten een huis binnen. Bewoners vragen ons te vertrekken. Goed, weg dan. Weer vluchten, men schiet weer. Wij kruipen een schuur in en onder kolen als er stappen aankomen. Geroep van "Raus, Raus", waaraan we natuurlijk geen gevolg geven. Deur open, een Duitscher loert rond en vertrekt. We herademen en zoeken een betere schuilplaats op een vliering op stroo. Vinden eenige oogenblikken rust en zien dan Duitsche troepen binnentrekken. Alle huizen worden onderzocht. Mannen naar buiten, vrouwen en kinderen binnen blijven. Vlak bij ons leggen Duitschers een telefoonleiding. Steeds nieuwe troepen. De spanning wordt ondraaglijk. Mijn lotgenoot is op van zenuwen en brengt mij hoe langer hoe verder van de wijs. Hoe gaat het met mijn vrouw, met de jongens en andere vragen beroeren je. 't Wordt me te bar en een flinke huilbui brengt verlichting. Mijn lotgenoot haalde een stomme streek uit, ging om eten vragen bij de eigenaars van de schuur met als gevolg, dat we er uit moesten. Hij alsmaar lamenteerend. Ik vroeg de Vrouw om mijn tegoed-briefje voor F. 86,- van den Majoor aan mijn vrouw te zenden en haar mijn groeten te doen.
We zouden zien te ontsnappen. Kwamen in een bosch terecht, liepen een uur; ik zag, dat we verkeerd gingen en sloeg een anderen weg in. Daar liepen we een brandend bosch tegemoet. Terug. Geluk gehad. Komen op den grooten weg . Ik kon niet meer en raakte bewusteloos. Toen ik bij kwam, hoorde ik Duitsch spreken. Intusschen was een Duitscher gekomen, had mijn kameraad en mij gezien: waschte mijn gezicht wat af en vroeg of ik gewond was. Ik antwoordde ontkennend. Enfin, we werden gevangengenomen en bij de andere gevangenen gebracht. Daar ontmoette ik mijn eigen jongens. Tenminste enkele, Aart, Wim Sch., Sien Labes, J. v.d. Linden en J. v.d. Bie. We schudden elkaar de hand, blij elkaar te zien.
De tijding, dat ons land gecapituleerd had, bracht verwarring bij den een en opluchting bij den ander. Duitschers stelden ons alsmaar gerust met "voor jullie is het afgeloopen". Achteraf stel ik mij vaak de vraag: zou dat hier en daar met wat afgunst, gemengd zijn?, want hoe houden die knapen het uit? En dan weer een mentaliteit, die mij volkomen vreemd was: dat er zooveel Duitschers gesneuveld waren, namen ze ons niet kwalijk. Jullie verdedigt jullie Vaderland en wij het onze, was hun redeneering. Vroeg, den volgenden morgen, werden we naar Arnhem overgebracht, eten en slapen. Slapen ging niet te best, want eenmaal tot rust gekomen, begon je je dik te maken over je familie. Burgers aan de hekken van de kazernes brachten eten, drinken en rookerij. Het huilen stond ons nog steeds nader dan het lachen.
Weinig op ons gemak traden we aan om naar Duitschland te worden vervoerd. Langs den weg door Arnhem en buiten tot aan Zevenaar deed het medeleven van onze landgenooten ons goed. Behalve door bemoedigende woorden werd het medeleven getoond door gaven van zeer uiteenloopenden aard; etenswaren, rookgerei, handdoeken, zakdoeken, zeep, etc. Bovendien noteerde vele burgers onze namen en adressen om familie op de hoogte te brengen. Dit alles stemde weemoedig, maar gaf ook een groot en oprecht gevoel van dankbaarheid.
Een ongezellig intermezzo: behalve den stoffelijken mensch, verstrekte een dame ook het geestelijke gedeelte. Zij verstrekte spreuken. De spreuk, die ik incasseerde, beloofde mij: Ook gij ontloopt Uw noodlot niet. Afgezien van dit ongelukje deed men van Arnhem tot Zevenaar het uiterste om ons te helpen. Voor het station deelde men ons mede: Met 50 man in een goederenwagen. Op wie probeert weg te loopen wordt geschoten. Instappen.
