Persoonlijk relaas van soldaat Jan Kientz uit Deventer, ingedeeld bij M.C.-III-19 R.I.

Mijn diensttijd

Klik hier voor een uitvergroting
Soldaat Jan Kientz uit Deventer
Op 1 oktober 1936 werd ik ingedeeld bij een zware mitrailleur-compagnie van het 19e Regiment Infanterie in de Menno van Coehoornkazerne, aan de Klarendalseweg te Arnhem. Compagnie-commandant was Kapitein v/d Ploeg, die in de meidagen van 1940 nog gewond raakte bij de Grebbeberg.

Onze instructeurs waren Eerste Luitenant Cornelissen, een zeer sympathiek persoon, die niet fanatiek, doch heel soepel in zijn optreden was, maar die toch zijn mannen heel goed wist op te leiden. Kortom een kundig militair en een humaan persoon. Verder nog sergeant-majoor Vos, beroepsmilitair, nogal streng, doch rechtvaardig. Sergeant Beerlage, een heel rustig, maar wel op zijn stuk staand persoon.

In de Menno van Coehoornkazerne was het 19e Regiment Infanterie gelegerd, wat bestond uit drie compagnieën tirailleurs, een compagnie zware mitrailleurs en een compagnie voor mortieren van 8 kaliber.

Onze vijf-en-een-halve maand durende opleiding was niet bijzonder zwaar en bestond uit schieten, exerceren, theorie en veldoefeningen. Na beëindiging van die korte diensttijd was er dan ook geen sprake van, dat je als een allround militair afzwaaide.

Betekenis onderdelen

Tirailleurs hebben tot taak te worden ingezet bij aanvallen op vijandelijke linies en versterkingen. Hun bewapening was een geweer, model M.95 Steyr van Oostenrijks fabrikaat, 60 patronen, bajonet, handgranaat en een licht Lewis M.20 trommel-mitrailleur. De tirailleur werd dus als vechtsoldaat beschouwd.

Klik hier voor een uitvergroting
Schwarzlose M.08 (1939) » meer
Mitrailleurs worden vaak ingezet voor flankbeveiliging en vuursteun van eigen aanvalsgroepen. Ook het afslaan van vijandelijke aanvallen behoort tot hun werk. Ze zijn meestal opgesteld in veldopstellingen, loopgraven of bunkers.

Onze bewapening bestond uit de zware mitrailleur, merk Schwarzlose M.08 kal. 7.92 met een vuursnelheid van ca. 4-à 500 schoten per minuut. Een oud Oostenrijks wapen, nog daterend uit de vorige wereldoorlog 1914-1918, maar wel effectief. Alleen moest men er voor zorgen, dat de canvaspatroonbanden droog waren. Waren deze vochtig of klam, dan liepen ze bij het doorvoeren wel eens vast.

De bediening bestond uit drie man: een eerste schutter, een tweede schutter en een bandopvoerder, bewapend met een pistool M.25 van Belgisch fabrikaat, merk F.N. kaliber 9 mm en een dolk. De overige manschappen waren uitgerust met karabijn, bajonet, handgranaat (het z.g. ei-model) en zestig patronen.

Werking en betekenis van de mortier

De mortier behoort tot een van de infanterie-wapens. Het is een stuk geschut, dat speciale doelen onder vuur kan nemen o.a. opstellingen die in dekking liggen, loopgraven, mitrailleur-nesten, waldekkingen en schuttersputten. Het behoort tot het z.g. Krombaangeschut, waaronder ook de Houwitser valt, die van veel zwaarder kaliber is. De mortiergranaat kan men haast vergelijken met een vliegtuigbom. Op het staartstuk aan het afvuurmechanisme zijn vier staartvinnen aangebracht om te verhinderen dat het projectiel uit zijn baan gebracht wordt. Deze staartvinnen werken dus als stabilisatoren. Door de hoge gebogen lijn, die de granaat volgt, dan rechtstandig op zijn doel afkomt en daarna explodeert, is er de naam krombaangeschut aan gegeven. Het is, wat de uitwerking betreft een heel gevaarlijk wapen. De scherfwerking is zeer hoog. Het is heel angstig als een mortiergranaat dichtbij je naar beneden komt. Een zwaar rochelend geluid, een afschuwelijk moment.

Opkomst in militaire dienst

Nieuwe lichting 1936-II op 1 oktober 1936. Bij aankomst op het Arnhemse station moesten wij ons allemaal verzamelen op het perron. Daar stonden al enkele sergeants en korporaals om ons op te stellen. Eindelijk was het dan zover voor de afmars naar de kazerne. Het was een hele lange rij, die door de binnenstad van Arnhem moest marcheren. Er liepen ook nog heel wat mannen mee in hun eigen klederdracht o.a. die van Urk, Rijssen, Staphorst en Rouveen. De Twentenaren van het platteland waren in het donker gekleed en sommigen hadden de wit geschuurde klompen nog aan. Het leek veel op een folkloristische optocht, hetgeen soms grote hilariteit en pesterige opmerkingen opriep bij het Arnhemse publiek. Wat weer resulteerde in scheldpartijen van de nieuwe opkomelingen. Er zouden later nog veel meer kennismakingen volgen, maar dan wel in vechtpartijen. Trouwens, in alle grote garnizoenplaatsen waren de militairen niet zulke graag geziene gasten. Alleen in de Meidagen van 1940 is er veel goed gemaakt. Toen de terugtrekkende troepen uit de grensstreek en IJssellinie door Arnhem trokken, werden ze goed onthaald op dranken, brood en sigaretten. Misschien om nog iets goed te maken. Wie weet!

Klik hier voor een uitvergroting
Menno van Coehoornkazerne - Arnhem » meer
Na drie kwartier gelopen te hebben, kwam ons kosthuis in zicht. Een sombere kazerne, gebouwd ongeveer in het midden van de vorige eeuw en vernoemd naar de ontwerper van militaire verdedigingswerken "Menno van Coehoorn". Bij het betreden van de binnenplaats stond de ontvangstcommissie, bestaande uit enkele officieren, al klaar. Nu volgden enkele toespraken. De inhoud hiervan kan ik mij niet meer herinneren. Wel weet ik nog dat één van die officieren zei, dat het een eer was te behoren tot de kracht van de natie. Dat wij uitgekozen waren om in tijden van gevaar voor koningin en vaderland het hoogste goed te geven. Maar toen het er werkelijk op aan kwam, waren veel van die koningin- en vaderlanddwepers overal, maar niet in de gevarenzones, waar hun hachje werd bedreigd. Nadat alle namen waren afgeroepen, wat met "present" moest worden beantwoord, volgde de indeling bij de verschillende onderdelen van het Regiment, zoals tirailleurs, mortieristen, mitraillisten, verbindingsafdeling en hospitaalsoldaten.Toen dit allemaal geregeld was, werden ons de kamers toegewezen. In vier grote kamers was er plaats voor vier secties. Een sectie was toen ongeveer dertig man. Nu wordt het een peloton genoemd. Zo'n soldatenkamer had nu niet bepaald een gezellige sfeer, zoals bij bijvoorbeeld moeder thuis. Vier kale witte wanden met rondom een zwart gelakte lambrizering van ca. één meter twintig hoog. Wat zo'n prachtig effect gaf, dat "zwart-wit". Het meubilair bestond uit: drie eettafels gemaakt van schragen met een los houten schot erbovenop, aan weerszijden lange ruwe houten banken. Soms staken de splinters eruit. IJzeren ledikanten of kribben met een los houten rooster. Als je dat rooster omkeerde en het bed of strozak er weer oplegde, dan lag het op scherp. Dat betekende, dat als je er op ging liggen, je er doorheen zakte met al je beddegoed. Dan kon je het opnieuw opmaken. Een van de vele soldatengrapjes was om iemand die sliep, heel stil en onopgemerkt een lik schoensmeer op het voorhoofd te smeren. Als hij dan 's morgens wakker werd, zat alles onder de schoensmeer. Het gezicht, de lakens, want gedurende het slapen wordt er wel gewoeld en met de handen door het gezicht gewreven met alle gevolgen van dien.

Onze eerste taak was die ochtend, strozakken vullen. Wat ook zo'n leuke bezigheid was. Grote linnen zakken flink aanstampen met stro. De strozakken moesten keihard zijn. Dan moest je erop dansen en springen, want het moest ook weer platgewalst worden, anders kon je er niet op slapen. Nu de eerste nacht was het een kwelling op die harde dingen, maar na verloop van een paar nachten sliep je er op, als op een dure "Auping"-matras.

De volgende bezigheid was met zijn allen naar de fourier in de z.g. rustkamer, waar alles ligt opgeslagen wat een soldaat nodig heeft. Eerst kregen we werkpakken, van die grote, wijde khakipakken. We leken wel vogelverschrikkers. Vervolgens dekens en lakens, ondergoed, handdoeken en sokken en eetgerei. De hemden die we kregen, waren een studie waard. Ik geloof nog stellig, dat ze uit de tijd van Napoleon dateerden. Van die grote, wijde, zwaar grof-linnen zakken. Als je ze aanhad, dan hingen de slippen je op de enkels. Dikke lange onderbroeken en dikke wollen sokken tot aan je knieën. Borstrokken met een dik ingenaaid borststuk erin. Dat was dan de zeer "pikante" onderkleding van de Nederlandse infanterist, anno 1936! En je hoefde er ook niet op te rekenen, dat je in de zomer wat luchtiger onderkleding kreeg. Want, zo werd er beweerd: "Wat goed is tegen de kou, is ook goed tegen de warmte". Maar er waren niet veel jongens die deze Pool-overwinteringspakken droegen. De uniformen die we kregen, waren ook vreselijke ondingen. Ze waren gemaakt van heel dik wollen grijs-groene stof. Ook al materiaal om in gaar te stomen. In de winter ging het wel, maar 's zomers als het warm was, was het een marteling om die ondingen aan te hebben. Het model was ook al om je te bescheuren. Het tuniek of colbert kwam haast tot aan je knieën. Daaronder een vormloze broek met onderaan een vernauwing met een split tot ongeveer 10 cm. boven de enkel. Daaroverheen werden dan de puttees of beenwindsels gedraaid. De kraag van de jas was een stijve opstaande rand van zo'n 6 cm. hoogte. Je was dan altijd genoodzaakt je hoofd rechtop te houden, want als je hem voorover boog, dan stikte je haast. Die harde opstaande rand was tevens goed voor de houding van de soldaat. Door goed rechtop te lopen, had je geen last van die kraag. Maar als je erg zweette, begonnen je hals en nek al gauw te schrijnen. Vandaar steenpuisten en andere ongemakken.

Neen, het aanzien van de soldaat in die dagen was een belachelijke vertoning. Later, in de mobilisatie, kregen we wat vlottere modellen. De tuniek bleef bijna hetzelfde. Alleen de broek kreeg het ballonmodel, wat al een hele verbetering was. Dat was dan het aanzien van Jan Soldaat. Niet bepaald indrukwekkend of krijgshaftig.

De volgende ochtend was het reveille met een hoornsignaal, wat betekende, dat het opstaan geblazen was. Op dat signaal was ook al een tekst gemaakt:

"Op de heide zal ik je donderen, op de heide donder ik jou,
Wil je niet opstaan, dan blijf je maar liggen,
Dan moet je maar weten wat er van komt
".

Het tweede signaal van die ochtend was voor de etenhalers. Dan moest er bij de kok in de keuken thee, brood, boter en beleg gehaald worden. Ik denk nog vaak aan die heerlijke tarwe-kuchjes. Vooral als ze vers waren, dan zat er zo'n fijne, echte tarwesmaak aan. Ik heb vaak zo'n kuchje, wat eigenlijk voor de hele dag bestemd was, 's morgens in één keer opgebuffeld. Dan was je wel genoodzaakt een broodje van een dubbeltje erbij te kopen.

Het derde signaal was voor de "dokterskandidaten". De inhoud van het signaal was: "Alles wat rot en kapot is, voor de dokter". Je kon je dan voor doktersbezoek melden bij de sergeant van de week. Vaak waren het dezelfde klanten, die zich ziek meldden. De zogenaamde drukkers, die een hekel hadden aan b.v. een marsoefening, een zware veldoefening of erge kou. Maar de dokter kende al gauw zijn pappenheimers, en je moest wel heel geraffineerd simuleren om succes te hebben.

Het vierde ceremonieel was het ochtendappèl. Dan moest je gekleed en gewassen zijn. Het bed moest keurig opgemaakt zijn met de dekens model opgevouwen tot een vierkant pak. De kribben werden zuiver in één lijn opgesteld. Tevens moesten de schoenen gepoetst zijn. Als dit dan allemaal geregeld was, werd de deur opengegooid door de sergeant van de week, waarop hij met een commandostem riep: "Voor de bedden!" Hij werd gevolgd door de officier van piket, die de leiding van de inspectie had. Hij controleerde of de bedden gericht stonden, de kasten opgeruimd waren, de wapens geolied, de lopen schoon en roestvrij, de uniformen schoon en of de koperen knopen volledig aan je tuniek zaten. Als je dan een soepele officier trof, kreeg je wel eens een waarschuwing als er wat aan haperde. Maar je trof ook wel eens een fanatieke dienstklopper, die je bij het minste of geringste een strafrapport aansmeerde, wat al gauw een vier of vijf dagen licht of streng arrest opleverde. Kreeg je vlak voor je verlof arrest, dan had dit vaak tot gevolg, dat je verlof erbij inschoot.

Een licht arrest betekende: na de dienst de kazerne niet uit en 's avonds vaak twee à drie keer melden bij de wachtcommandant, wat vooraf ging door het geluid van een sirene, ten teken, dat je je moest melden. Je kreeg dus geen kans er even tussenuit te knijpen. En in de kantine mocht je niet komen. Verzwaard arrest hield in, dat je na het avondeten, met je strozak en je deken op de rug, moest melden bij de wachtcommandant, die er voor zorgde, dat je in de petoet of één van de strafcellen terecht kwam. Streng arrest betekende volledige opsluiting, net als in de gevangenis. Dat waren dan de wetten uit het militaire wetboek van strafrecht.

Desertie of het verlaten van je post of onderdeel zonder bevel der legerleiding in tijd van oorlog, werd gestraft met de doodstraf en voltrokken door de kogel. Voor zover ik weet, heeft er in de meidagen van 1940 in ons regiment één geval van desertie voorgedaan.

Een sergeant van het pantserafweergeschut gaf het bevel tot vluchten tijdens een artillerie-beschieting. Zijn stelling lag tussen Achterberg en de Grebbeberg. Tussen Zeist en Utrecht werd hij uiteindelijk aangehouden en in Nieuwersluis gevangen gezet, waarna hij door de krijgsraad ter dood werd veroordeeld. De voltrekking vond de volgende morgen plaats. Ik heb hem nog gekend. Hij ging wel met sergeanten van onze compagnie om. Hij was een grote, fors gebouwde vent en kwam héél sympathiek over. Hij ligt in Dieren begraven. Zijn ouders hebben nog pogingen in het werk gesteld om hem op de militaire begraafplaats Rhenen te kunnen begraven, maar dit werd door de militaire autoriteiten geweigerd. Dat was sergeant Meyer uit Dieren.

Ochtendappèl

Na de ochtendinspectie door de officier van piket en sergeant van de week, werd na korte tijd appèl geblazen voor alle militairen in de kazerne. We moesten ons dan allen opstellen in de gangen, waarna werd afgemarcheerd naar de binnenplaats of appèlplaats. Daar stonden de compagniescommandanten klaar om de rapporten van de sectie-commandanten in ontvangst te nemen. Hoeveel manschappen present of absent waren en verdere bijzonderheden. Daarna werden dagorders afgeroepen betreffende de dagelijkse dienst, o.a. theorie, wapens, krijgstucht en rangen en standen. Deze diensten werden in de regel in de kazerne gehouden. De theorie krijgstucht was een bijzonder vervelende vertoning. Deze materie werd altijd behandeld door onze compagniecommandant kapitein v/d Ploeg. De hele compagnie van ongeveer 140 man was hierbij aanwezig. Deze kapitein had een nasaal en monotoon stemgeluid, wat nogal slaapverwekkende gevolgen had voor verscheidene toehoorders. Eerst zag je ze knikkebollen, daarna ging de kin op de borst en dan maffen maar! De kapitein had de slapende afdeling wel in de gaten, maar hij reageerde er helemaal niet op. Hij zal wel gedacht hebben: "Wie maffen wil, die doet zijn best maar".

Ik vond hem nogal een excentrieke figuur. Geen fanatieke dienstklopper, maar de straffen die hij oplegde, waren beslist aan de pittige kant. Voor het minste of geringste vergrijp kon je er op rekenen dat je voorlopig wel een mooi tijdje onder de pannen was. Tijdens de les zat hij nooit. Het hele uur lang ijsbeerde hij met afgemeten, langzame passen door het leslokaal. De ogen gericht naar het plafond. Hij keek bijna nooit iemand aan. Als hij dan zo door het lokaal banjerde, rookte hij ook het hele uur. De cigaret hield hij op een speciale manier vast, n.l. tussen duim en wijsvinger met het brandende eindje omhoog gericht. Hij rookte niet over de longen. Hij pufte maar wat. Zo praatte hij dan het hele uur over de krijgstuchtbepalingen en over de verplichtingen van de soldaat. Zonder onderbreking.

