Schrijven inzake voordracht onderscheiding verdedigers commandopost I-8 R.I.
HOOFDREGELINGSBUREAU
REGELINGSBUREAU LANDMACHT
Afdeeling I C.
-------
Nr. 1225.
Onderwerp:
Voordracht onderscheiding.
---
Bijlage: één.
's-Gravenhage, 14 Januari 1941.
Willem Lodewijklaan 1.
In verband met de heldhaftige verdediging van zijn commandopost door Majoor LANDZAAT heb ik een uitgebreid onderzoek ingesteld, ten einde te komen tot eene beoordeeling, in hoeverre de officieren, onderofficieren en minderen, die daar aanwezig zijn geweest, voor eene onderscheiding in aanmerking zouden dienen te worden gebracht.
Uit het onderzoek is gebleken dat in die omgeving drie gebouwen min of meer zijn verdedigd, te weten:
- het paviljoen door Majoor LANDZAAT [Commandant I-8 R.I.],
Reserve-kapitein HÖPINK ( Commandant 1-IV Bataljon pag.),
Reserve-kapitein T. DALES ( Commandant M.C.-I-8 R.I.),
Reserve-kapitein FRANSSEN, ( Commandant 2-III-11 R.I.),
en een varieerend aantal onderofficieren en minderen; - het hotel GREBBEBERG, waar de Commandant Verbindingsafdeeling I-8 R.I., reserve luitenant SCHLÜTER aanwezig is geweest;
- het magazijn van Ouwehands-dierenpark, waar de reserve kapitein DEWEZ en de reserve luitenant de JONGH (adjudant van Commandant I-8 R.I.) aanwezig waren.
Omtrent de verdediging van de onder b. en c. bedoelde gebouwen heb ik niet den indruk gekregen, dat deze krachtig is gevoerd.
Reserve luitenant SCHLÜTER heeft zich zonder daartoe opdracht te hebben ontvangen naar den commandopost Commandant 8 R.I. begeven, om verslag uit te brengen.
Reserve kapitein Ir. W.J. DEWEZ, die in het Magazijn aanwezig was (waar hij naar mijn meening niet hoorde) heeft eenige malen aan Majoor LANDZAAT verzocht om terug te trekken, hetgeen werd geweigerd en heeft ten slotte, toen hij het bij hem aanwezige personeel niet kon bewegen om naar achteren uit te breken, de witte vlag doen uitsteken.
Wat het paviljoen zelf betreft, hebben de kapiteins HÖPINK en DALES krachtig aan de verdediging mede gewerkt, hetgeen blijkt uit de verklaring van degenen, die aan de verdediging van het paviljoen hebben medegewerkt. Kapitein DALES is door een stuk wegvliegend glas gewond geraakt.
Aangezien Majoor LANDZAAT ten slotte alleen stond, heb ik trachten te onderzoeken, in hoeverre het gedrag dezer beide kapiteins zoodanig is geweest, dat eene onderscheiding niet op haar plaats was. Er is maar een Sergeant die volhoudt, de Majoor te hebben zien vallen en die verklaring acht ik niet voldoende geloofwaardig. Ik moet voor het slot der verdediging en het gedrag der beide kapiteins afgaan op de verklaringen der beide kapiteins zelf, die op het laatste oogenblik niet meer gelijktijdig aanwezig waren, terwijl de soldaat CHOTZEN niet geheel zeker is in zijn verklaringen.
Met beide kapiteins heb ik een onderhoud gehad en beiden hebben uitvoerige verslagen ingediend, daaruit blijkt het volgende:
De toestand was uiteindelijk zoodanig dat de munitie opraakte en er door de Duitschers met infanteriegeschut op en door het paviljoen werd geschoten.
Er kwam iemand (vermoedelijk een sergeant) naar kapitein DALES en adviseerde dezen, een uitval te doen. Er zaten volgens dien sergeant nog genoeg mannen in den kelder. Kapitein DALES ging toen mede naar den kelder. (Op dat oogenblik was er geen Duitscher te zien, waarop gevuurd kon worden).
Onmiddellijk, nadat kapitein DALES beneden was, hoorde hij boven een groot lawaai.
Iedereen wilde den kelder uit. Kapitein DALES zag projectielen springen tusschen paviljoen en Grebbehotel, die een witte wolk verspreidden. Hij commandeerde gasmaskers opzetten, doch iedereen vluchtte den kelder uit. Kapitein DALES is niet gevlucht. Toen een soldaat van boven kwam en zeide: Majoor LANDZAAT heeft gezegd, dat wij ons moeten overgeven, wilde hij dat niet geloven en zei, dan ga ik naar den Majoor.
Boven aan de trap van den kelder komende, kon hij de deur nog slechts gedeeltelijk op zij duwen; blijkbaar waren er steenen achter gevallen. Hij hoorde boven niets meer.
Een en ander heeft zich naar schatting in eenige minuten afgespeeld.
Kapitein DALES is daarna urenlang in den kelder gebleven in de hoop, na het invallen der duisternis te kunnen ontkomen. Hij is ten slotte laat in den namiddag door een passeerend Duitsch onderdeel, dat het paviljoen afzocht, gevangen genomen en ternauwernood ontsnapt aan doodschieten als “Hekkenschütze".
Reserve-Kapitein HÖPINK Commandant 1-IV Bataljon pag. is in den avond van 12 Mei bij Majoor LANZAAT gekomen in verband met daartoe ontvangen opdracht van Commandant 8 R.I., welke inhield met Majoor LANDZAAT te bespreken, hoe 1-IV Bataljon pag. diende te worden gebruikt. In verband met den toestand is hij aldaar den nacht 12/13 Mei gebleven en den volgende morgen in den strijd verwikkeld geraakt.