Daar ging het. Bestemming onbekend. Het gaf een beroerd gevoel en daartegen rookten we als schoorsteenen. Door ons op de zon te oriënteeren constateerden we, dat we uiteindelijk het Noorden ingingen. De geschatte snelheid en den duur der reis maakten het ons mogelijk een eenigszins betrouwbare raming te maken van de punten waar wij kwamen, en die achteraf juist bleken te zijn. Meppen. Uitstappen en een marsch naar het Kamp Gross Fuellen. De Duitsche begeleiders deden hun best ons wat moed in te spreken en zeiden, dat het maar voor enkele dagen was. Na enkele dagen werden we overgeplaatst naar het kamp Verssen, hetgeen voor ons een misrekening was. Intusschen was het rookgerei opgeraakt. Enkele dagen tevoren had ik echter in mijn zakken een blik goeie sigaren gevonden en bij die mededeeling konden mijn 6 kameraden wel dansen. In kamp Verssen moesten we onze spullen afstaan en werden we geregistreerd. We zagen nog 2 van onze jongens in de andere helft van het kamp en ook zij deelden mee in de sigaren, al was het dan achter prikkeldraad.
's Maandags weer weg. Naar Berlijn werd gezegd. We begonnen er hoe langer hoe minder van te begrijpen, te minder waar de Duitschers ons steeds voorhielden "voor een paar dagen". Een reis van 24 uur in een goederenwagen. Luckenwalde. Daags na aankomst toespraak door een Duitsche officier. Führer had bevolen ons naar huis te zenden. Enkele dagen, hooguit een week. Volgende dag inenten tegen pokken en typhus. Waarom? We zouden toch naar huis gaan?
Aan het eten konden we maar niet wennen. Ik werd met den dag beroerder, maar zei het maar niet tegen de jongens want die hadden zelf al hun portie. Rooken afgeloopen. Als we nog eens een sigaretje opduikelden, rookten we er met 7 man van. Ieder een trekje. Veel gepieker over ons zelf en de onzekerheid over thuis plus den heelen dag niets doen matten me af. Ik kon zelfs niet regelmatig meer denken.
Tusschen Polen en Hollanders ontstaat levendige ruilhandel; knoopen, geldstukken, tabak enz. Oogluikend toegestaan.
Iederen dag zakten op appèl een stelletje knapen in elkaar. Het weer hielp ook een handje, want het was ongelooflijk heet. Ook ik voelde mij steeds zieker. Onze terugtocht was afhankelijk van de aankomst van Engelsche en Fransche krijgsgevangenen. Bij hun aankomst werd ons vertrek echter weer uitgesteld.
Iederen dag zitten kijken en verlangen naar huis te gaan, 4 weken aaneen. Geen schoon goed, geen handdoeken, kortom we kunnen de lol op.
Pogingen om een tweede portie eten te bemachtigen werden gestraft door een omgekeerd etensschaaltje op je kop te zetten. Een straf, die te zacht was om afdoende resultaat te bewerken. Iedere Duitscher werd aangeklampt met "Is er al iets bekend?" Stereotiep antwoord: "Nog niets, nog een paar dagen". Wilde geruchten doen de ronde. Tenslotte gelooven we het niet meer, men vertelt ons al 4 weken: nog een paar dagen.
Ik voel me slap en op een avond zak ik in elkaar, kan niet meer opstaan, blijf en tijdje liggen en van lieverlee wordt het iets beter. Dit moet veranderen. Lang hou ik het niet meer vol.
Morgenochtend 5 uur aantreden, we vertrekken. Aangetreden en weer uitgesteld. Den volgenden morgen vertrekken we. Ik kan het niet meer bijbeenen, en geloof het ook niet meer.
's Avonds houden een Rooms-katholieke en een Protestantsche jongen een geïmproviseerden godsdienst. Ook voor niet-kerkschen maakt dit de herinnering aan Holland wakker. Intusschen genoten we sinds een week de vrijheid van in een naastgelegen bosch te mogen bivakkeren, wat een aanzienlijke verbetering voor ons was. Op een avond veel deining. Terug naar het kamp. "Nu is het zeker", roept men. "Morgen naar huis". We gelooven het maar half, maar voor alle zekerheid spreken we af bij elkaar te blijven.
Het langverwachte gebeurt: 5 uur 's morgens aantreden en vertrekken. Eetwaar in ontvangst nemen. Enkele achterdochtigen berekenen aan de hand van de ontvangen broodrantsoenen: zooveel 's morgens, 's middags en 's avonds, dus dit brood is bestemd voor minstens 2 dagen. Wat nou weer! Het blijkt echter, dat deze berekening niet opgaat.