Uitbetaling van soldij of tractement

Op vrijdagmiddag werd altijd soldij uitbetaald. Ook zo'n ceremoniële gebeurtenis! Voor de dienstplichtige soldaat bedroeg de soldij, zegge en schrijve fl. 0,99. Je moest je dan eerst per sectie opstellen voor het kantoor van de sergeant-majoor administrateur. Als je naam werd afgeroepen, kon je binnenkomen. Achter de tafel zaten de majoor en assistent. Als je voor de tafel stond, moest je eerst je veldmuts afnemen en die onder de linker oksel schuiven. Daarna moest je stram in de houding gaan staan, de hakken tegen elkaar klappend en melden: "Dienstplichtig soldaat J. Kientz meldt zich voor uitbetaling soldij!"

Klik hier voor een uitvergroting
Uitbetaling van soldij of tractement (1939-1940) » meer
Op de tafel lagen hele rijen guldens uitgestald. Op volgorde kon je dan, na inlevering van één cent, er een gulden afschuiven. Dat afschuiven ging gepaard met een speciale handeling. Je moest je linkerhand plat tegen het tafelblad aanleggen. Vervolgens met je rechterhand de gulden van de tafel afschuiven in je gestrekte linkerhand. Onderwijl je muts stevig vastklemmend onder je oksel, want die mocht niet op de grond vallen. Dan moest je ook nog kort en afgemeten bedanken met "Dank u, majoor". Bij het afmelden uit het kantoor moest je eerst nog model rechtsomkeerd maken. Ook weer met de hakken klappend en stram in de pas de deur uit. En dat allemaal voor fl. 0,99. Pure voorschutzetterij van de soldaat! De legerleiding had ook nog de euvele moed om van de Nederlandse weermacht een bijdrage te vragen voor het huwelijkscadeau aan Juliana. Die bedroeg een dubbeltje voor de soldaat en voor de korporaals en sergeanten wat meer. Van die fl. 0,99 werd zo nu en dan ook wel eens een kwartje afgepikt voor zogenaamd kazerneringsgeld. Dit was dan een vereffening voor de beschadigingen, die wel eens werden aangebracht binnen de kazerne. Bijvoorbeeld kapotte ruiten, beschadigd eetbestek of dat er wat aan de uitrusting mankeerde. Dat kwam dan allemaal voor rekening "man". Dat werd dan verhaald over het hele regiment. Dit kon allemaal nog wel van die fl. 0,99 af. Als je twee pakjes cigaretten en een paar bakjes koffie kocht, was je er haast doorheen. Financieel gezien was "Jan Soldaat" in die tijd een echte minimumlijder.

Corveedienst

Iedere vrijdag, na diensttijd, was er een algemene schoonmaakbeurt voor de inventaris van de kazerne, zoals vloeren, tafels, banken, kasten, trappen en gangen. Na het avondeten kon je in de keuken gamellen krijgen met heet water, groene zeep, schuurmiddelen, boenders en dweilen.

Eerst werden de tafels en banken afgeboend met groene zeepsop, om daarna op de kribben gelegd te worden, zodat er ruimte ontstond om de vloeren te boenen en te dweilen. Als dan het midden van de kamer klaar was, werden de kribben naar het midden getrokken om zo de kanten en de kasten te kunnen doen. Als dat allemaal klaar was, kon je de gangen, trappen en bordessen schrobben. Onder die schoonmaakploegen had je natuurlijk ook weer van die "je bekijkt het maar"-figuren. Van die echte aartsdrukkers. Het waren meestal dezelfden die dat flikten. Die gingen dan gewoon zo nu en dan even de mist in. De sergeanten, die de leiding over de schoonmaakploegen hadden, hielden soms complete razzia's om die knapen te pakken te krijgen.

Het was ook wel eens vermakelijk om te zien, hoe de speurders links en rechts, van onder naar boven door de kazerne crossten om de saboteurs te pakken. Al met al was je er de hele avond wel mooi mee. Als alles dan klaar was, rook het weer zo fris naar groen zeep. En dat allemaal voor negenennegentig centjes per week!

Ik herinner mij nog het soldatenliedje, dat er wel iets mee te maken had.

"Wij zijn de jongens van het 19 R.I.,
Wij zijn gelegerd in Arnhems garnizoen.
Wij werken van de ochtend tot de avond laat,
Opgewekt en blij van zin.
Wij krijgen negenennegentig centen tractement,
Daar moeten wij het de hele week mee doen.
Maar als vrolijke soldaten,
Gaan wij de bajes in (bis).

Dit was dan het clublied van het 19e Regiment.

Het wel en wee in de soldatenkamer

Nadat ons de slaapplaatsen waren aangewezen, volgde de kennismaking met elkaar en met het onderofficierkader. De eerste dagen was het elkaar wat uittesten en observeren, om te kijken wat voor vlees je in de kuip had. Maar al gauw vormden er zich kleine groepjes, die met elkaar klikten. Geen gemeenschap is zo gevarieerd, wat betreft karakter en mentaliteit, als een soldatengemeenschap. Je vind er de binken of lefgozers, de agressieven, de binnenvetters, de komieken en de kankeraars. Deze laatste vormden in de regel wel de grootste afdeling van het Nederlandse leger. Een Nederlands leger zonder kankeraars is niet denkbaar!

Verder had je de verschillende geloven, katholieken, protestanten, joden enz. enz. En de socialisten. Ons regiment bestond voornamelijk uit jongens afkomstig uit Overijssel en Drenthe. Zij, die uit Gelderland, Amsterdam en Rotterdam kwamen, waren in de minderheid. Al die varianten botsten zo nu en dan wel eens. Er ontstonden wel eens knokpartijen. Dan vlogen de soldatenschoenen of kistjes en wasblikken door de kamer. Maar het zette over het algemeen geen kwaad bloed en van haatdragendheid was dan ook geen sprake. Dat kon trouwens ook niet, want je moest met elkaar leven in een zo goed mogelijke harmonie, om de diensttijd zo soepel mogelijk en in goede kameraadschap door te komen.

Och, we hebben ook vaak plezier gehad. De geintjes die er allemaal uitgehaald werden! Er waren van die kerels, die de goede stemming er wel in konden krijgen! Neen, ik heb er geen spijt van de diensttijd meegemaakt te hebben. Je deed veel mensenkennis op. Je leerde ook wat kameraadschap betekende, vooral die in nare tijden, zoals de oorlogsdagen.

Bijwoning huwelijk Juliana

Op 7 januari 1937 werd het leger belast met het afzetten van straten en wegen in Den Haag. Maanden tevoren werden er al voorbereidingen getroffen om een zo goed mogelijke militaire indruk te maken bij de Nederlandse bevolking en buitenlandse gasten. Een hele tijd voordien werd al begonnen met strakke marsoefeningen, geweer-presenteren en weer afzetten. Men moest één klap horen, wanneer de kolf van het geweer op straat gezet werd. Deze exercities moesten tot vervelens toe herhaald worden, net zo lang tot het één foutloos geheel werd.

Alles was tot in de puntjes verzorgd. Nieuwe uniformen, nieuwe overjassen, nieuwe schoenen, nieuwe geweren en helmen. Na beëindigen van de plechtigheden moesten de nieuwe spullen weer ingeleverd worden en kon je je oude plunje weer aantrekken.

Eindelijk was het dan zover! Op 7 januari werden we 's morgens om drie uur uit bed gehaald. Wassen en aankleden, wat eten en daarna de opstelling op de binnenplaats. Daar werd nog even een generale repetitie gehouden: "Rechtsomkeert! Links uit de flank!", enz., enz. Daarna volgde nog een grondige inspectie van de uitrusting. Om vier uur werd afgemarcheerd richting trein. Tegen half vijf vertrek naar Den Haag. Na aankomst afgemarcheerd naar een school in de Vliegenstraat, waar we brood en koffie kregen. Na een tijdje te hebben gerust, werd er strak en model naar onze standplaats gemarcheerd. Als ik me goed herinner, was het de Laan Lopez van Cattenburgh, die lag op de route waar de stoet langs moest komen. De gehele route was afgezet met militairen. We stonden er al om negen uur en het was bar koud. Voor zover ik me nog herinner, was de huwelijksplechtigheid in de middag, en duurde een hele tijd. Wij maar blauwbekken in de kou. Iets te eten of een kop koffie was er niet bij. Een kauwende of koffieslurpende soldaat, zo maar aan de kant van de openbare weg, dat was niet verantwoord, zo vonden de autoriteiten. Wel werden er kandijklontjes uitgedeeld. Dat was goed tegen de vermoeidheid en de kou.

Klik hier voor een uitvergroting
Jan Kientz in burger
We hadden een oude adjudant, onderofficier De Jong geheten, bij ons. Hij was zo'n echte oude ijzervreter met een markante grijze kop. Hij was van oorsprong een Fries. Toen ze hem ook een zakje met klontje aanboden, zei hij kortaf: "Donder op met die rommel. Geef mij maar een pruim tabak, dat heb ik liever!" Hij was zo'n man! Degene, die het meest in de petoet zat en met de militaire wetten in conflict kwam, kon bij hem geen kwaad meer doen. "Dat worden de beste soldaten, als er stront aan de knikker komt!", volgens hem. En ik denk, dat er in deze bewering ook wel iets waars zat. Tijdens het uren staan, gingen er nog verscheidene soldaten van kou en vermoeidheid van hun stokje. Ze werden dan afgevoerd naar een Rode Kruis post en hoefden verder geen dienst meer te doen. Ergens een geluk bij een ongeluk.

Eindelijk, tegen een uur of drie, de juiste tijd weet ik niet meer, kwam de stoet in zicht. Een honderd meter tevoren klonk het bevel: "Presenteer het geweer!" Nou daar stond je dan met de spuit voor je neus. Stram in de houding, tot de gehele goudkaravaan voorbij getrokken was. En dat duurde nog al wat. Het was al een hele prestatie op zich, om dat geweer gestrekt te houden. Zo'n ding was al gauw een kilo of zeven, acht. Het waren van die lange ouderwetse infanteriegeweren. We waren blij, toen het bevel :"Zet af geweer!", gegeven werd. Nu, de stoet was "verblindend", van al het goud dat er blonk van de officieren in gala, die de stoet te paard begeleiden.

Na dat schouwspel konden wij wel weer inrukken naar de school in de Vliegenstraat, waar de snert met kluif klaar stond. Na de erwtensoep even uitblazen en dan weer afgemarcheerd richting station en weer in de trein naar Arnhem, waar we halfgaar aankwamen. We waren wel mooi van 's morgens drie tot 's avonds zes in touw geweest. Het was me het dagje wel hoor! Als tegemoetkoming in die ontbering mochten we tot de volgende ochtend twaalf uur uitslapen. 's Middags moest de nieuwe plunje en uitrusting weer ingeleverd worden bij de fourier in de rustkamer.

De marsoefening

De mitrailleur-compagnie had destijds trekkarren als vervoermiddel voor het wapen en de munitie. Zo'n kar had een afmeting van ongeveer 1.50 m lang en 1 m breed. De kar werd getrokken door drie soldaten, terwijl er één man achter liep. De trekkers liepen in trekzelen. Aan het eind van het touw was een brede schouderband om te voorkomen, dat de schouders tijdens het trekken pijnlijk geïrriteerd zouden raken.

In de voorste kar stond de mitrailleur met affuit, gereedschap en reserveonderdelen, onder meer reservelopen. Een loop moest wel eens vervangen worden. Bij langdurig schieten, werd de loop vaak gloeiend heet, ondanks het feit, dat er een watergekoelde mantel omheen zat. We hebben wel eens meegemaakt, nadat er drie of vier patroonbanden doorheen geschoten waren, het koelwater in de mantel begon te stomen. Dan werd het hoog tijd dat er een nieuwe loop ingedraaid werd, anders trok hij krom.

De affuit, waarop het wapen werd gemonteerd, was voorzien van een halfronde glijbaan, van 180 graden met gradenaanduiding en stootblokjes om de mitrailleur een bepaalde spreidbreedte te geven. Bijvoorbeeld bij stormvuur of zogenaamd maaien werden de stootblokjes op het eind van de glijbaan vastgezet, zodat het wapen over de gehele 180º heen en terug kon draaien. Dat gebeurde dan alleen bij frontale aanvallen. Moest er bijvoorbeeld één bepaald vast doel onder vuur genomen worden, dan werd het wapen vastgezet tussen de blokken. Dat heette het puntvuur. Verder kon het wapen nog op een rechtopstaande halfronde glijbaan op de affuit gemonteerd worden, om elevatie- en declinatievuur af te geven. De elevatierichting diende voor het beschieten van een helling van een berg, van onder naar boven. Het declinatievuur was juist voor de tegenovergestelde richting, van boven naar beneden. Verder lag er in de wapenkar nog een affuit voor luchtdoelen. Deze kon ook op de mitrailleur-affuit gemonteerd worden, maar deze werd alleen gebruikt bij laag aanvallende jagers. De kans op doeltreffendheid was niet zo groot.

Verder moest er achter de wapenkarren nog drie munitiekarren getrokken worden. We werden dan ook wel de trekhonden genoemd. In de vorige mobilisatie van 1914-1918 werden dezelfde karren getrokken door trekhonden. Maar van dat experiment is men afgestapt, omdat er vaak hevige gevechten uitbraken tussen de honden onderling tijdens het trekken, hetgeen ernstige problemen kon geven. Die moeilijkheden zouden bij menselijke trekkrachten niet plaatsvinden. Vandaar!

Het was traditie, dat iedere dienstplichtige infanterist, tijdens de vijf en een halve maand die hij moest dienen, één keer een soort prestatiemars moest maken. Dan rukte het hele regiment uit. Alles met elkaar bedroeg dat zo'n 1500 á 1600 man. Dat was een hele lange sliert. Voorop de tirailleurs met tamboers en hoornblazers, daarachter de mortieristen met trekkarren. De hekkensluiters waren de mitraillisten, verbindingstroepen, afdeling Rode Kruissoldaten of hospikken met ambulance. De mars werd gelopen met volledige gevechtsbepakking o.a. koppel met volle patroontassen, karabijn, gasmasker, pionierschep, opgerolde deken op de rug, bajonet, proviand en volle veldfles. Met elkaar zo'n vrachtje van 50 á 60 pond. Dat moest je allemaal meeslepen! En de volle karren moesten voortgesleept worden. Er werd dus een behoorlijke aanslag gepleegd op je uithoudingsvermogen. De route van de mars (45 km) was via Klarendaalseweg, Hoflaan, Velperweg naar Velp, Rheden, de Steeg naar Dieren. Terug over Dieren, Ellecom, Middachten, de Steeg, Posbank, Rozendaal, Velp en van Velp naar Arnhem. Een schitterende, mooie route met prachtig natuurschoon. Maar als het eind in zicht kwam, had je niet zo veel belangstelling meer in de mooie natuur. Dan was je wel zo'n beetje aan het eind van je Latijn.

Toen wij die morgen uitrukten, was het wel een héél imposant gezicht. Voorop de tamboers, in volle actie, strak en keurig in de pas marcherend over de Velperweg, hetgeen altijd veel belangstelling trok. Je kunt militarist of anti-militarist zijn, een goed marcherende Infanteriecolonne in volle uitrusting met trommelende tamboers en hoornblazers in actie, is héél imponerend. Het pakt je, of je wilt of niet! Dat ondervonden we steeds bij het tehuis van Oud-KNIL-militairen "Bronbeek" aan de Velperweg. De zogenaamde "kolonialen", die altijd gediend hadden in het Koninklijk Nederlandsch Indisch leger en hier hun laatste levensdagen sleten. Als we langs dat tehuis trokken, kwamen zij, die nog maar enigszins konden lopen, steevast naar de straatweg. Gekleed in hun oude model-uniformen, die ze destijds droegen, salueerden zij, stram in de houding staande. Deze vorm van eerbewijs ontroerde wel eens. Een enkele, die nog goed ter been was, marcheerde soms een eind met ons mee, achter de troep aan. Na een paar kilometer met ons te hebben meegelopen, maakte deze weer rechtsomkeert, richting "Bronbeek". -------- OLD SOLDIERS NEVER DIE --------

Na vijf en een halve maand te hebben gediend, met veel ups en downs, maar met meer ups en veel ervaring rijker, zwaaiden wij dan ongeveer half maart alweer af. Voordat we weer op de trein stapten, kregen we nog een heerlijk afscheidsdiner, namelijk rijst met goulash, zelfs soep vooraf en een toetje na. Dat kon er blijkbaar nog wel af, na vijf en een halve maand "trouwe dienst". Na thuiskomst kon ik mij weer melden bij het andere grote leger. Dat van de werklozen.

