Schrijven van dienstplichtig sergeant A. Dekker aan mevrouw Landzaat

afschrift.

Nijmegen, 16 Augustus 1940.

Geachte Mevrouw,

Ook mij persoonlijk is het een genoegen, dat mijn vorige brief U eenigszins heeft kunnen [helpen?]. Zeer goed begrijp ik, dat ik niet geheel in staat zal zijn Uw verlies geheel weg te werken.

Mijn woorden in mijn vorige brief geschreven, kunt gerust als mijn eerlijke, oprechte woorden beschouwen.

Precies, zooals het was heb ik het geschreven, echter met dien verstande, dat ik inderdaad niet wist, dat hij iets gewond was. Later heb ik ook door navragen vernomen, dat de Majoor zeer licht gewond is geweest.

Het heeft echter ook zeer zeker niet veel te beteekenen gehad, want er is mij totaals niets van opgevallen.

Wat zijn consigne betreft, dat is hij volledig nagekomen. Zijn gedachte omtrent de Berg ken ik, want als waarnemend sectiecommandant ben ik zeer veel met hem in contact geweest. Ook de versterking, die uitbleef was mij volledig bekend. De toestanden, die zich hebben voorgedaan, konden ons, als echte militairen, doen huilen, want wat is noodlottiger voor ons en voor ons land geworden als deze wantoestanden.

Zijn kalmte, vastbeslotenheid en weergalooze moed hebben ons allen getroffen, zooals ik echter ook eerder schreef.

Zijn trouw was werkelijk groot en tot het laatst had hij nog hoop, omdat hij nog steeds geloofde in de met stille trom vertrokken versterkingen.

De laatste woorden, die ik in mijn schrijven van 27 Juli schreef, heeft hij inderdaad tot ons gezegd na het doodelijke treffen.

Hieruit zal U dus wel gebleken zijn, dat hij inderdaad tot het laatst bij zijn Plicht is gebleven en ons en zijn Vaderland niet in de steek heeft gelaten.

De soldaten, die daar ook nog bij hem gesneuveld zijn kan ik U niet zeggen, wie ze zijn. De soldaat, die in het Paviljoen lag, was reeds lang dood, de andere heb ik niet gezien in de drukte van het oorlogstooneel. Dus hierin moet ik U teleurstellen, daar zij in ieder geval niet van onze compagnie waren, maar heel waarschijnlijk tot de staf of een tirailleur-compagnie behoord hebben.

Wat zijn bebloede gezicht betreft, behoeft U geenszins te verontrusten, daar wij dit allen hadden door rondspattend bloed van andere gewonden en daar wij af en toe ons zweet afwisten met onze hand, kregen wij hierdoor een ontoonbaar uiterlijk. Hij was echter in 't geheel niet gewond in zijn gezicht.

Mevrouw, nogmaals mijn hartelijke groeten en gevoelens en ik hoop binnenkort in staat te zijn persoonlijke kennismaking te komen doen.

Uw dienstwillige dienaar,
(get.) A. DEKKER.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 951.63 KB)