Wij kunnen met z'n allen bij elkaar komen, behalve J. v.d. Linden. Jammer, maar het is niet anders. Duitschers namen met een handdruk afscheid van ons en leggen er nog even den nadruk op, dat wij niet weten wat het beteekent krijgsgevangene te zijn. Hierop is maar één commentaar: Best mogelijk, maar wij weten ook niet van den haat, die noodig is om een ander volk den oorlog te verklaren. Dit moet gezegd: wij zijn behoorlijk behandeld in alle drie de kampen. Je bent als krijgsgevangene nummer zooveel nou eenmaal geen salonjonker, al is en blijft het geen lolletje.
De vreugde over het vertrek wordt getemperd door het aanzien van de Franschen en de Polen. Wat moet er bij die lui omgaan, of zijn zij misschien anders dan wij? Hebben zij misschien een andere mentaliteit? Hoe het ook zij: zij moeten blijven en zijn fel op de "Bauernhandkase" (een soort kaas, die wij zeer beslist niet kunnen luchten of zien) die wij hun present doen.
Het vertrek van het eerste gedeelte is een feit. De marsch is begonnen, maar hoe ziek en lamlendig je je ook voelt, je tippelt mee. De menschen in Luckenwalde kijken ons zwijgend aan. Wij zwijgen eveneens, maar zullen straks juichen. Onze bestemming is Enschede. De route loopt: Jueterburg, Blonsdorf, Wittenberg, Dessau, Zerbst, Magdeburg, Ludenburg, Eilsleben, Helmstedt, Missburg, Hannover-Linden, Wunstorf, Minden, Lohne Osnabrueck.
Wim Schoonhoven schooierde onderweg bij burgers rookertjes op. De stemming van de burgers tegen ons is vriendelijker geworden. Heen bekeek men ons niet. Terug zwaait men ons steeds gedag. Blijft ons overigens hetzelfde, wij gaan naar huis. Op station Wittenberg staan Duitsche verpleegsters en "tappen" soep. Dat gaat erin en je kikkert er van op. De trein stopt en als het licht wordt, bemerken wij, dat wij op Hollandsch grondgebied zijn.
Hoewel het Zondagmorgen en heel vroeg is, is de heele bevolking op de been om ons een ontvangst te bereiden, waarvoor wij alleen maar kunnen zeggen: Inwoners van Enschede onzen hartelijken dank. De ontroering is machtig en velen, zoowel soldaten als burgers, krijgen wat zeelui noemen "water over". 5 van ons plus een vreemde jongen worden ingekwartierd bij de familie Van Heek & Co. Die familie had maar plaats voor 3 personen, maar bij het bekijken van de gelegenheid constateerden wij, dat in die ruimte wel plaats was voor een regiment. Een onbegrijpelijke overgang voor ons: groote slaapkamers, vaste waschtafels, een bad, scheren, goed eten, goed rooken, lekkere zachte bedden en lest best: een gastheer en familie, die hun best doen ons op ons gemak te stellen. waar wij volkomen in geslaagd zijn. Het eenige antwoord op deze ontvangst is van onze zijde "Familie van Heek, wij danken U voor alles wat U voor ons gedaan heeft in deze dagen". Verder uitwijden heeft geen nut. Wij hooren, dat Rotterdam gebombardeerd is en dat de binnenstad in puin ligt. Weg goeie stemming. Onze Rotterdammers zit de schrik opeens weer in de beenen. Het geluk van de Rotterdammers, waar alles goed was, wordt getemperd door dat ongeluk van Kees Geelhoed. Zaak weg, woonhuis weg en familie weg. We zijn allen terneergeslagen. Bij de anderen was gelukkig ook alles goed, maar de fijne stemming is weg. Het eerste middageten na ruim 4 weken Duitsch eten doet ons tegen elkaar opmerken: Voorzichtig aan een beetje. Maar bij den hoofdschotel denkt niemand meer aan zijn maag en zit iedereen zijn schade van de afgeloopen weken in te halen. Het is geen eten meer, het is gewoon stapelen. Het lijkt een hamsterwedstrijd.
Eer ieder gebaad heeft, is het 9 uur 's avonds. Er komt gewoon modder af en we zijn het er over eens, dat eenmaal schoon water nemen niet genoeg is. Lekker opgefrischt gaan we naar bed. Onwillekeurig pieker je nog over die Franschen en Polen en over wat geweest is en nog komen gaat. Dit alles maakt, dat van slapen niet veel komen gaat. Maar alleen het feit, dat je lekker ligt onder een deken en gewasschen, geschoren en schoon goed aan hebt, maakt dat we den volgenden morgen goed uitgerust en hongerig aan het ontbijt verschijnen. Ontbijt eer aan doen is niet het juiste woord. In normale gevallen zou je je geneeren, dat er zoo "gevreeten" wordt. Een bord stevige havermout en 12 boterhammen is voor de meesten geen onoverkomelijke hindernis.