Klik hier voor een uitvergroting
Jan Kientz in burger
Zo verging het duizenden van onze soldaten. Als dank voor het dienen der natie was ik mooi mijn werk kwijtgeraakt. Op steunuitkering hoefden wij niet te rekenen, dat was er niet bij in de crisisjaren. Deze zorgen werden dan weer afgeschoven op de ouders, waarvan de vader vaak zelf ook werkloos was. Als er dan weer zo'n opvreter bij kwam, was het vaak kantje boord. Zelfs enige vergoeding voor aanschaf van nieuwe kleding was er niet bij. Al was het maar een bedrag van honderd gulden geweest! Dan had je je in die tijd volledig in de nieuwe spullen kunnen zetten, doordat je gegroeid was of magerder geworden, paste je niet meer in je oude plunje. Neen, je kon het wel bekijken destijds. Dan hebben de jongeren van tegenwoordig, als ze in dezelfde omstandigheden zouden komen te verkeren als wij destijds, het financieel gelukkig héél wat beter. En dan te weten dat Nederland zelfs in de crisistijd een schat- en schatrijk land was met zijn rijke koloniën in Oost- en West Indië, waar de inlander of koelie voor een paar kwartjes en een hap rijst in de week op de tabak- en theeplantages moesten werken voor hun gezin.

Na enkele weken werkloos te zijn geweest, kon ik weer aan de slag bij een aannemer van metselwerken, waar ik voor mijn diensttijd had gewerkt en mijn vak had geleerd. Dat was bij de gebr. Hölzel te Deventer, waar ik altijd met plezier heb gewerkt. Deze firma betaalde voor die tijd een behoorlijk loon, maar je moest wel heel hard werken. En goed werk afleveren, zowel kwalitatief als kwantitatief, anders kon je je troffeltje wel weer inpakken. Maar ik heb er goed mijn vak geleerd en heel veel ervaring opgedaan. Het was in die tijd pompen of verzuipen. Je moest je arbeidspaadje goed schoonhouden, anders was het afnokken geblazen. "Trek je jas maar weer aan", zeiden ze dan. En daar kon je het dan mee doen.

Er waren trouwens ook veel slechte figuren onder de aannemers. Soms was de menselijkheid ver te zoeken. Ik heb het zelf meegemaakt bij één van die zogenaamde heren, bij de bouw van een kazerne, waar ik aan het werk kwam. Eén keer heeft hij moeten lopen voor zijn leven. We begonnen daar met een ploeg van twaalf metselaars en enige opperlieden. Tijdens de werkzaamheden observeerde de aannemer himself de nieuwe ploeg gedurende de hele dag. Hij was niet bij ons weg te slaan. Af en toe schreef hij wat in zijn notitieboekje. Zo tegen half zes stapte hij naar verschillende mensen toe, vroeg naar hun naam en deelde hen dan even mede, dat zij ontslagen waren. Hun dagje loon, dat ze tegoed hadden, konden ze dan in de directiekeet in ontvangst nemen. En de volgende dag hoefden ze niet meer terug te komen. Door de nieuwe ploeg de hele dag te observeren en te beloeren om hun prestaties, was hij dan aan het selecteren gegaan. Degenen die het minst presteerden werden de sigaar. Hoewel het in doorsnee goede vaklui waren. Maar zo simpel lag het toen voor "Jan Boezeroen"! Zo werd er dan gesold en vernederd door die zogenaamde heren. Ik heb er een half jaar gewerkt en ben toen opgestapt naar een andere baas. Ik had er goed de balen gekregen bij die ellendeling.

Hij heeft voor zijn leven moeten lopen, toen hij de rapen gaar kreeg met een opperman. Deze joeg hem de hele bouw over met een schep in de hand. Een paar mensen hebben de opperman toen gegrepen, anders had hij hem afgemaakt. Hij kreeg wel een geldig ontslagbewijs, maar de aannemer maakte er verder geen politiezaak van. Anders had die stumper tenminste een jaar voor schut gegaan. Want de straffen voor dergelijke vergrijpen, bedreiging met de dood, waren toen niet kinderachtig.

Als dezelfde aannemer nieuwe vaklieden nodig had, zei hij wel eens: "Als ik één keer goed met mijn poot op de grond stamp, dan kruipen ze als wormen de grond uit". Wat dan betekende, dat er zo'n verschrikkelijk groot aanbod was door die werkloosheid, dat hij te kust en te keur kon gaan. Ik ben toen begonnen bij een nieuwe baas, de firma Denekamp en Zn., in Deventer. Een verschil van dag en nacht met de vorige. De oude baas was een heel gemoedelijke man en met de beide zoons was het heel prettig werken. Ze stonden in Deventer heel goed bekend. Je verdiende er heel goed en werd er heel goed behandeld. Ze wisten je te waarderen. Er was ook geen opjagerij of zo. De ene zoon was ook metselaar. Daar werkte ik mee samen. Als we een tijdje flink hadden aangepakt, zei hij vaak: "We nemen er nog eens vijf. De boog kan niet altijd gespannen staan". We gingen dan even op de rand van de speciekuip zitten praten en rookten er een cigaretje bij.

Als het erg warm weer was haalde hij vaak bier of fris. Dan zochten we met het hele personeel de schaduw op en werd er even de tijd voor genomen. Maar even zo goed werd er flink gewerkt. Door die menselijkheid was het personeel ook veel beter gemotiveerd om iets te presteren. Daar heb ik gewerkt tot de mobilisatie werd afgekondigd in augustus 1939. Het speet mij heel erg - en de directie van de firma Denekamp en Zn. Ook - dat ik werd opgeroepen. Ik had er een heel prettige werktijd gehad. Na de capitulatie kon ik direct weer bij hen beginnen.

Mobilisatie augustus 1939

Er waren inmiddels internationale spanningen ontstaan doordat Hitler-Duitsland alle verplichtingen, die het was aangegaan bij de ondertekening van het verdrag van Versaille, na zijn capitulatie, aan zijn laars lapte en het erg lakse optreden van de geallieerde landen, zoals Engeland, Amerika en Frankrijk ten opzichte van Duitsland. De herstelbetalingen werden stopgezet. De Duitsers eisten ontruiming van het Rijnland met inbegrip van het Roergebied en het Saargebied (wat oorspronkelijk Duits was). Deze gebieden waren na de nederlaag van Duitsland in 1918 bezet door Franse, Engelse en Belgische troepen. Nadat de Nazi's in 1933 de macht hadden overgenomen, was hun eerste doel alle betalingen stop te zetten, die ze aan de geallieerde troepen verschuldigd waren.

Om de troepen uit de bezette zones weg te krijgen, probeerden ze toestemming te krijgen voor het houden van een volksstemming in de bezette gebieden. Voor weer aansluiting met de "Heimat". Je kon wel op je vingers natellen hoe de uitslag van de volksstemming zou zijn. Door de voortdurende propaganda van Goebbels en consorten, alsmede de opzwepende redevoeringen van Adolf Hitler was het overgrote deel enthousiast bereid om "wieder Heim ins Reich" opgenomen te worden. Aldus geschiedde.

De geallieerden waren wel content met zo'n oplossing. De bezetting kostte miljarden en nog eens miljarden. Goedkoper kon het niet. En van een kale kip valt er eenmaal niet te plukken. Direct nadat de bezettingstroepen vertrokken waren, stroomden de Duitse troepen, na vijftienjarige bezetting, met klokgelui, fanfare en feestelijkheden het Rijnland en Saargebied binnen. Hitler had na de machtsovername tot de herbezetting van West-Duitsland al een behoorlijk sterk leger opgebouwd, onder oogluikend toezicht van de geallieerden. Met de opbouw van de Luftwaffe, onder leiding van Hermann Göering was ook al gestart. De Krupp-fabrieken in Essen draaiden alweer op volle toeren, onderwijl ook wapens producerend voor Engeland, Frankrijk en andere landen.

De toeleveringsmaterialen konden ze zelf fabriceren. IJzererts en andere benodigde delfstoffen waren in voldoende mate aanwezig in eigen land. Alles concentreerde zich koortsachtig op de herbewapening. Duitsland kampte met een werkloosheidcijfer van vier miljoen werklozen. Deze werden direct ingezet bij de aanleg van de "Autobahnen" van Noord naar Zuid en van Oost naar West. Ook bruggen en andere verkeerswegen werden aangelegd om bij een eventuele oorlog militair vrachtvervoer zo snel mogelijk te doen plaatsvinden. Ook werden velen ingezet bij de bouw van fabrieken voor oorlogsmaterieel.

Na de bezetting van het Rijnland en het Saargebied werd de zogenaamde Siegfriedlinie gebouwd, die over een lengte van het Roergebied tot ver in Zuid- Duitsland doorgetrokken werd. Deze linie bestond uit zware betonnen kazematten of bunkers, meestal ondergronds, tankversperringen en mijnenvelden. Onneembaar zo te zien! En dit allemaal onder het oog van de geallieerden. Hoe was het mogelijk, dat dit plaats kon vinden! Ik heb mij vaak afgevraagd, of al die oorlogen en mensenvernietiging soms gepland zijn. Want een tijd van vrede betekent vaak weer voorbereiding van een nieuwe oorlog. Slechte economische omstandigheden, grote werkloosheid en overbevolking ontaarden meestal in mensenvernietiging en oorlog.

Wereldoorlog II had volgens mij voorkomen kunnen worden, als de geallieerden direct ingegrepen hadden bij de militaire wederopbouw van Nazi-Duitsland. Want toen al kon men op de vingers natellen wat de bedoeling van Hitler en het Nazisme was. Namelijk één groot Duits Rijk met inlijving van Sudetenland, Polen, Oostenrijk en de Balkanlanden. En "Der drang nach Osten" bijv. Rusland, Letland, Litouwen. "Heute Deutschland, Morgen die ganze Welt", was één van die propaganda-leuzen, waaruit men kon opmaken wat er op het spel stond en wat de voornemens waren. Door al die gemakkelijke overwinningen en herbezetting van Rijnland en Saargebied enz. begonnen ze zich met Oostenrijk te bemoeien. Dit land moest ook ingelijfd worden, het geboorteland van de Führer. En hoe kon het anders, het werd zonder slag of stoot ingenomen. Alleen werd voor de inlijving de Rijkskanselier Dolfuss van Oostenrijk door een Sonderkommando SS doodgeschoten.

Door al die gevaarlijke ontwikkelingen, veroorzaakt door Nazi-Duitsland, zag Nederland zich genoodzaakt de mobilisatie af te kondigen. Ver voor deze mobilisatie waren er al voorzorgsmaatregelen getroffen. Een gordel van verdedigingswerken werd aangelegd, namelijk de grote forten aan de Afsluitdijk, kazematten aan de IJssel en Maas, kleine bunkers bij de bruggen en wegversperringen. Op strategische punten werden veldversperringen aangelegd. Langs de Nederlandse kust werden artilleriestellingen gebouwd. Dat gebood onze neutraliteit, om zowel een aanval uit het Oosten te kunnen keren, als uit het Westen af te kunnen slaan. Maar de werkelijkheid zou wel anders uitpakken!

Op 19 augustus 1939 werd de algemene mobilisatie afgekondigd voor de leger- vloot en luchtstrijdkrachten. Zo stond ik dan weer met vele lotgenoten, bepakt en bezakt op het station van Deventer. Mobilisatiebestemming Doesburg bij Dieren, maar dan aan de andere kant van de IJssel. Doesburg is een heel oud garnizoenstadje met een heel oude kazerne, de Willem III-kazerne. Het afscheid op het perron van Deventer was vaak ontroerend. Er waren ook nog wel veel oude knapen bij, van ongeveer 35 à 36 jaar, die afscheid moesten nemen van vrouwen, kinderen en verloofden. Er is toen menig traantje gevallen!

Na aankomst in Dieren, moesten allen met bestemming Doesburg eruit. Daarna werd afgemarcheerd via de IJsselbrug naar Doesburg. Dit stadje puilde al uit van de militairen. Het was vermakelijk om te zien hoe vele soldaten erbij liepen. Vooral de ouderen. De één had geen uniformbroek meer aan, alleen een oude burgerbroek, waarschijnlijk opgevreten door de motten. Een ander had geen soldatenschoenen meer aan, dit euvel was dan verholpen door klompen aan te trekken. Er waren erbij die geen beenwindsels of putties meer hadden, die liepen gewoon in de soldatenbroek. Bij één zag ik nog, dat zijn lange witte onderbroek er onderuit kwam. Nou, dat leek helemààl prachtig! Zo zag je veel van die figuren rondlopen. Het werkte wel erg op de lachspieren. Heel veel hadden hun militaire plunje niet onderhouden en dan hebben de motten al gauw vrij spel. Het was wel leuk je oude dienstmakkers weer te ontmoeten en daar werd 's avonds dan ook flink op gefuifd. Alleen, er was die dag een drankverbod op sterke drank, zoals jenever, brandewijn, cognac enz. Bier mocht wel getapt worden, alsof je daar niet kachel van kunt worden.

Onze compagnie werd ondergebracht in een school, waar de lokalen waren bedekt met een dikke laag stro. Dat gaf weer problemen met het zoekraken van verschillende voorwerpen in het stro. Vooral als het kleine dingen betrof, zoals horloges, scheerapparaatjes of geldstukken. Het werd op het laatst een grote rotzooi. Overal lag stro, zelfs op de straat voor de school. Niets werd er opgeruimd, want men had wel wat anders aan het hoofd dan opruimen en schoonhouden. Er lagen zo ongeveer tweehonderd man in die school. Met als gevolg, dat al gauw de W.C.'s verstopt raakten, hetgeen een vreselijke stank veroorzaakte. Weldra stonden vloeren van de toiletten blank en daarin lag weer stro te rotten. Een verschrikkelijke bende. Tot overmaat van ramp kwam er 's avonds tegen een uur of elf een ploeg binnen, zwaar in de olie en die moesten met zijn allen eerst naar de W.C. Er waren er enkelen bij, die niet meer op hun poten konden staan. Ze zochten dan hun ligplaats op in die zwijnerij, zodat enkelen van hun "zuip-genoten" er overheen struikelden. En zo lagen de meeste van hen in de rotzooi te rollen. Vreselijk! Een van hen die in de stank lag te rollen, schreeuwde nog: "Een overstroming". Een paar jongens hebben toen in een berghok van de school een paar lagen stro gevlijd, en die knapen die in de rotzooi lagen daar heen gesleept en in het stro gegooid, zodat ze daar hun roes konden uitslapen. Maar de stank bleef nog dagen aan hun kleren hangen.

De eerste mobilisatiedag was één grote puinhoop! De tweede dag werden er al wat meer zaken op orde gesteld. Er werden schildwachten aangewezen. Wapens waren er nog niet. Die moesten nog aangevoerd worden uit de wapendepôts of arsenalen. En als wapen voor de schildwachten werden dan, ó ironie, bezemstelen uitgedeeld, wat een pure bespotting van de soldaten inhield. Moet je je voorstellen: een schildwacht met een bezemsteel over zijn schouder heen en weer stappend voor de school en soms nog eerbewijzen brengend aan de officieren. Idioter kon het niet! Nou, die vertoning ging mooi niet door. Want ze verdomden het gewoon. Toen werd er besloten om met zo'n scherpe steekschep op wacht te gaan staan. Dat vond wèl instemming.

's Avonds was het uitgaansverbod, omdat het de vorige avond totaal uit de hand was gelopen. Dat gold ook voor de andere onderdelen. Daar hadden zich ook excessen voorgedaan. Die dag werd benut met het inschrijven en het uitdelen van uitrustingsstukken, zoals eetbestek, gasmaskers, broodzakken, veldflessen, eetketels, patroontassen en wapens. De zware wapens kregen we op onze oorlogsbestemming.

Zo langzamerhand kwam er wat schot in de mobilisatietoestanden. Zo verliepen er enige dagen van verveling. Blijkbaar was er nog geen vaste bestemming vastgesteld. Totdat plotseling er order afkwam dat alles in gereedheid moest worden gebracht voor de afmars, bestemming onbekend. De volgende morgen, heel in de vroegte zou worden afgemarcheerd naar Dieren. Vandaar op de trein naar Arnhem. In Arnhem overstappen richting Amersfoort. Hier weer overstappen met bestemming Veenendaal. Daar gekomen met het hele regiment uitstappen en zich marsvaardig maken.

Nog werd het eindpunt geheim gehouden. Misschien moesten de troepenverplaatsingen in verband met de strategie geheim blijven. Ook moesten de regimentsnummers van de veldmuts verwijderd worden. Eindelijk werd dan weer het startsein gegeven. Eerst door Veenendaal richting Elst. Hier werd een marspauze ingelast. Het was die dag erg warm. Toen we zo aan de kant van de weg lagen, werden we door de inwoners van Elst onthaald op thee, koffie of limonade. Een heel sympathieke attentie! Vanuit Elst werd verder gemarcheerd naar Amerongen, waar we in de middag aankwamen. Dat was dan een marsje van ongeveer vijftien kilometer geweest, wat niet meeviel met die hitte. En zeker niet met een zware bepakking!