Hij heeft door persoonlijk vuur aan den strijd krachtig deelgenomen. Onmiddellijk nadat kapitein DALES zich naar den kelder had begeven, en de projectielen door het paviljoen vlogen, heeft hij Majoor LANDZAAT, daar alle munitie op was, geadviseerd te trachten weg te komen, daar Majoor LANDZAAT er niet van wilde weten zich over te geven niettegenstaande het hopelooze van de situatie. Onmiddellijk daarop begon het paviljoen in te storten. Kapitein HÖPINK werd door een stuk steen geraakt. Hij is toen met soldaat CHOTZEN (die eveneens werd gewond en verdoofd was) en vermoedelijk twee anderen naar buiten gerend, meenende dat de Majoor zou volgen. Op korten afstand van het paviljoen zich dekkende, terwijl van verschillende kanten werd gevuurd, zag hij het paviljoen in elkaar storten.
Hij is toen door het terrein terecht gekomen in commandopost Commandant 8 R.I. met de soldaat CHOTZEN, heeft aldaar aan de verdediging deelgenomen en is daaruit vertrokken onder leiding van Commandant 8 R.I. op 14 Mei des avonds.
Tijdens den tocht naar de Lek is hij afgedwaald met een aantal menschen en heeft hij zich in een huis verborgen, waar zij, totaal uitgeput, in slaap zijn gevallen en den volgende morgen door een handvol Duitschers zijn verrast en gevangen genomen.
Mijns inziens waren deze beide officieren, dus de reserve-kapitein A.G. HÖPINK en de reserve-kapitein T. DALES voor eene eervolle vermelding in aanmerking te brengen.
De kapitein DALES heeft voorgedragen voor eene onderscheiding:
dienstplichtig sergeant C.P.J. ROMBOUT en dienstplichtig soldaat J.J. LEERINK, beiden van M.C.-I-8 R.I., die volgens zijn mededeeling krachtig aan de verdediging hebben medegewerkt in tegenstelling met vele anderen. (zie bijgevoegde verklaring).
De sergeant ROMBOUT en soldaat LEERINK zijn inderdaad in het paviljoen aanwezig geweest. Omtrent hun gedrag heb ik geen andere verklaring ontvangen.
Omtrent de soldaat ROEFS, eveneens in de bijgevoegde verklaring voorkomend moet ik voorbehoud maken. Volgens de mij verstrekte gegevens is er geen soldaat ROEFS gesneuveld; wel is een soldaat ROEFS van 8 R.I. gewond, doch het is mij nog niet gelukt, zekerheid te verkrijgen, dat dit dezelfde persoon is, als hier wordt bedoeld. Naamsverwarring schijnt niet onmogelijk.
Uit mijn onderzoek is verder gebleken, dat zich op de bovenverdieping van het paviljoen krachtig hebben geweerd:
dienstplichtig korporaal R. LINGEMAN en de dienstplichtig soldaten C.P.M. BLESS, W.G.M. DELGIJER, Joh. GROOT WASSINK en J.W. van HALL, allen van Verbindingsafdeeling I-8 R.I.
Toen het paviljoen begon te wankelen zijn deze soldaten door den kelder in de nabij zijnde loopgraaf gevlucht en aldaar gevangen genomen.
Mijns inziens zouden ook deze korporaal en soldaten voor eene eervolle vermelding in aanmerking komen.
Voor de beoordeeling van het vorenstaande is het noodzakelijk er op te wijzen, dat de weerstand, welke is geboden, geheel steunt op de bezielende leiding van Majoor LANDZAAT en dat ik geenszins de overtuiging heb, dat de voorgedragen personen zonder die leiding zelfstandig tot een krachtige verdediging ter plaatse, nadat de stoplijn was gevallen, zouden zijn gekomen. Allen hebben - in tegenstelling met tallooze anderen bij het paviljoen - gedaan wat Majoor LANDZAAT beval.
Ten slotte komt naar mijn meening de reeds genoemde dienstplichtig soldaat Th.M. CHOTZEN van 2-III-8 R.I. voor eene eervolle vermelding in aanmerking.
Deze heeft als ordonnans herhaalde malen door vijandelijk vuur berichten overgebracht, hetgeen blijkt uit een verklaring van kapitein HAKKERT, in de loopgraven van 2-III-8 R.I. aanwezig na den mislukten tegenstoot van Majoor JACOMETTI. Voorts heeft hij een bevel overgebracht naar kapitein ALEWIJK Commandant 1-II-19 R.I. (die eveneens in de stelling van 2-III aanwezig was in verband met een tegenstoot) toen een officier dien kapitein niet kon vinden.
Vervolgens heeft hij, toen tot overgave besloten werd door middel van een witte vlag, geweigerd zich over te geven, zich aan overgave onttrokken en is hij terecht gekomen bij Majoor LANDZAAT, waar hij aan de verdediging krachtig heeft medegewerkt, totdat hij gewond werd, daardoor verdoofd en versuft was en door kapitein HÖPINK mede is genomen naar commandopost Commandant 8 R.I.
Aldaar heeft hij in een onderkomen voor gewonden gelegen, doch is, toen Luitenant-Kolonel HENNINK zijn commandopost verliet, niet bij de gewonden achtergebleven, doch mede op marsch gegaan, onderweg verdwaald, terecht gekomen bij kapitein HÖPINK en met dezen gevangen genomen.
De Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf,
V.E. Nierstrasz.
Aan
Chef Hoofdregelingsbureau
(Kabinet)
|