's Middags vertrokken Siem en Wim met den Heer van Heek, die op reis moest, terwijl wij onze reisbiljetten plus F. 10,- soldij 's middags afgehaald hadden en Dinsdags zouden vertrekken.
Als dankbetuiging voor de verzorging bestelden wij voor de familie een veldbouquet, opgemaakt in een stroo-hoed, terwijl de dienstmeisjes getracteerd werden op bonbons.
Hoewel we het er goed hebben, gaan wij toch liever naar huis. De nacht overbracht een belangrijk gedeelte van den tijd, die ons tot vertrek nog te wachten staat. Voorzien van mondvoorraad verlaten wij het gastvrije huis, vergezeld door de dochters van den Heer Van Heek. Op het station wordt afscheid genomen en sluiten wij een paar dagen af, waarin ons een goedheid betoond werd, die spot met alle beschrijvingen. Op het station zien we nog een trein krijgsgevangenen passeeren. Ook daar is nog gebrek aan alles. Dus verhuist een gedeelte van onzen voorraad sigaretten naar deze lotgenooten.
In den trein zitten wij met z'n vijven bij elkaar. Aart, Kees, Jan Br. en Jan v.d. B. en ik. Veel wordt niet gesproken, er is een hechte kameraadschap ontstaan, die doet opzien tegen het te wachten staand afscheid. In Amersfoort gaan Jan Br. en ik door naar Amsterdam en de andere drie naar Rotterdam. In Amsterdam blijft Jan achter en ga ik over in den trein naar Wormerveer. Het afscheid van de jongens ligt mij zwaar op den maag en ik kan het niet verhinderen, dat ik de emotie in een hoek van de coupe even moet uithuilen. Een bloemetje naar huis gaat mij vooraf. Een thuiskomst die ik niet meer vergeet. Veel vermagerd, veel ellende gehad, maar ook mijn vrouw had haar portie gehad. Enfin, weer thuis zou ik spoedig opknappen, hoopte ik.
Mijn huis zag er uit als een bloemententoonstelling en er volgde een drukke week. Veel aanloop van vrienden en kennissen. Den eersten dag na mijn thuiskomst prompt op stap om mijn oude werkgever op te zoeken. Men ontving mij hartelijk, stelde mij een week verlof voor, doch voor mij was werken de beste medicijn, zoodat ik dadelijk weer begon.
De hartelijkheid bij mijn thuiskomst en het medeleven zal ik nooit vergeten.
B E S L U I T.
Veel hebben we meegemaakt en veel ellende geleden. Maar toch .............., we mogen niet klagen. We leven nog en zijn nog gezond. Hoevele Nederlanders en menschen van andere nationaliteiten zijn gedood en wat misschien nog erger is, voor hun heele leven invalide. Als ik dat voor oogen hou, ben ik dankbaar het er zoo te hebben afgebracht.
Wat de toekomst ook zal brengen, zoo blijven kan en zal het niet. Het is eigenlijk zoo eenvoudig: Als we allemaal ons best doen een beetje behoorlijk te zijn tegen alle andere menschen, van welke nationaliteit ook, dan kan het niet anders of na dezen strijd zal het voor allen zijn een bouwen aan een nieuwe maatschappij. Als we dat niet zouden doen, zou de heele ellende nog voor niets geweest zijn.
Waar ik hier en daar mezelf misschien heb overgegeven aan zelfbeklag, wil ik dit nog wat goedspreken onder het motto: ieder voelt zijn eigen moeilijkheden het sterkst. Het was voor ons inderdaad heel erg. Nog veel erger is het natuurlijk voor al die landen die nu nog in oorlog zijn. We hebben daar gesproken met Polen, Duitschers, Franschen, maar ieder van hen verafschuwde den oorlog evenzeer als wij. Ieder had dezelfde zorgen als wij. Ieder ging liever aan het opbouwen. En toch is het oorlog!
Ik wensch al mijn kameraden het beste voor de toekomst en hoop, dat onze vriendschap, geboren in beroerde dagen, lang zal blijven voortbestaan in betere dagen.
Makkers, nogmaals het ga jullie goed!
Met een MC-groet:
Nou Ajus Hoor!
A.R. Roth,
Wormerveer.
Bron: persoonlijk verslag van dhr. A.R. Roth,
ter beschikking gesteld door Stichting Grebbelinie in het Vizier
|