Amerongen is een heel aardig oud plekje. Er staat nog een kasteel en het doet wat middeleeuws aan. De bevolking kwam ook wel gemoedelijk over. Als we 's avonds wat wandelden door het dorp werden we vaak zo maar binnengeroepen voor een bakje koffie. Onze compagnie werd ingekwartierd in een groot, heel oud gebouw. Het leek wel een klooster, voor zover ik het mij herinner. Het stond toen helemaal leeg en het gaf nogal een verwaarloosde indruk.

Na een paar dagen bivak in Amerongen werden we al weer marsvaardig gemaakt voor de volgende bestemming. Weer ging het richting Veenendaal. We dachten eerst weer naar Veenendaal te gaan, maar nee, bij de afslag Elst-Veenendaal ging het richting Rhenen. Daar gearriveerd, werd ons bekend gemaakt, dat de Grebbelinie onze vaste bestemming zou worden. We werden ingekwartierd in het dorpje Achterberg, ongeveer twee kilometer van de Grebbeberg verwijderd.

We werden nog toegesproken door een kolonel. Dit vond plaats in een dennenbos tegen Rhenen aan. De juiste plaats weet ik niet meer. Er werd ons uitgelegd wat onze taken zouden zijn in geval van oorlog en de zeer belangrijke betekenis, die de Grebbeberg zou hebben en de verdediging daarvan. Bij doorbreking van die Grebbelinie zou de opmars vrijliggen naar de zogenaamde Vesting Holland. En dat moest koste wat kost voorkomen worden. De Grebbelinie was een verdedigingsgordel van de Grebbeberg tot voorbij Amersfoort. Maar die linie was heel dun bezaaid met verdedigingsstellingen. Dus van een succesvolle verdediging kon dan ook geen sprake zijn. De kolonel, die ons toesprak had nog meer van die prachtige theorieën, maar de realiteit in de nabije toekomst pakte heel anders uit. Dat is in de Meidagen wel gebleken.

Hij verwachtte wel, dat de Grebbeberg en nabij liggend gebied de zwaarste stoot moest opvangen. Die voorspelling bleek later juist te zijn. In dat gebied werd dan ook tijdens de mobilisatie de meeste aandacht besteed aan de aan te leggen versterkingen, zoals gevechtsopstellingen, loopgraven, betonnen en stalen bunkers of kazematten, artillerieopstellingen en brede prikkeldraadversperringen hier en daar. Op belangrijke punten werden landmijnen geplaatst. Ook werden in het resterende gedeelte van de Grebbelinie, bijvoorbeeld bij Veenendaal, Scherpenzeel, Woudenberg en Renswoude versterkingen aangelegd, maar lang niet zo intensief als bij de Grebbeberg en directe omgeving. Trouwens in de buurt van Veenendaal, Woudenberg en Renswoude is heel veel geschoten door artillerie. Wij konden dat 's nachts horen en zien. Dan kon je het mondingsvuur uit de kanonnen zien flikkeren.

Na de toespraak van de kolonel werd afgemarcheerd naar de kwartieren, waar we voorlopig zouden worden ondergebracht. Dat was bij de boer in de stal. Dat kon toen nog, wat de tijd van het jaar betrof. Het vee was immers nog in de wei. Die inkwartiering heeft geduurd van augustus tot begin november. Toen konden we de barakken betrekken. Wij kwamen met een man of tien terecht bij een boerenechtpaar op leeftijd, met twee zonen van ongeveer mijn leeftijd. Heel aardige mensen. Het waren Gerrit v.d. Brink met zijn vrouw, haar naam weet ik niet meer, en hun zonen Gerrit en Henk. Ze bewoonden een klein boerderijtje. In de oorlogsdagen is het door granaatvuur verwoest. Dat boerderijtje stond aan de Weteringsteeg een eindje van de weg het land in. De andere soldaten van onze compagnie en regiment werden over andere boerderijen verdeeld. Dus het dorpje Achterberg zat volgepropt met militairen. In het gebied rondom Rhenen tot aan Veenendaal toe lagen ongeveer zeven à achtduizend man, waaronder infanterie, artillerie, luchtafweertroepen, administratief personeel, Rode Kruisafdelingen enzovoort.

De eerste dagen was het één grote chaos. Wat ook niet anders kon, omdat alles opnieuw geregistreerd moest worden. De onderdelen moesten nog geformeerd en ingedeeld worden. Kleding, schoeisel, ondergoed en werkkleding moesten nog uitgedeeld. Het kaderpersoneel, zoals officieren, onderofficieren enz. moesten nog geplaatst worden over onze compagnie. De namen van de officieren kan ik mij nog enigszins herinneren:

Compagnie-commandant Kapitein N.A. Schümann, uit Amsterdam
1e Luitenant E. Wevers, uit Enschede (sectie 16 M.C.)
1e Luitenant P.F.J.M. Storms, uit Amsterdam (rechter sectie)
Luitenant Linneman, uit Den Haag (mogelijk bedoeld H. Lindeman, reserve 1e luitenant 19e Compagnie Mortieren van 8)

Onderofficieren:
Sergeant W. Schuiling, uit Arnhem (sectiecommandant)
Sergeant Hettinga, uit Groningen
Sergeant Speelberg, uit Deventer
Sergeant W. Visscher, uit Deventer
Sergeant Nijhof, uit Wierden
Sergeant Kuiper, uit Almelo ?
Sergeant Beugels, uit Emmen
Sergeant Roelofs, uit Almelo
Bataljonscommandant Majoor Weber

Over Majoor (W.F.) Weber gaat nog een mooi verhaal. De Majoor had als bijnaam "De Bal Gehakt". Hij was een korte, corpulente kerel met een hele dikke buik, vandaar die bijnaam. Voor de oorlog moest hij eens in de Willem III-kazerne te Doesburg een defilé afnemen. Hij moest daar enige hoofdofficieren begeleiden bij een inspectie van een troependefilé op de binnenplaats van de kazerne. Dat zou allemaal te paard plaatsvinden. Alles stond model opgesteld en bij het bestijgen van het paard begon het feest.

De andere officieren hadden geen probleem met het opstijgen, maar Majoor Weber vanwege zijn corpulentie en zijn korte beentjes lukte het maar niet. Hij kon met geen mogelijkheid de voeten in de stijgbeugels plaatsen. Hij sprong en wroette en kreeg een dik rood hoofd, want hij schaamde zich dood, ten aanschouwe van de hele troep. Totdat één van de hoofdofficieren er een soldaat uitpikte en tegen hem zei: "Help jij de Majoor eens even en geef hem een opwippertje." De Majoor stond niet zo sympathiek bekend bij zijn soldaten. Waarschijnlijk heeft de betreffende soldaat gedacht: "Nu is mijn gouden uur aangebroken, nu neem ik hem te grazen." Hij kreeg toen ook nog met veel moeite de voeten in de beugels dankzij de soldaat. Maar dat opwippertje werd wel zo serieus genomen, dat het een zwieper werd, zo krachtig zelfs, dat de majoor over de bok heen vloog en aan de andere kant terecht kwam. Op dat moment ging er een flink gejuich op. Ondanks pijn en woede gaf de Majoor niet op. Ze moesten hem weer helpen, maar nu met twee man en dat ging prima. Of hij later, de voor hem zo beschamende gebeurtenis op de soldaat heeft verhaald, vermeldt de historie niet.

Het dorpje Achterberg ligt ten westen tegen een uitloper van de Grebbeberg aan de Cuneraweg. Deze weg loopt vanaf de straatweg Wageningen-Rhenen tot aan Veenendaal. De bevolking bestond voornamelijk uit kleine boeren. Over het algemeen waren de mensen wel vriendelijk en gastvrij. Hun kerkelijke gezindheid deed mij wel wat Staphorst-achtig aan. Tijdens de kerkgang was alles in het zwart gekleed. De mannen hadden zwarte lakense pakken aan en zwarte petten op. De vrouwen waren ook geheel in het zwart. Wij hoefden 's zondags niet te proberen om te kaarten. Dan zwaaide er wat. Dan werden ze echt goed boos, want dat werd beschouwd als zondag-ontheiliging. 's Zondags was het er dan ook een oase van rust en stilte. Dan hoorde je enkel de kippen wat tokken en rondscharrelen. Men hield er hier veel pluimvee op na, kippen, eenden en kalkoenen. Dat was dan Achterberg.

Tijdens de eerste vier à vijf weken werden de verloven ingetrokken, wat nu niet bepaald de instemming van de soldaten had. Een soldaat zonder verlof naar huis, dat was een verschrikkelijk iets in hun ogen. Maar er zijn vele wegen die naar Rome leiden om dergelijke maatregelen te omzeilen. En van die foefjes paste ik een keer toe en dat flikten velen met mij. Dan ging men zó te werk:

Ik vroeg aan één van de zoons van de boer, bij wie ik ingekwartierd was, (Hij was ongeveer van mijn leeftijd en had nagenoeg hetzelfde postuur): "Henk, de verloven zijn allemaal ingetrokken, zoals je misschien wel weet. Nu wil ik zaterdagmorgen, als het even kan graag naar huis tot zondagavond. Ik kan natuurlijk niet in mijn uniform, want dan pakken ze mij bij de eerste de beste controle van de militaire politie. Dat kan ik niet riskeren. Als ze mij pakken word het een geval van desertie. In geval van oorlog wordt dat bestraft met de kogel. In mobilisatietijd kom je voor de krijgsraad, wat misschien een streng arrest van enige maanden oplevert. Kun je mij dit weekend aan een oud burgerkloffie helpen?" Hij antwoordde: "Daar ben ik voor te porren. Ik heb nog wel iets voor je liggen." Hij was wel een boerenjongen, maar wel vlot en enigszins avontuurlijk aangelegd. "Kom maar mee"' zei hij, "Ik heb wel wat liggen, dan kun je het aanpassen." Ik met hem mee naar binnen. Hij vertelde zijn ouders wat ik graag wilde. Dezen vonden het ook prachtig. Hij haalde het pak boven van zijn slaapkamer. En wat voor kostuum bleek het te zijn? Juist zo'n Staphorster pakkie, pikzwart en de broek met van die heel nauwe pijpjes. Er was ook nog een zwarte pet bij. Maar dat was mij een beetje te veel van het goede. "Die hoef ik niet op", zei ik tegen hem. Ik was eerst wel wat verbouwereerd. Kun je nagaan, zo'n zwart lakens pak had ik niet verwacht. En ik was nogal wat zinnig wat kleding betrof. Maar enfin, ik had A gezegd, dus moest ik nu ook maar B zeggen, hoewel ik er behoorlijk moeite mee had. "Ga maar even mee naar boven, dan kun je het aanpassen" zei hij. Het paste goed, allen de pijpen waren een beetje aan de korte kant. "Het staat je goed, hoor", grijnsde hij. Zijn vader en moeder vonden het een prachtige grap.

Nu moest ik het nog op een akkoordje zien te gooien met mijn dienstmakkers, om mij 's avonds present te melden bij het avondappèl. Dat gebeurde dan om een uur of elf door de Sergeant van de week. Deze controleerde dan zogenaamd de kwartieren, of de manschappen allemaal present waren. En het gebeurde ook wel eens niet. Want in het begin was alles nog wat in de hobbel en ging het met de discipline vaak wat op zijn boerenfluitjes. Ik sprak dus met de jongens af, dat zij mij 's zaterdagavond present zouden melden. Er bleek wel controle geweest te zijn, maar het was allemaal gemoedelijk verlopen. De Sergeant stapte 's avonds de stal binnen en riep: "Is alles present?" "Ja!", schreeuwden de jongens". "Nu, maf ze dan maar weer", riep hij terug. En weg was hij.

De zaterdag dat ik op stap ging, was er geen dienst-, of ochtendappèl. Dat trof dus. Ik had mijn mooie zondagse pak aangetrokken. Een wit overhemd met zwarte strik had ik er ook bij gekregen. Zo stond ik daar in vol ornaat in mijn buitenmodelletje, klaar voor de missie en huisbezoek. Hoe ik het aangedurfd heb, is mij nog steeds een raadsel. Enfin, tegen een uur of tien, uitgeleide gedaan door mijn dienstkameraden en de familie v.d Brink (onder grote hilariteit en mij succes toewensend), stapte ik mooi richting bushalte. Deze bushalte was in die dagen nog gelegen bij de oprit van de Grebbeberg, zodat ik eerst een half uurtje moest lopen. Ik had toen nog van die soldatenkistjes aan, wat heel leuk stond onder dat zwarte pak met die nauwe, korte broekspijpjes. Dat eindje naar de bushalte heb ik wel spitsroeden gelopen. De boeren daar, waren wel gewend dat er in het zwart gewandeld werd, maar dan alleen op zondag bij kerkgang. Tijdens dat wandelingetje had ik nogal wat bekijks, maar gelukkig geen commentaar van de dorpelingen. Ik vroeg mij intussen wel af, hoe het allemaal zou aflopen in bus en trein. Maar dat was dan weer van later zorg. Als ik eerst maar thuis zou zijn. Na even gewacht te hebben bij de halte, naderde de bus van de Utrechtse busonderneming op het traject Utrecht-Arnhem. Daar een enkele reis naar Arnhem gekocht, terwijl ik dacht: "Oh, oh wat ben ik begonnen!" Tot overmaat van ramp zat de bus bijna vol. Een stel van die giechelende meiden hadden mij al direct in de peiling, omdat ik er zo prachtig uitzag in dat mooie Staphorster pakkie. Ze zaten maar wat te gniffelen en elkaar wat in het oor te fluisteren, maar gelukkig stapten ze in Wageningen uit. Verder verliep de reis vlot. In Arnhem ben ik vlug overgestapt in de trein naar Deventer. Ik trof gelukkig een lege coupé, dus liep ik niet in de gaten. Je had in die oude treinen geen doorlopende wagons, maar één-deurscoupé's. In zo'n coupé konden ongeveer zo'n tien personen plaatsnemen. Verder was het afgesloten.

Tot Zutphen zat ik daar mooi allen, daar stapten toen een paar mensen in, maar tot Deventer heb ik verder geen problemen gehad. Bij het verlaten van het station, trof ik wonder boven wonder mijn broer Gijs met zijn meisje, en mijn broer Ko. Mooier kon het niet. In eerste instantie herkenden ze mijn niet. Ik moest hen er op attenderen, anders waren ze me gewoon voorbij gelopen. Ze stonden perplex. Wat hebben ze gelachen. Zoiets hadden ze van mij nooit verwacht. Bij thuiskomst stond mijn vader helemaal versteld, maar hij vond het een prachtige stunt. En dat pak sloeg alles.

's Zondagsmiddags was het weer afnokken geblazen. Ik heb toen wel even de boerenkleertjes in een koffer gepakt, en in mijn eigen oude broek en jas op de trein gestapt richting mobilisatiebestemming, waar ik zonder moeilijkheden aankwam met een Deventer koek voor de familie v.d. Brink voor hun welwillende medewerking. Achteraf beschouwd is het wel een riskante onderneming geweest. Ik had wel verlinkt kunnen worden. Ik had in de buurt of onderweg wel een bekende tegen kunnen komen. Maar daar sta je in het begin niet bij stil.

Terug in Achterberg

Door de grote achterstand in de Grebbelinie, wat betreft de verdedigingsstellingen werd onmiddellijk gestart met het aanleggen van loopgraven, schietopstellingen en prikkeldraadversperringen. Er werden grote materiaalopslagplaatsen aangelegd voor hout, gereedschappen, carbolineum, balken en ronde palen. Eerst werd er zand aangevoerd uit de zandafgravingen bij Veenendaal. Alles werd bovengronds aangelegd. De stellingen en loopgraven konden niet uitgegraven worden, omdat de grond te drassig was. Bij een eventuele inundatie van het gebied zou het een ramp betekenen.

Bij de bouw van de stellingen werden eerst dikke, ronde palen ingeheid met een handhei, welke door vier man werd gehanteerd. De palen werden in een enigszins scheve stand geheid. Dat was voor tegendruk van al het zand, dat tegen de wanden van de loopgraven en schietstellingen werd gestort. Die palen werden dan vastgesjord met dik zwaar ijzerdraad. Daarna werden de wanden betimmerd met dik plankhout, waarna begonnen kon worden met het aankruien van zand tegen de stellingen. Duizenden kubieke meters zand is er verwerkt in de stellingbouw. Dat werd allemaal door militairen gedaan onder toezicht van deskundigen in de stellingbouw. De meeste stellingen werden gebouwd tussen de boomgaarden, zodat ze enigszins gecamoufleerd waren tegen vliegtuigen.

Onze stellingen werden gebouwd aan de Weteringsteeg en directe omgeving met schootsrichting "Kruiponder", een boerderij aan het riviertje de Grebbe. Het voorterrein van de stellingen tot aan de Grebbe was hoofdzakelijk weiland met een paar boomgaarden. Dus een goed overzichtelijk schootsveld. Ook werden er zo tussendoor betonbunkers gebouwd met betonnen onderbouw en afgedekt met een halfronde stalen koepel van tien cm. dik. Deze werden vaak Gietstalenkazematten genoemd. Ze staken ongeveer één meter boven het maaiveld uit. De bezetting bestond uit vier mannen met zware mitrailleur. Deze betonbunkers werden gebouwd, voor zover ik het mij kan herinneren, door de fa. Bruil, aannemers van weg- en waterbouw uit Ede. Gedurende de tien maanden, dat we daar gelegerd zijn geweest, waren we minsten zes maanden druk met het aanleggen van verdedigingsstellingen.

Daarbij hebben we nog verscheidene dagen doorgebracht met het hakken van brede ijssleuven in het inundatiegebied. Zelfs op zondag. Dat gebeurde allemaal in de zeer strenge winter van 1939-1940. Er is toen nog een elfstedentocht verreden, waaraan nog verschillende soldaten van ons hebben deelgenomen. Voor de militaire deelnemers zat er nog een extra verlof van drie dagen aan vast. Dus dat lokte wel. We zijn op die kale ijsvlakten wel vernikkeld van de kou. De ijssleuven, die we hakten en zaagden, moesten voorkomen, dat de vijandelijke tanks en pantserwagens over het ijs zouden doorstoten. Gedurende de hele winter heeft het voorterrein onder water gestaan, maar toen de oorlog uitbrak, kwam alles droog te liggen. Ra, Ra, hoe kon dit.

Zo zijn er veel onverklaarbare dingen gebeurd, wat naar sabotage en spionage rook. Enige weken voordat de oorlog uitbrak werden er in verschillende stellingsgebieden lichtkogels afgeschoten. Wat de betekenis daarvan is geweest is altijd een raadsel gebleven. Men heeft de daders nooit te pakken kunnen krijgen. Ik heb het zelf nog een keer meegemaakt met nog een paar andere soldaten. We hadden toen de bewuste nacht juist patrouilledienst. De wachtdienst was pas ingesteld ook al in verband met die geheimzinnige lichtkogelseinen en andere verdachte dingen, zoals het zich verdacht ophouden in gebieden, die van strategisch belang waren. Wij hadden de bevoegdheid om auto's aan te houden, die 's avonds of 's nachts in die bewuste gebieden reden. Wij controleerden vaak of er voorwerpen zoals wapens, fototoestellen of explosieven vervoerd werden. Ook oefenden wij controle op autopapieren uit. Daar werd door ons ook wel een beetje misbruik van gemaakt. Och, we waren nog jong en het stond ook wel een beetje stoer om zo'n wagen aan te houden. Eerst werd door ons een stopteken gegeven met een rode lamp, waarna de controle uitgevoerd werd terwijl één van ons klaar stond met getrokken en doorgeladen pistool voor eventualiteiten. De gehele inhoud van de auto werd doorzocht. We vonden dat allemaal heel interessant.

Klik hier voor een uitvergroting
Op wacht in Achterberg (1939-1940) » meer
Die bewuste nacht hadden we patrouillewacht met zes man. Drie patrouilles van twee man. Eén patrouille was reeds op pad. We zaten met vier man in het wachtlokaal, een houten keetje met een kachel erin. Het stond aan de Weteringsteeg even om de hoek van de Hogesteeg. Het zal zo ongeveer tegen twee uur geweest zijn, toen één van ons even naar buiten ging om een luchtje te scheppen. Direct daarna kwam hij weer naar binnen stormen en schreeuwde: "Verdomme! Jullie moeten direct naar buiten komen!" Wij eruit, en ja hoor! We konden nog net zien, dat er een lichtsein afgevuurd werd. Dat was niet zover van ons af en dichtbij een schietopstelling achter een boerderij aan de Hogesteeg. Wij vlogen er met zijn vieren direct heen met getrokken en schietklaar pistool in de hand. We crossten links en rechts door de stelling overal goed controlerend tot zelfs ver buiten de stelling. We hebben niets kunnen vinden.

Terwijl wij naar het wachtlokaal terugkeerden, troffen we iemand in de buurt van de boerderij. We vroegen hem, wat hij daar zo laat te maken had. Hij zei: "Sinds wanneer is het verboden, dat een boer op zijn eigen land of erf mag komen?" Het was de boer zelf, zijn naam weet ik niet meer. En daar stond je dan. Die slag was aan hem. Een van ons heeft toen nog geopperd om hem te fouilleren. "Ga je gang maar"' zei hij toen, en begon zelf al zijn zakken binnenste buiten te keren. Wij vonden het allemaal wel erg verdacht, maar je moet het maar kunnen bewijzen. En dat was moeilijk. Zulke dingen moeten op heterdaad betrapt worden.

Stellingbouw

Ons dagelijks werk bestond in hoofdzaak uit het bouwen van versterkingen, in een zo hoog mogelijk tempo. Mankracht was er genoeg en materiaal ook. Alles werd van hout en zand gemaakt. De schuttersopstellingen van de zware mitrailleurs waren van betere kwaliteit dan de loopgraven eromheen. Die werden overdekt met dikke ronde palen en daaroverheen weer plankhout met asfalt. Daarna werd alles weer afgedekt met een dikke laag grond.

Klik hier voor een uitvergroting
Situatieschets van de toestand op 11 mei 1940 in het vak van 19 R.I. (1955)
Voor voltreffers waren die stellingen totaal ongeschikt. Alleen voor scherfwerking zat je redelijk veilig. De verbindingsloopgraven en de schuttersopstellingen stonden in onze sectie met elkaar in verbinding, zodat je in hachelijke omstandigheden redelijk goed afgedekt bij elkaar kon komen. Verder waren er in de loopgraven aan de zijkanten diepe schuilnissen ingebouwd met vijf centimeter dikke houten schotten als afscherming van de ingang. Die schotten waren aan de binnenkant voorzien van handvatten, zodat je het schot aan de binnenkant kon vasthouden bij eventuele beschieting.

De drie stellingen stonden vijftien à twintig meter uit elkaar. De middelste was een dikke betonbunker met een zware ronde staalkoepel afgedekt. Deze werd gebouwd door een aannemer. Wij moesten de zandstellingen met de prikkeldraadversperringen maken. De eerste stelling hebben we gebouwd aan de rand van een bosperceel aan de (Zuidelijke) Meentsteeg om de hoek van de Weteringsteeg, en de tweede aan de Weteringsteeg in de buurt van de Hogesteeg. Verder werden er in dat gebied uitgangstellingen voor de tirailleurs gebouwd. De commandoposten bevonden zich meestal in kelders van boerderijen. Er was ook nog een veldlazaret aan de Meentsteeg bij de spoorlijn Rhenen- Veenendaal. Ook in de boomgaarden van het dorpje Achterberg stonden stellingen. Dat was zo ongeveer de situatie in en om Achterberg wat de verdediging betrof. Praktisch de gehele mobilisatietijd zijn wij er druk mee geweest, zo nu en dan nachtoefeningen en marsen houdende om fit te blijven. En we zijn nog een week naar het infanterie-schietkamp "de Harskamp" op de Veluwe geweest voor schietoefeningen, welke ook bijgehouden moesten worden.

Ontspanning en recreatie voor de militairen

Er is niet zo heel veel gedaan voor de ontspanning van de gemobiliseerden. Je mocht blij zijn als er ééns in de drie maanden een voorstelling werd gegeven door een toneel- of cabaretgezelschap. Wel werden er zo nu en dan van die vervelende oudbakken films gedraaid. Je moest jezelf maar zien te vermaken met kaarten, biljarten of een pilsje drinken, hetgeen wel eens uit de hand liep.

In de weekends, als we geen verlof hadden, gingen we meestal naar Rhenen of Wageningen. Een enkele keer naar Veenendaal, maar daar was het meestal niet zo gezellig als in de twee andere plaatsen. We hebben ook nog wel eens gedanst in "de Wereld", waar later de capitulatievoorwaarden werden getekend. In Rhenen dronken we nog wel eens een potje bier in "de Koning van Denemarken". Een café-restaurant, waar in die tijd veel militairen kwamen. Ook het café "het Viaduct" werd vaak met een bezoek vereerd. In de Meidagen zijn beide zaken verwoest door beschieting van de Duitsers. Maar ze zijn later weer opgebouwd, zoals ik later gezien heb tijdens een autotocht door Rhenen.

Eén keer zijn we met een ploeg militairen in Wageningen wat doorgezakt. Wij waren die avond leuk op stap geweest en hadden niet meer gepiekerd over de vertrektijden van de bus. En aangezien de dienstregeling van de busonderneming geen rekening hield met soldaten die aan de zwier gingen, misten we de laatste bus. Daar stonden we dus. En om dat eind van zeven à acht kilometer te lopen, daar hadden we niet veel puf in. En daarbij kwam nog, dat ons alcoholpromillage nogal aan de hoge kant was. Goede raad was duur! Totdat één van ons op een nevelig idee kwam om te overnachten in een oude school, waar een onderdeel infanterie 8e regiment gelegerd was. We meldden ons bij de wachtcommandant en vertelden hem, hoe de zaken in elkaar zaten. We troffen het, want hij was direct bereid ons een nacht te herbergen. Een lokaaltje met een stuk of wat kribben met strozakken, doch zonder dekens werd ons ter beschikking gesteld. Enfin, we hadden onderdak. Dat was het voornaamste.

's Ochtends om zes uur moesten we er weer uit. Na een dik uur lopen kwamen we in het barakkenkamp in Achterberg aan. Omdat we niet present waren geweest op het avondappel, waren we in overtreding. Hierover was rapport opgemaakt door de Sergeant van de week. Hiervoor moesten we de volgende dag op het matje komen bij de kapitein. Deze veroordeelde ons tot vijf dagen licht arrest. Omdat deze straf ongunstig uitviel voor mijn verlofperiode, schoot dit er ook bij in. Zo zie je maar weer, op stap gaan in militaire dienst heeft zo zijn risico's.

Gevaarlijke ontwikkelingen

Intussen begonnen de spanningen in Europa zich te verscherpen. Duitse troepen hadden met Poolse troepen korte metten gemaakt. Na enkele weken hevige tegenstand geboden te hebben, legde Polen het loodje. Voorafgaande aan de inval in Polen werd een aanval van zogenaamde Poolse soldaten op een Duitse radiozender in scène gezet. Maar in werkelijkheid waren het geen Poolse soldaten, maar zware Duitse criminelen, die in Poolse uniformen waren gekleed. Ze moesten de zender Katowitz of Gleiwitz aanvallen met als beloning, dat ze in vrijheid werden gesteld.

Maar na dit incident werden de zogenaamde soldaten door de S.S. afgemaakt, zodat ze er niets van konden navertellen. Deze aanval werd zogenaamd bloedig afgeslagen, met het gevolg, dat Hitler deze aanval op zijn grondgebied als een oorlogsdaad beschouwde. Dit was dus een reden om onmiddellijk terug te schieten, zodat Polen met een week of vijf van de kaart geveegd was. Er zijn toen ontzettend veel slachtoffers gevallen door meedogenloze bombardementen op Poolse steden en dorpen, onder andere Warschau. Ook de Duitsers leden door de zware tegenstand grote verliezen. Zo werd er weer een land toegevoegd aan de expansiedrift van Hitler en consorten. En binnenkort zouden er nog vele landen volgen!

Intussen sudderde het leven van de militairen rustig en zonder bijzonderheden voort. De dagelijkse dienst bestond uit de werkzaamheden aan de stellingen, zoals het aanleggen van camouflage- en prikkeldraadversperringen. Duizenden meters draad zijn er verwerkt, maar heel veel heeft het niet geholpen. De Duitsers gooiden er een stelletje handgranaten in, en dan was er zo maar een doorgang geforceerd. Of men gooide er planken of schotten overheen. Verder hadden we nog wel eens een oefeningetje of wachtkloppen. Naarmate de spanning steeg, werden zo nu en dan de verloven ingetrokken. Eén keer kregen we nog een nachtalarmoefening. Dat gold voor alle troepen, die in de Grebbelinie gelegen waren. Allen moesten die nacht eruit en de stellingen bezetten. De wapens schietklaar in stelling gebracht. De mitrailleurs gericht op van te voren in kaart gebrachte doelen, de zogenaamde doelcoördinaten. Die van ons stonden afgesteld richting "Kruiponder" een boerderij aan het riviertje de Grebbe, zoals ik mij nog weet te herinneren. Allen bij frontale aanvallen van de tegenpartij mocht er gespreid geschoten worden. Bij stormvuur brandde alles er tegelijk op los. Dan was het zaak om zoveel mogelijk mensen uit te schakelen.

Nu, de nacht duurde nogal wat lang, als je zo zit te zitten en we kregen zo zoetjes aan wel wat trek in een hartige beet. Tot één van ons op het idee kwam om een stelletje kippen te versieren bij een boer in de buurt van onze stelling. Daar waren de meesten wel voor te porren. Ik weet het nog goed. We gingen er met drie man op uit. We hadden nog geluk, want de deur van het hok was niet afgesloten. Er zat allen een losse grendel op. Eén van ons ging naar binnen en plukte er zo een stuk of vier kippen van de stok af. Als de kippen 's nachts slapen, kun je ze zo maar met twee vingers om de strot pakken, en een paar keer in het rond draaien. Ze zijn dan zo gepiept, zonder een kik te geven. Maar het moest zo geruisloos mogelijk gebeuren. Degene die ze pakte, had blijkbaar vaker met dat bijltje gehakt. Hij had er helemaal geen moeite mee. Hij maakte ze al in het hok koud en gaf ze dan aan ons. Daar kwam nog bij, dat het er stikte van de kippen, dus de boer zal er wel niets van gemerkt hebben.

Intussen was een van de mannen naar de keuken gefietst (het keukenpersoneel was die nacht ook paraat) om een braadpan, een paar pakken vet, zout en kruiden te halen. Ook een pan om de kippen wat voor te koken, anders duurde het braden te lang. Nu, aan die vraag werd voldaan en zo hadden wij de ingrediënten bij elkaar voor een bakfeest. Er stond nog een gietijzeren kacheltje in de stelling en daarop werden de hennetjes gebakken. Aan brandstof was geen gebrek, want hout was er genoeg in het bos. Na een paar uur was het dan zover, dat er gebikt kon worden. Het smaakte allemaal prima. 's Morgens om zeven uur was de oefening ten einde en konden we alles weer inpakken en weer richting bar afmarcheren. Maar enkele weken na die nachtalarmoefening zou het bittere werkelijkheid worden.

Duitsland begon aanstalten te maken om de westelijke landen aan te pakken. Denemarken werd op negen april, door een ultimatum te stellen, zonder slag of stoot ingenomen. Daarna volgde Noorwegen, waar nog een paar weken fel verzet geboden werd, Maar door de geweldige overmacht was het met Noorwegen ook snel bekeken. Ook Noorwegen moest capituleren. Alweer twee landen geannexeerd voor hun Lebensraum.

Door al die overwinningen werd de Duitse bevolking, op een klein gedeelte na, in een hysterische overwinningsroes gebracht. Heute Deutschland, morgen die ganze Welt. Dat was het motto van de Duitsers. Dat begon al echt realistische vormen aan te nemen. Polen, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije, Sudetenland, Rijland, Saargebied, Noorwegen en Denemarken waren al ingelijfd. Dus je kon op je vingers natellen, wat Duitsland voor de overige landen, zoals Nederland, België, Frankrijk en Luxemburg in petto had. Die moesten er ook aan geloven. En dat liet niet zo lang op zich wachten. Bij de Nederlandse en Belgische grens werden al grote troepenbewegingen waargenomen. Een onheilspellend voorteken!

Als ik mij goed herinner, werden op 3 mei alle verloven ingetrokken. Voor de gehele strijdmacht. Ook de soldaten met zakenverlof en degenen, die nog met verlof thuis waren moesten met de eerste de beste gelegenheid terugkeren naar hun onderdeel of oorlogsbestemming. Er volgden erg spannende dagen. We mochten geen bezoek meer ontvangen van familie of bekenden. Het was alles militair wat de klok sloeg, tot de fatale 10e mei aanbrak.

Oorlog!

Op 9 mei werd alles in derdegraads alarmtoestand gebracht. Dat hield in: wapens nagekeken, schoongemaakt en geolied, munitiewagens bevoorraad, noodrantsoenen uitgedeeld, alsmede pakjes noodverband. Identiteitsplaatjes met naam, geboortedatum en bloedgroep moesten om de nek gehangen. Niemand mocht zijn legering meer verlaten. Alarmgraad vier was de hoogste vorm van paraatheid, dus oorlogstoestand.

's Avonds negen mei moesten we gekleed op bed met de schoenen aan. We mochten wel een brief naar huis schrijven, hetgeen ik gedaan heb. Toen ik die avond naar de cantine ging om mijn brief te posten, vroeg één van mijn mede soldaten mij: "Jan, als je toch naar de cantine gaat om je brief te posten, neem dan deze brief aan mijn ouders ook mee." Het is helaas zijn laatste levensteken aan zijn ouders geweest, want vier dagen later is hij gesneuveld, dichtbij zijn stelling. Nadat de S.S. troepen zijn stelling binnenstormden, is hij in doodsangst tegen een kippengaasomheining aangelopen en daar neergeschoten door een S.S.-er. Dat was soldaat Paalman, woonachtig in Holten.

In de nacht van donderdag op vrijdag, zo tegen drie uur kwam vaandrig van Van Berge van Henegouwen schreeuwend binnenstormen: "Eruit! Eruit! De Moffen zijn binnengevallen! We zijn nu in de hoogste alarmgraad, dus oorlog!" Even was er paniek, heel even maar. Het is ook niet niks, als je op je nuchtere maag geconfronteerd word met zo'n mededeling. We waren wel enigszins voorbereid op het ergste, maar je koesterde toch altijd nog de stille hoop, dat het allemaal nog wel mee zou vallen, en dat het met een sisser zou aflopen. Maar het was bittere ernst. We vlogen onmiddellijk het bed uit. Het werd om die tijd al een beetje schemerig. En ja hoor! Hele eskaders Junkers, bommenwerpers en Messerschmidt jagers vlogen hoog over Achterberg, richting west. Dat gaat allemaal naar Engeland werd er beweerd. Maar in werkelijkheid werden de vliegvelden, kazernes en barakken in het westen van het land gebombardeerd. Ook Schiphol en de Waalhaven werden beschoten. Het eerste bevel die morgen luidde: "Direct klaarmaken voor afmars naar de stellingen en kazematten!"

Voordat we afmarcheerden, kregen we nog een korte toespraak van onze compagniecommandant kapitein Schümann, waarin hij ons het allerbeste en goede thuiskomst wenste. Nadat we de stellingen bezet hadden en gevechtsklaar waren, de mitrailleurs gericht stonden en de munitie uitgeladen werd, deed er zich nog een incident voor. Sergeant Hettinga hielp ons met het uitladen tot hij op een gegeven moment een aanval van razernij kreeg. Hij begon plotseling met de kistjes munitie te gooien. Hij was door het dolle heen en werd heel erg agressief. Hij was niet zo jong meer, ongeveer veertig jaar. Na enige tijd wisten enkele collega-sergeanten hem wat te kalmeren. De reden van zijn opwinding was, dat hij het niet kon verkroppen dat de oorlog was uitgebroken. Hij was eigenaar van een tamelijk groot expeditiebedrijf en was erg bang, dat zijn bedrijf naar de knoppen zou gaan. En de zorg voor zijn gezin. Het was hem allemaal teveel geworden.

Trouwens we waren die dag allemaal nogal gespannen. Bij het bekend worden van het feit dat de oorlog was uitgebroken, werd ik misselijk. Ik kreeg zo'n rotgevoel in mijn maag, dat ik bijna begon over te geven, maar na korte tijd was het weer over. Toen begon ik wat te piekeren en dacht bij mij zelf: "Moet in dit gebied mijn leven misschien beëindigd worden? Hoe zullen mijn verwondingen zijn? Een scherf die je openscheurt, een schot door je hoofd, mijn benen eraf of een bajonetsteek?" Dat ging allemaal door mij heen. En waar ik het meest tegen op zag, was het man tegen man gevecht, waar maar één overwinnaar is. Hij of ik! Het heeft weinig gescheeld, of we waren ermee geconfronteerd geweest.

Bij het terugtrekken uit de stellingen werd onze sectie nog belast met het dekken van de aftocht. Wij moesten tot het laatst in onze stellingen blijven zitten. De Duitsers waren nog twee à driehonderd meter van ons verwijderd. En van onze opstellingen heeft nog een paar patroonbanden afgeschoten. De Moffen schoten ook nog terug, maar dat ging weer over ons heen. Maar toen werd het dan de hoogste tijd! We hebben waarschijnlijk ons leven nog te danken aan onze sectiecommandant, die de knoop doorhakte met het bevel: "Zo gauw mogelijk afnokken! Het allernodigste meenemen. De mitrailleurs onklaar maken door het slot er uit te nemen en onder het zand verstoppen. En dan wegwezen!" Bij het ontmantelen van de wapens en het inpakken van het hoogstnoodzakelijke liet hij mij met nog enkele anderen, in een greppel wederom in stelling komen, achter een stalen infanterieschild. Dat was een stalen plaat van ongeveer zestig bij zestig centimeter met in het midden een sleuf, waar men het geweer in kon steken om te schieten. Daar lagen wij dan om de ontmanteling en het inpakken veilig te stellen voor een eventuele aanval van de Duitsers.

Terug naar de stelling op 10 mei

Door de oorlogstoestand kregen we de eerste dag geen aanvoer van brood. Een sergeant veronderstelde, dat er in de cantine misschien nog wel iets eetbaars te vinden zou zijn. Een paar jongens zijn er toen met een patroonkar op uit getrokken om te zien, of er in de cantine nog wat te ritselen viel. Deze cantine stond tegenover het kleine viaductje onder de spoorlijn Rhenen-Veenendaal. Na de cantine te hebben opengebroken (de beheerder was toen al vertrokken met achterlating van alles. Er waren nog koeken, broodjes, bier, limonade, cigaretten, tabak, chocolade en koffie), hebben ze de kar goed volgeladen en zijn er toen vandoor gegaan. Er werd koffie gezet en met een paar gevulde koeken erbij was de eerste honger gestild. 's Avonds hebben we nog warm eten uit de keuken gehad.

Evacuatie van burgers uit Achterberg

Door het naderend oorlogsgeweld moest de bevolking geëvacueerd worden. Er lagen grote Rijn-aken en andere vrachtboten klaar om de mensen met het hoogstnodige, wat ze konden dragen, te vervoeren. Daar Achterberg hoofdzakelijk een agrarisch gebied was, moesten de koeien ook afgevoerd worden. De paarden werden de wei ingejaagd. Varkens en kippen gingen de hokken in met achterlating van eten en drinken voor enige dagen.

Het was een tragisch gezicht al die mensen op weg naar de boten. Ouden van dagen en kleine kinderen in karren. De kudden vee, die vooruit gedreven werden. Het loeien van de koeien erbij. Een erg trieste gebeurtenis! Ook de bevolking van Wageningen, Rhenen en Veenendaal moesten geëvacueerd worden Voor velen was het een erg emotionele gebeurtenis in hun leven, om zo van huis en haard verdreven te worden, met achterlating van praktisch alles. En velen vonden hun hebben en houden verwoest en verbrand terug.

De eerste oorlogsdag verliep rustig. Er waren wel overvliegende vliegtuigen. Een verkenningsvliegtuigje cirkelde hoog boven het Grebbegebied ongetwijfeld voor fotoverkenning. Over de Rijn in het Betuwse zagen we nog een vliegtuig brandend en in stukken naar beneden komen, Welk soort het geweest is, konden we niet waarnemen. Dat was vrijdagochtend. Vrijdagavond werd Wageningen door de Duitsers ingenomen. Dat hadden we niet verwacht. Op zaterdagochtend vond de eerste Duitse artilleriebeschieting plaats. Vermoedelijk op de Nederlandse voorposten, die tussen Wageningen en de Grebbeberg hun posities hadden. Enkele granaten kwamen, zonder schade aan te richten, ook in ons gebied terecht. We stonden gewoon aan de weg naar de inslagen te kijken. Zo onnozel waren we nog. Maar dat zou spoedig veranderen.

Want tegen de avond begonnen de kanonnen van de Duitsers weer te schieten, wat spoedig beantwoord werd door de Nederlandse artillerie, die Wageningen en omliggend gebied onder vuur nam. De Duitsers begonnen nu het hele gebied rond de Grebbeberg aan te pakken met granaatvuur. Veel granaten kwamen dicht bij ons terecht. Toen wilden we wel zo snel mogelijk dekking zoeken in de schuilnissen met afsluitschotten ervoor. Door de luchtdruk van enkele dichtbij inslaande granaten, begonnen de schuilnissen onheilspellend te schudden, hetgeen een angstige gewaarwording was. Direct na de beschieting zette de eerste Duitse aanval zich in beweging, met als doel de Nederlandse voorposten aan weerszijden van de weg Wageningen-Grebbeberg uit te schakelen, wat hen met moeite en veel verliezen aan beide kanten gelukte. De aanvalstroepen van de Duitsers bestonden uit onderdelen van de Waffen-S.S. "Regiment der Führer". Een zogenaamd Elite regiment van heel erg fanatieke nazi's, die niets en niemand ontzagen.

Ik heb horen vertellen, dat er een zwaargewonde SS-er in ons lazaret werd binnengebracht. Hij was ten dode opgeschreven. Zijn hele rug lag open en had nog ernstig inwendig letsel. Hij verdomde het zich te laten behandelen. Hij weigerde een aangeboden cigaret. Het was voor hem de grootste eer om voor Führer en het Duitse volk te sterven. En zo is hij ook heengegaan.

In de nacht van zaterdag op zondag, Eerste Pinksterdag, moest ik wacht lopen, met nog een wachtpost. Ik moest de ene helft van de stellingen in de gaten houden en de andere post de tweede helft. Men had tussen de bomen blikjes en busjes gespannen, om bij eventueel nachtelijk binnendringen van de vijand er op attent gemaakt te worden, dat er gevaar dreigde, door het geluid dat die blikjes dan veroorzaakten. Zo hoorde ik die nacht wat gescharrel en geschuif, toen wat gerammel van de blikjes. Het was aardedonker. Ik ben toen heel voorzichtig naderbij geslopen en riep: "Wachtwoord! Sta of ik schiet!" Er kwam geen reactie. Ik ben toen nog verder naderbij gekropen, het geweer schietklaar. Plotseling schoot er een paard uit de struiken. Hij zette er meteen goed de sokken in. Weg was hij! Ik heb er naderhand wel om kunnen lachen, maar op het moment zelf knijp je hem als een dief.

Even na dit geval kwam er nog een Duits vliegtuig laag over met in de neus een schijnwerper, die alles in het volle licht zette. Ik dook gelijk de struiken in. Ik dacht: "Als hij mij in de peiling krijgt, heb je grote kans dat hij terugkomt en het hele zaakje onder vuur neemt of een stelletje bommen op de stellingen gooit". Maar het liep gelukkig goed af. Wel gooide hij een eind verderop in het voorterrein een paar lichtfakkels af, wat de hele omgeving in het licht zette. Mogelijk was het een verkenner om te kijken of er nachtelijke troepenbewegingen plaatsvonden.

Zondag 12 mei, Eerste Pinksterdag

Na de wachtdienst mochten we even slapen in de schuilnis. Maar van slapen kwam toen niet veel terecht. Weer werd er die ochtend erg geschoten. De Duitsers probeerden een doorbraak te forceren, aan de berg zelf, na een artilleriebeschieting. Maar dat is toen niet gelukt door fel afweervuur vanuit de stellingen onder aan de Grebbeberg, door onderdelen van het 8e Regiment Infanterie. Die mensen hebben de zwaarste stoot moeten opvangen. Ook hebben zij de zwaarste verliezen geleden.

Het was die morgen een hels lawaai, want de Nederlandse kanonnen begonnen tijdens de aanval der Duitsers de straat Wageningen-Rhenen onder handen te nemen. Het heeft wel een paar uur geduurd voor het weer een beetje rustig werd. Maar echt stil is het vanaf die tijd niet meer geweest. Nee, je kon nu wel waarnemen, dat de strijd nu fellere vormen begon aan te nemen. De bedoeling was geweest om Zaterdags de hele zaak onder de voet te lopen. En dat ging niet zomaar. Voordat het zover was, zijn er heel wat volgelingen van de Führer naar de andere wereld geholpen.

Maar het duurde te lang naar de zin van de Duitsers. Er moest zo snel mogelijk een eind worden gemaakt aan het standhouden van de Nederlandse troepen. Ze werden te lang vastgepind op één plaats. Er werd nu intensiever gevochten. Het schieten werd veel erger. Ook in onze sector kregen we meer last. Vooral van het vele storingsvuur der Duitsers. Je kon nu echt aanvoelen, dat er wat gebeuren moest binnen korte tijd. Bij ons in de stelling was alles Stand By. Men was op alles voorbereid. De bedieningsmanschappen van de mitrailleurs waren constant op hun post. Wel was er om de twee uur tijdige aflossing. Ik heb er zelf ook nog twee uur bijgelegen.

Die zondagmorgen kregen we nog bezoek van de veldpredikers. Dominee Gerritsen voor de protestante soldaten en aalmoezenier van Exel voor de katholieke militairen, Ze kwamen op het fietske. Twee heel rustige figuren. Ik zie ze nog aankomen peddelen. Heel kalmpjes, "kom ik er vandaag niet, dan morgen wel". Alsof er helemaal niets aan de hand was. Als betrof het een leuk en gezellig fietstochtje op een mooie meidag. Ik hoor hen nog roepen, "Goedenmorgen mannen! Hoe gaat het bij jullie?" De protestante en katholieke militairen werden afzonderlijk opgesteld voor een korte dienst. Ik heb toen de protestante dienst bijgewoond, hoewel ik van vaders kant een katholieke afkomst heb. En och, wat maakt het uit waar je gaat staan. We zaten allemaal in hetzelfde schuitje.

Na de dienst namen ze afscheid van ons, vooraf gewaarschuwd door een sergeant, die hen zei goed uit te kijken op hun tocht langs de stellingen. Want er werd steeds storingsvuur afgegeven. De dominee zei toen: "Mij geleide des Heren hand". Dat kwam er zo echt uit, dat zal ik nooit vergeten. En zo peddelden de beide heren onverstoorbaar en kalmpjes weer naar andere stellingen in de overtuiging, dat de Here hen zou leiden door al het granaatvuur in hun omgeving.

Ondertussen waren de Duitsers, dankzij hun geweldige overmacht, al doorgedrongen op de Grebbeberg. Hun fanatisme en betere moderne wapens had hen zover gebracht. Er werd nog steeds felle tegenstand geboden door het 8e R.I. ondanks oververmoeidheid, geen aflossing door nieuwe troepen en geen aanvoer van levensmiddelen. Het was een wonder dat ze het nog uithielden.

Tijdens die aanvallen op de Grebbeberg werden de Duitsers ook actiever aan onze sector. Men probeerde een doorbraak bij "Kruiponder", maar werd afgestopt door zwaar geweer- en mitrailleurvuur uit onze stellingen en de stellingen van de tirailleurs van het 19e R.I., die tussen de boomgaarden aan de Hogesteeg en omgeving genesteld waren. Wij mochten nog niet schieten, omdat er nog veel eigen troepen tussen ons in lagen.

Klik hier voor een uitvergroting
"Onze sectie werd ingegraven op de spoordijk. De rest van de compagnie werd in één lijn ingegraven rechts van de spoorlijn. Aan ons werd de taak opgedragen om de flank te beveiligen van een op handen zijnde tegenaanval van vier bataljons tirailleurs..."
Het zal zo tegen elf uur 's avonds geweest zijn dat we plotseling het bevel kregen de stellingen te ontruimen en ons moesten verplaatsen naar Achterberg. De hele stelling werd ontruimd, alles ingepakt en midden in de nacht afgemarcheerd naar Achterberg, waar we ons ingroeven boven op de spoordijk. Dat gold voor de hele mitrailleur compagnie, dus ook voor de stellingen aan de Hogesteeg en Weteringsteeg. Onze sectie werd ingegraven op de spoordijk. De rest van de compagnie werd in één lijn ingegraven rechts van de spoorlijn. Aan ons werd de taak opgedragen om de flank te beveiligen van een op handen zijnde tegenaanval van vier bataljons tirailleurs op de Duitsers, die al doorgedrongen waren op de Grebbeberg en nu voor Achterberg lagen. Makkelijker gezegd dan gedaan. De tegenaanval was gepland, heel vroeg in de morgen, maar de troepen kwamen veel te laat aan. De jongens werden uit de reserve depots gehaald, naar ik meen uit Utrecht, en hadden al een zeer vermoeiende nacht achter de rug. Het vervoer van die troepen was ook heel slecht geweest. Deels op boerenkarren, lopende of op beschikbare legerauto's. Zonder enige gevechtservaring werden ze voor de leeuwen gegooid. Hieruit kon je opmaken, dat het in de haast samengeraapte troepen waren. Er waren heel jonge knapen bij, nog in hun eerste opleidingstijd, en ook ouderen van ongeveer dertig tot vijfendertig jaar. Ik zie ze nog aankomen. Het zal zo tegen zevenen geweest zijn, dat een groot gedeelte zich bij ons opstelde voor de tegenaanval. De rest werd opgesteld bij de door ons verlaten stellingen. De mannen werden, toen ze arriveerden, al direct ingewijd, want er was juist een zware artilleriebeschieting. Maar gelukkig voor hen en voor ons werden Rhenen en Nederlandse artilleriestellingen zwaar onder vuur genomen. De Nederlandse artillerie liet zich niet onbetuigd. Het ging tegen elkaar op. Het was een verschrikkelijk geraas en gehuil van granaten, die elkaar kruisten. Het was een hel van vuur en lawaai, alsof alle duivels waren losgebroken. Maar ondanks die beschieting werd de start ingezet voor de aanval.

Ik vond het een erg tragisch moment, toen men zich in beweging zette. Ik heb toen nog naar de uitdrukking op hun gezichten gekeken. Wij lagen boven op de spoordijk en konden alles goed waarnemen. En het blijft mij altijd bij, uitdrukkingen van heel erge angst en ook weer gezichten met een zekere berusting, net als schapen naar de slachting. Ik zie ze nog lopen door het veld met een veel te zware bepakking, het geweer met bajonet erop, in opeen volgende rijen, naar mijn gevoel veel te dicht op elkaar. Aaneengesloten, alsof ze bij elkaar bescherming zochten, wat ik me heel goed kon voorstellen. Maar het kan erg funeste gevolgen hebben bij een granaatvoltreffer. Dan bestaat de kans, dat op zo'n moment op slag twintig tot dertig mensen sneuvelen. En dat geldt ook voor een beschieting met mitrailleurs of geweervuur.

Het duurde niet lang of er sloegen al granaten tussen de aanvalstroepen in. Ik vermoed, dat een Duits verkenningsvliegtuig van de artillerie, dat constant boven het gevechtsgebied vloog, de aanval in de peiling kreeg en aan de artillerie heeft doorgegeven hun vuur te verleggen naar de aanvallende troepen rechts van de spoorlijn. En zo vielen de eerste granaten tussen hen in. Het was vreselijk! Ik ben voorover gaan liggen met de handen voor mijn ogen. Ik kon het niet aanzien! En dat gebeurde op een drie tot vierhonderd meter van ons af. Afschuwelijk! Er bevond zich tussen de aanvallers nog een buurjongen van mij. Hij zag mij op de spoordijk, riep nog iets naar mij en stak de hand op. Hij heette Herman Goldenbeld, uit Deventer. Hij is er nog goed afgekomen.

Door te zwaar vuur van de Duitsers liep die aanval van ons weldra in de soep. Er was geen doorkomen aan. Ze probeerden zich nog te hergroeperen in Achterberg, maar dat mislukte. Oorzaak: de oververmoeidheid die hen teisterde. De vreselijke vuurdoop die ze te verwerken kregen heeft toen de doorslag gegeven. De linkeraanval die toen plaatsvond, kwam wel verder bij het doel, maar werd door de Waffen SS, die zelf in de aanval waren op Achterberg, uit elkaar geslagen. Hierbij zijn veel Nederlanders gesneuveld. Dat was geen wonder, ze vonden door en door getrainde en zich in goede conditie bevindende soldaten tegenover zich. Deze waren zeer wreed en hard in hun optreden. Hun gevechtservaring hadden ze in Polen gehad. (redactie: Regiment der Führer was weliswaar goed getraind, maar had nog geen gevechtservaring opgedaan.)

En hun bewapening, vergeleken bij die van de Nederlandse soldaat, verschilde al dag en nacht. De Nederlandse soldaat in de aanval had ook nog een dertig of vijfendertig pond mee te sjouwen. De Duitse soldaat in de aanval had een veel soepeler uniform, in de koppel of in zijn laarzen twee steelhandgranaten, een machinepistool (Schmeiser genaamd) (MP18/28 of MP38/40), de lichte draagbare mitrailleur of de MG34 met luchtkoeling en met een vreselijk hoge vuursnelheid van zo'n 1500 tot 2000 schoten per minuut. De Duitsers waren zelfs heel goed gecamoufleerd met hun jacks en helmnetjes. Het was dus niet te verwonderen, dat de Nederlandse tegenaanval geen kans van slagen had.

Telkens kwamen groepjes soldaten, die de tegenaanval hadden meegemaakt terug. Ze kwamen bij ons langs, volkomen ontredderd en gedemoraliseerd. Dat was heel dramatisch! Er kwamen ook nog een paar soldaten bij ons langs met een patroonkar, waarop een zwaargewonde militair lag met een buikschot. Ik zie hem nog, achteroverliggend op de deken. Zijn onderlichaam onder het bloed. Volgens mij was hij al overleden gezien zijn kleur en bewegingloosheid.

De gevechten op de Grebbeberg waren nog in volle gang. Wij konden dat vanaf de spoordijk waarnemen. Nu is de spoordijk helemaal begroeid met bomen en struiken, zodat je niet veel meer kunt onderscheiden van de Grebbeberg en omgeving. Vroeger was er geen begroeiing. Toen kon je het hele veld overzien. Toen, tijdens de gevechten op en bij de berg, kon je duidelijk zien, wat er zich afspeelde. Voornamelijk aan de buitenkant van het open veld kon ik toen duidelijk aanvallende Duitsers zien opspringen en weer dekking zoeken. Een van ons vroeg aan onze stukscommandant, of de Moffen onder vuur genomen mochten worden. Dat kon niet volgens hem, het was te ver, zo'n vijftienhonderd meter en dat zou onze positie verraden. Waar hij ook wel weer gelijk in had.

Nadat de tegenaanval op een totale mislukking was uitgelopen, begon de Duitse artillerie weer te schieten. Nu meer in onze omgeving, blijkbaar gemunt op de Nederlandse artilleriestellingen, die zich tussen Rhenen en de spoordijk hadden ingegraven. Deze moesten dus uitgeschakeld worden. Wij moesten toen in dekking in een grote schuilnis, uitgegraven in de spoordijk. Tijdens de beschieting kwam er een grote granaatscherf voor ons op de weg terecht. Eén van ons vloog de schuilnis uit om die scherf op te rapen, blijkbaar als souvenir. Hij kwam van een hete kermis thuis in plaats van een koude, want hij verbrandde er zijn vingers nog mee.

Na de mislukte tegenaanval kregen we plotseling het bevel om weer op te breken en onze stellingen weer te bezetten, die we eerst verlaten hadden. In dat gedeelte verwachtte men een doorbraak. De Duitsers lagen al tegen Achterberg aan, zover waren ze al doorgedrongen. Dus de zaak werd weer ingepakt en afgemarcheerd naar de Weteringsteeg, waar we ons weer installeerden. De laatste troepen van de tegenaanval trokken langs ons heen. Verscheidene soldaten hadden hun wapens weggegooid, er was niets meer mee te beginnen. Ze hadden in die paar uur te veel meegemaakt. Waar de mannen allemaal heengetrokken waren, weet ik niet meer. Wel weet ik nog, dat ze via binnenwegen richting Veenendaal gingen.

De rest van onze compagnie, drie secties, betrokken hun stellingen weer aan de Hogesteeg en omgeving. Na enige tijd hoorden we zwaar gebrom in de lucht. Er naderden ook nog een stuk of tien Nederlandse vliegtuigen. Ze vlogen over Achterberg, richting Wageningen. Het waren enige Fokker bommenwerpers en enkele Jagers. Ze werden bij Wageningen direct ontvangen met luchtafweer, maar ze kachelden rustig door, in formatie. Even voor Wageningen doken de jagers naar beneden, vermoedelijk om de luchtafweerstellingen te beschieten, of de aanvalstroepen te mitrailleren. De bommenwerpers moeten nog artilleriestellingen geraakt hebben. Even later vlogen ze dezelfde richting weer terug, zonder verliezen te hebben geleden. Dit was een heel gewaagde aanval geweest met die oude kisten. Ze waren niet bepaald van het snelste soort. Als ze in contact waren gekomen met de Duitse Messerschmidt, dan was hun lot bezegeld geweest. Ze hadden dan geen schijn van kans gehad. Evengoed was het een staaltje van grote moed en durf.

Alleen de G.I.-jager van Fokker was een geweldige machine, zeer snel en wendbaar met zeer zware bewapening. Ook wat vormgeving betrof een mooie machine. Bij het terugtrekken uit de Grebbelinie vloog er nog één héél laag over ons heen. Dat was in de buurt van Houten bij Utrecht. Het leek wel een orkaan, die over ons heen raasde.

Intussen waren we weer in de stellingen beland. We hadden al gedurende een hele tijd niets behoorlijks te eten gehad, want de toevoer van eten stond stil. Zoals ik me nog herinner, kwam Gerrit Lenteling uit Schalkhaar, bij Deventer op het idee een varkentje te versieren en te slachten. Hij was slager van beroep en varkens waren er genoeg in de boerderij. Dat was geen punt! Het vond ook wel de instemming van de anderen.

Met zijn tweeën gingen ze er op uit. Gerrit Lenteling en Karel Nijhof uit Wierden. In een boerderij vlak bij ons vonden ze er een naar hun gading. Lenteling heeft hem met een karabijn door de kop geschoten. Ze hebben hem toen met een kruiwagen in de stelling gebracht, waar hij geslacht werd. Ik zie het varkentje nog hangen, geslacht en wel. Tijdens het slachten begonnen de gevechten weer op te laaien. Je kon aan het schieten horen, dat de Duitsers dichterbij kwamen. Enkel aan de hoge vuursnelheid van hun wapens met daar tussendoor het langzamere getakketak van de Nederlandse mitrailleurs. Het zal zo ongeveer één uur geweest zijn, dat er een ordonnans op zijn fiets de stelling binnen kwam rijden met de mededeling, dat er eten gehaald kon worden uit de keuken. De koks waren ook aan het organiseren geweest in de boerderijen, waar nog aardappelen, winterwortelen, vlees in weckflessen en zijden spek te vinden waren. Dat kwam goed uit, want we waren echt aan een goed maal toe.

Onze sectiecommandant Schuiling vroeg toen drie vrijwilligers. Na enige aarzeling meldden wij ons met zijn drieën, Gerrit Lenteling, Klaas Bremmer uit Dedemsvaart en ik. De sergeant waarschuwde ons nog terdege, dat die opdracht niet zonder gevaar was. Het was goed uitkijken en dagen tellen. De Moffen zaten dicht in de buurt. Nu, wij er op uit vol goede moed. En op de heenweg geen centje pijn. We waren goed en wel bij de keuken aangekomen, toen de Grebbeberg zwaar gebombardeerd werd door een groep Stuka's of duikbommenwerpers. Vreselijke dingen als ze in actie zijn. Tijdens de aanval komen ze van grote hoogte loodrecht naar beneden razen, met een verschrikkelijk geluid. Hun bommen werden dan zo laag mogelijk afgeworpen. Het was een hel daar boven op de berg. We konden alles horen en zien. De afstand van de keuken aan de Cuneraweg tot de Grebbeberg was niet zo ver, hoogstens twee kilometer, volgens mijn schatting. Het was heel erg, wat zich daar afspeelde. Blijkbaar moest de laatste tegenstand, zo die er nog was, op deze manier gebroken worden. Er zijn door dat bombardement heel wat soldaten gesneuveld.

Nadat het eten door de kok was ingeschept in een grote gamel of pan, aanvaardden we de terugweg. Het was hutspot, weet ik mij nog heel goed te herinneren, met een pannetje jus met lapjes vlees. Ik droeg de juspan. Gerrit en Klaas de pan met eten. Ze hadden een ronde stok van een paar meter lengte door de oren van de pan gestoken, omdat het dan gemakkelijker te dragen zou zijn. Zo zeulden we met ons drieën de spoordijk op. We waren goed en wel boven tussen de rails toen er plotseling een vreselijk geraas losbrak, met daarna een ontzettend harde explosie. Onmiddellijk lieten wij ons aan de andere kant van het talud afrollen in de spoorsloot, die toen gelukkig droog stond. De pannen met eten rolden achter ons aan. Direct daarna weer dat afschuwelijke geluid, alsof er bommen naar beneden kwamen. Het was een zwaar rochelend, onheilspellend geluid met kort daarop een paar hele zware klappen waarbij de scherven boven ons op de telegraafdraden sloegen, wat een tjingelend geluid veroorzaakte. We hoorden de scherven om ons heen zoeven. Het was afschuwelijk! We kropen dicht tegen elkaar aan tegen de kant van de spoorsloot. Onze gezichten diep in het gras gedrukt. De armen om elkaar heen geslagen met de gedachte, als er een voltreffer komt, dan gaan we met ons drieën de dood in. Het is haast niet te beschrijven wat je dan doormaakt. We roffelden met de neuzen van onze schoenen in de grond, alsof we een poging deden ons in te graven.

Dat ging zo een minuut of tien vijftien door. Het leken wel uren. Toen werd het even stil. We gaven elkaar een teken, dat we hier uit moesten zien te komen. Praten konden we op dat moment niet, door de verschrikking die we te verduren hadden gekregen. We kropen toen plat op de buik de sloot uit, het eten latende voor wat het was, het paadje over, dat langs de spoorsloot liep, naar een stuk omgeploegd bouwland dat voor ons lag. Toen zo snel mogelijk naar veiliger oorden. Dat dachten we maar! Na even hard te hebben gelopen, kregen we weer de volle laag. Ik heb toen werkelijk gedacht: "Hier komen we niet levend uit". Het is echt een wonder geweest, dat we hier goed uitgekomen zijn. Daarna volgde weer een vuurpauze, waarvan we onmiddellijk gebruik maakten. We hebben toen, diep gebukt, voor ons leven gelopen. Onderweg kwamen we nog in een tirailleurstelling terecht. Daar hebben we nog even zitten bij te komen. En toen, als de bliksem er vandoor naar de eigen stelling.

Eerst dacht ik, dat we door kanonnen beschoten waren, maar achteraf vermoedde ik toch, dat een Duitse mortiergroep ons te grazen had gehad. Deze was blijkbaar al dicht in onze buurt doorgedrongen. Zij hadden ons bepaald in het vizier gekregen toen we open en bloot over de spoorbaan wandelden. De tweede beschieting volgde, toen we in het bouwland begonnen te rennen. Ze hebben ons toen vermoedelijk weer in de peiling gekregen. Het moet volgens mij mortiervuur geweest zijn, gezien het verschrikkelijke geluid, dat de granaten maakten.

Wij kwamen in onze stelling aan, weliswaar zonder eten, maar wel in shocktoestand. Mijn twee metgezellen waren totaal over hun toeren. En maar huilen. Ik kon niet huilen, misschien was dat wel beter geweest, dat lucht meestal op. Ik heb wel zitten roken, de ene cigaret na de andere. We kregen een pakje cigaretten uit de noodvoorraad en een paar glazen Franse cognac van sergeant Schuiling. Wij zijn toe heel goed opgevangen. Dat was dan onze vuurdoop, die we nooit meer zullen vergeten. Er boden zich weer een paar vrijwilligers aan om het achtergebleven eten op te halen. Dat hebben ze toen gedaan. De pan met jus was leeggelopen. De pan met eten was op een klein beetje na nog helemaal vol. Voordat onze kameraden weggingen, hebben wij hen nog goed gewaarschuwd, dat ze zich zo goed mogelijk gedekt moesten houden en door de lengte van de spoorsloot moesten kruipen om niet gezien te worden. En daarna kruipend door de spoorsloot weer terug. Dat was onze stomme fout geweest, door rustig over de spoorbaan te kuieren en de dekking te verwaarlozen. Daar hadden we trouwens ook niet aan gedacht. Toen de jongens weer heelhuids terugkeerden, vertelden ze nog, dat ze verscheidene inslagen hadden gezien, dicht in de buurt, waar wij gelegen hadden. Enfin, we hebben allemaal nog een schep eten gehad, het eerste warme eten, sinds het uitbreken van de oorlog op 10 mei. We waren er echt aan toe. Verder hebben we geleefd op eten, wat er in de boerderijen te vinden was, zoals geweckt vlees, eieren en stukken spek. Dat was door de boeren bij hun vlucht achtergelaten.

Ondertussen waren de Duitsers al doorgebroken bij Achterberg. Er vonden al gevechten plaats voor de stellingen van onze compagnie. Daar sneuvelden:
Sergeant H.J. Nijhof uit Wierden 
Sergeant W. Visscher uit Deventer 
Sergeant J. Kuiper uit Almelo 
Soldaat G.J. Paalman uit Holten
Soldaat Guigelaar uit Almelo (naam komt niet voor in lijst gesneuvelden, vermoedelijk bedoeld soldaat D.J. Guchelaar van 3-III-19 R.I.)

Ernstig gewond werden:
Soldaat Rugenbrink uit Deventer, schot door de knieholte
Soldaat Paalman uit Deventer, kogel achter de halsslagader
Korporaal Nijenhuis, beenschot

Allen waren ze van M.C.-III-19 R.I.

Tijdens de gevechten om Achterberg is er nog vuur afgegeven door onze stellingen aan de Weteringsteeg, schootsrichting "Kruiponder", van waaruit de Duitsers onze stellingen nog aanvielen. Het duurde niet lang of de stellingen aan de Hogesteeg werden onder de voet gelopen. Het was onmogelijk om het nog langer te behouden. Die vluchten kon, maakte er gebruik van. De rest werd gevangen genomen of mishandeld. Nadat de Duitsers de drie mitrailleurssecties onder de voet hadden gelopen, werd een gedeelte krijgsgevangen gemaakt. De rest is er in geslaagd te vluchten. Onze stelling kreeg de opdracht de aftocht te dekken van veel soldaten, die nog op de vlucht waren en degenen die in het veld zwierven. De terugtocht was erg chaotisch.

Toen alles voorbij was, heeft één van onze mitrailleurs nog geschoten. De Duitsers vuurden terug. Je kon aan het schieten merken, dat ze onze kant uit kwamen. Onze sectiecommandant zag het hopeloze van de gevaarlijke situatie in en gaf ons opdracht om er tussenuit te trekken. Hij gaf toestemming om de mitrailleurs onklaar te maken door het slot en grendel er uit te halen en onder het zand te verstoppen. Maar eerst liet hij mij met nog een man of tien in stelling komen, in een greppel achter een stalen infanterieschild, een stalen plaat van ongeveer zestig bij zestig cm met in het midden een sleuf, waar je je geweer door kon steken om te schieten en met nog een ijzeren steun tegen omvallen van het schild. Dit was nodig om het onklaar maken en inpakken veilig te stellen tegen eventuele aanvallen van de Duitsers. Na korte tijd waren we klaar voor de afmars.

Wij zijn, direct nadat we de stellingen verlaten hadden, de binnenpaden doorgetrokken richting Veenendaal. We werden nog met mitrailleurs beschoten, maar dat ging hoog over ons heen. In een weide waar we langs trokken, lag een dood paard. Hij was getroffen door een granaatscherf. Zijn buik lag helemaal open. Zijn benen stijf naar boven gestrekt, een zielig gezicht. Dicht bij Veenendaal kregen we aansluiting met een man of tien van onze compagnie, waaronder majoor Weber onze bataljons-commandant en Vaandrig Van Berge van Henegouwen. Wij passeerden een ongeschonden pantser-afweergeschut stelling met volledige bewapening, maar zonder bediening. Toen Vaandrig Van Berge van Henegouwen dat zag, werd hij opeens heel dapper. Hij ging naar de Majoor en zei :"Majoor, wij zullen niet versagen. Kunnen wij die stelling niet bemannen, en ons te weer stellen?" De Majoor reageerde alleen maar met: "Doorlopen!" Dat was voldoende voor de Vaandrig, die nog zo graag op het laatst zijn best had willen doen. Jammer voor die man (...).

In Veenendaal aangekomen, werden we opgevangen door de militaire politie. Dat was bij de kruising dorp Veenendaal Cuneraweg, afslag Elst. Deze dirigeerde ons direct de bossen rechts van de weg in. De bossen zaten vol met teruggetrokken militairen uit de Grebbelinie. Weer werd alles verzameld met de bedoeling, om ons weer in te graven om weerstand te bieden aan de oprukkende Duitsers. Dat was te krankzinnig om los te lopen. Velen hadden geen wapens, noch munitie meer. Heel veel mannen waren volkomen over hun toeren, na al die doorstane ellende.

Ik hoor nog Kapitein Vaals (waarschijnlijk bedoeld J.C. Vahl, commandant 3-III-19 R.I.) van een Tirailleurscompagnie van 19 R.I. met getrokken pistool roepen: "De eerste de beste die er tussenuit durft te trekken, schiet ik een kogel door zijn kop!" Die dreiging werd op het laatst niet serieus meer genomen. Het zou pure moord geweest zijn, om die troepen, die zojuist de grootste ellende hadden meegemaakt, weer het gevecht in te jagen. Langzamerhand zetten de troepen zich in beweging. Zich niets aantrekkend van de dreigementen van Kapitein Vaals, trokken ze weg door de bossen richting Elst. De wegen waren volgepropt met terugtrekkende troepen uit de Grebbelinie. Als de Duitsers ons die avond hadden gebombardeerd, zou het een ware slachting geweest zijn. Wij met onze groep overgeblevenen van onze compagnie trokken nu richting Leersum. Daar aangekomen, ging het linksaf op Neerlangbroek aan, waar we het mooie kasteeltje passeerden. Dat mooie plekje is altijd in mijn herinnering gebleven.

Klik hier voor een uitvergroting
Café de Zwaan in Vreeswijk
Van Neerlangbroek ging het op Houten aan. De echte route weet ik niet meer precies, wèl dat we in Houten aankwamen. Daar heb ik in de hoofdstraat uit een bakkerswinkel een paar rollen beschuit gepikt. We moesten toch een beetje aan het eten blijven, nietwaar! De bewoners waren toen allemaal geëvacueerd. Vanaf Houten ging het op Jutphaas aan, waar we in café "het Hoekje" terecht kwamen. De bevolking was ook hier weggetrokken. In café "het Hoekje" (thans café "de Zwaan"), op de hoek van de Herenweg en het Sluiske hebben we nog een feestje gebouwd. Alles was, wat het drinken betrof, nog voorradig.

We hebben ons toen eerst wat opgeknapt, wat gewassen en voor zover het mogelijk was, ons verschoond met ondergoed van de kastelein en zijn gezin. Sommigen droegen damesondergoed of wat er maar te vinden was in de linnenkast van de bewoners. Wel is het vuile ondergoed van de soldaten achtergelaten voor de mensen van het café. We zagen er vreselijk smerig uit, bezweet en ongeschoren. Daarna zijn we wat aan het fuiven gegaan, om de emoties af te reageren. Ik weet nog, dat er twee man achter de tap stonden te pompen. Nu, het ging toen goed van "Haalem". Toen de stemming er goed en wel in zat, werd deze plotseling wreed verstoord. Een deur werd opengegooid en een luitenant verscheen ten tonele, die ons woedend toeschreeuwde: "Eruit! Eruit! Binnen vijf minuten eruit, anders laat ik er een mitrailleur op zetten. Dit is plundering!" Dat was wel even een afknapper. Enfin, we hebben ons er toen maar bij neergelegd en zijn toen, voor zover de omstandigheden het toelieten, want sommigen waren al behoorlijk in de olie, op IJsselstein aangekacheld, waar we ons moesten melden. Daar hoorden we op de radio, dat Nederland gecapituleerd had en dat de Koninklijke familie en de Nederlandse regering zich al in Londen geïnstalleerd hadden, wat voor velen te machtig was en een woedende reactie ontketende. Dit kon ik mij levendig voorstellen. (Voor Koningin en Vaderland, wat een desillusie!) Sommige soldaten huilden.

Vervolgens werden we ingekwartierd in Benschop, dicht bij IJsselstein, waar we op de grote zolder van een varkenshouderij een slaapplaats kregen. Voor zover ik het mij herinner, was het de tweede of derde boerderij links van de vaart, als men Benschop binnenkomt vanuit IJsselstein.

De volgende dag moesten wij de wapens inleveren, die er nog over waren. En wel voor het stadhuis van IJsselstein. Enkelen waren zo woedend, dat ze hun geweren op straat kapot sloegen, voordat ze ze op de hoop gooiden. Duits toezicht was er nog niet. De controle bestond uit enkele Nederlandse officieren, die deden alsof ze niets zagen.

Na de overgave kreeg ik nog bezoek van mijn vader. Hij had persoonlijk van wethouder Kelderman uit Deventer het bericht gekregen, dat ik de oorlog goed was doorgekomen. Deze meneer Kelderman had van zijn eigen zoon nog niets gehoord. Hij zat er erg over in. Naderhand bleek, dat deze zoon het er ook goed had afgebracht.

Mijn vader had die morgen direct zijn jas aangetrokken en was op zijn oude fiets gestapt om mij te zoeken. Eerst op Arnhem aan, toen Wageningen en daarna over de Grebbe, waar hij werd aangehouden door Duitsers, die hem verboden verder te gaan. Hij heeft toen uitgelegd dat hij zijn zoon zocht en dat hij erg ongerust was. Eindelijk kreeg hij het voor elkaar om er door te mogen, maar wel onder geleide. Door een Duitse soldaat werd hij toen naar het station van Rhenen gebracht, waarna hij alleen verder mocht. Later vertelde mijn vader nog, hoe verschrikkelijk het op de berg gesteld was. Mijn vader heeft overal gevraagd, waar de troepen heengetrokken waren. Eindelijk werd hem gezegd, dat de meeste troepen in richting Utrecht, Hollandse Waterlinie waren verdwenen. Hij is toen over Leersum en Zeist naar Utrecht gefietst. Daar kreeg hij van de militaire politie te horen, dat delen van het 19e R.I. naar IJsselstein waren getrokken. En daar had hij geluk. Daar werd hij gewaar, dat wij in Benschop lagen. En in Benschop kreeg hij mij te pakken, waar het een emotioneel weerzien was. Ik vond het zo geweldig van hem. Het was voor hem een hele prestatie geweest. Zo jong was hij ook niet meer, en dat allemaal op een oude fiets! Hij trof het, want we zouden net beginnen te eten, dus kon hij gelijk aanschuiven. Hij heeft dan ook lekker gegeten. Mijn vader was wel erg moe. Hij kon bij ons slapen in het stro, tussen de soldaten in, wat hij ook nog hartstikke mooi vond, want hij was zelf ook soldaat geweest in de vorige oorlog van 1914-1918. De volgende morgen is hij weer op zijn fietske gestapt, richting Amsterdam, waar zijn moeder woonde.

Nadat wij een paar dagen in Benschop hadden gebivakkeerd, kregen we de opdracht weer terug te gaan naar de Grebbelinie om te worden ingezet bij de opruimingswerkzaamheden in het stellinggebied. O.a. het opruimen van prikkeldraadversperringen, het afbreken van stellingen en het verzamelen van uitrustingsstukken, zoals nog her en der liggende wapens, munitie en kledingstukken. De afstand Benschop-Rhenen moest gelopen worden, ongeveer dertig kilometer, via Vreeswijk, langs de Lek en Wijk bij Duurstede. 's Middags zijn we uit Benschop vertrokken en tegen de avond arriveerden wij in Wijk bij Duurstede, waar we bij een grote boerderij aan de rivierdijk overnachtten. Sergeant Wienk kreeg hier nog een ongeluk door van de hooizolder te vallen. Hij is toen met inwendig letsel in een ziekenauto naar Utrecht gebracht. Het zal je maar overkomen, de oorlog rol je goed door en dan krijg je dit nog weer.

De volgende ochtend zijn we alweer heel vroeg op pad gegaan richting Rhenen, waar we na een paar uur aankwamen, nadat we met een pont waren overgezet. En vandaar naar Achterberg. Rhenen was voor de helft verwoest. We waren verbijsterd! De Cunerakerk was in puin geschoten. Het was treurig, zoals alles eruit zag. In Achterberg was ook al het een en ander gebeurd; kapot geschoten huizen en boerderijen. De barak uit onze mobilisatietijd was tot aan de grond toe afgebrand. Ik vermoed nog van de beschieting, die ons tijdens het eten halen trof. Die barak stond precies aan de andere kant van de spoorlijn, waar we toen lagen. Allerlei brandbare dingen, zoals beddegoed, strozakken en houten ledikanten hebben toen vlam gevat door een gloeiende scherf, die de barak trof. Ik vond op de plaats, waar eens mijn krib stond, netjes op een hoopje het metalen omhulsel van mijn fototoestelletje, mijn scheerapparaat en het metalen handvat van mijn koffer. Verder was alles verbrand met nog wat spulletjes en ondergoed. Ik heb later nog een schadevergoeding gekregen, de kapitale som van f 25,-!

De overgebleven mannen van onze compagnie werden verspreid over de andere barakken. Zo was dat probleem ook weer opgelost. De volgende morgen werden direct al ploegen samengesteld voor de opruimingswerkzaamheden. Het lag overal bezaaid met rommel. We vonden nog een kapotte MG34-mitrailleur. Ik moest die dag met nog een paar andere soldaten op wacht staan bij het soldatenkerkhof op de Grebbeberg, wat toen in aanleg was. We hadden de taak om nieuwsgierigen op afstand te houden. Alleen nabestaanden mochten toegelaten worden. Dezen hadden inmiddels bericht gekregen, dat hun zoon, verloofde of echtgenoot hier begraven lag. Toen wij daar aankwamen, lag er nog een hele rij voor identificatie in legerdekens gewikkeld om daarna begraven te worden in massagraven. Wij vonden het verschrikkelijk die jonge knapen in de kracht van hun leven, daar te zien liggen. Hun gezichten waren afgedekt, maar hun schoenen kwamen eronder uit.

Er werd nog een Duitse soldaat met een lijkenauto aangevoerd. Tijdens het vervoer naar de kuil lag hij op een draagbaar met een camouflagezeiltje over hem heen. Zijn been met laars hing over de rand! De dragers hadden dat misschien niet door, maar ik vond het zo'n tragische aanblik, dat been met die laars, dat als het ware meeslingerde op de pas van de dragers. Ik werd er koud van! Dit voorval is voor mij onvergetelijk. Op een gegeven ogenblik komt er een Rode Kruis-soldaat naar mij toe en vroeg: "Wat heb jij daar op je wang? Je bloedt! Weet je wel, dat zulke dingen levensgevaarlijk zijn hier op de begraafplaats!" Ik had, zonder er zelf erg in te hebben, een puistje of roofje (korstje op een wondje) opengekrabd en dat bloedde nogal wat. Het was toen warm weer en er hing een vieze weeë lucht. Hij vroeg aan mij : "Ruik je niks?" Ja, inderdaad, ik vond het nogal stinken. Waarop hij tegen mij zei: "Als je leven je lief is, kom je onmiddellijk met mij mee naar de verbandpost om dat wondje even schoon te maken en te ontsmetten. Die stank die hier hangt, is pure lijkenlucht en dat is levensgevaarlijk, als het in verbinding komt met je bloed. Dan ontstaat er lijkenvergiftiging. En dat is niet zo best." Nou, ik direct met hem mee. Hij heeft het heel grondig behandeld en er een pleister op gedaan. Gelukkig heb ik er geen nadelige gevolgen aan overgehouden.

Na een paar dagen opruimingswerkzaamheden in de stellingen gedaan te hebben, werden we er met een twintig man uitgepikt om de oorlogsbuit, die opgeslagen lag op een terrein van een steenfabriek in IJsselstein, af te voeren naar Utrecht, bestemming Kromhout- of Hojel kazerne, precies weet ik het niet meer. Dus weer naar IJsselstein, maar nu in een legerauto. Over Leersum, Driebergen, Zeist en Utrecht naar IJsselstein, waar we in een school gelegerd werden. We hadden het daar geweldig goed. Het eten werd in een hotel-restaurant voor ons gekookt. Iedere ochtend werden wij gewekt door twee jongens van de Duitse arbeidsdienst, die de leiding over ons had. Ik hoor ze nog roepen: "Aufstehen! Alle gut geschlafen?" Eén ervan heette Theo. Hij kwam uit Essen, een heel aardige vent. Iedere morgen kregen wij een hand van hem. "Wie geht's?", vroeg hij dan.

Klik hier voor een uitvergroting
Jan Kientz op 92-jarige leeftijd
Het fabrieksterrein lag vol met oorlogsmateriaal van het Nederlandse leger. Bergen wapens, granaten, munitie, legerfietsen, kleding en schoenen. Er zijn toen verscheidene fietsen de mist in gegaan. We gingen dan met een smoesje naar de school, op de fiets. Deze werd dan meteen in de school verstopt, direct in de groene zeep gezet. En de volgende dag kon je de groene verf met een doek benzine er geheel afvegen. De oorspronkelijke kleur zwart bleef over. Het waren prima merkfietsen, zoals Gazelle en Fongers. Na schoongemaakt te zijn, leken ze weer als nieuw en werden ze voor een zacht prijsje verkocht aan de IJsselsteinse burgers. Zo hadden wij weer een aanvulling op ons geweldig traktement van f 2,25. Zo ging het ook met soldatenschoenen, ondergoed en dekens. De twee jongens van de Arbeitsdienst knepen vaak een oogje dicht. Ze waren heel soepel. Maar ze waarschuwden ons ernstig vooral geen wapens achterover te drukken, want daar stond de doodstraf op. "Als we jullie daar mee snappen, dan moeten we dit doorgeven aan de Sicherheitsdienst of S.D.. Dan kennen we geen pardon. Maar het pikken van dekens, schoenen of ondergoed, dat speelt niet zo'n rol", zeiden ze. Nou dat was niet aan dovemansoren gezegd. Bij mij thuis zijn ze goed bevoorraad geworden met dergelijke goederen.

Wij zijn daar een week of zes aan het werk geweest en hebben daar een prachtige tijd gehad. Maar het mooie duurt doorgaans nooit zo erg lang. Hierna werden we op transport gesteld naar Achterberg, waar ik nog een week of wat gewerkt heb. Daarna ben ik afgezwaaid, omdat ik werk in Deventer kon krijgen. Dat betekende dus ontslag uit militaire dienst op eervolle wijze, zoals dat werd uitgelegd. Dat afscheid hebben we met nog een paar dienstkameraden, die afzwaaiden, op gepaste wijze gevierd in een café in Wageningen, ons herinnerend aan de ellende van de oorlog.

Johannes Kientz.
Leeuwarden, 4 september 1986.

3453