Schrijven van reserve-majoor J. Roodenburg inzake vernielen spoorbrug Rhenen
HOOFDREGELINGSBUREAU
REGELINGSBUREAU LANDMACHT
Afdeeling I C.
-------
Nr. 1536.
Onderwerp:
Krijgsgeschiedenis.
---
's-Gravenhage, 1 April 1941.
Willem Lodewijklaan 1.
Volgens Uw verslag van 17 Mei betreffende de krijgsverrichtingen van Uw Afdeeling zou de Commandant van de middelste Batterij met zijn laatste projectiel de spoorbrug bij Rhenen hebben vernield.
Aangezien de brug geheel volgens het vernielingsplan is gesprongen en Commandant 4e Compagnie Pioniers verklaart, dat deze brug door 4e Compagnie Pioniers is vernield, verzoek ik U, mij de naam en zoo mogelijk adres van de Commandant der middelste Batterij van Uwe Afdeeling te melden, teneinde nadere inlichtingen in te winnen.
Een en ander is noodig in verband met het juist beschrijven der krijgsgeschiedenis.
De Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf,
V.E. Nierstrasz.
Aan
Reserve Majoor der Artillerie J. Roodenburg
Statensingel 30 a
Rotterdam
(was Commandant I-22 R.A.)
==========================================================================
Reserve Majoor
J. ROODENBURG
-----
ROTTERDAM, 4 April 1941
Statensingel 30 a
Krijgsgeschiedenis.
In antwoord op Uw schrijven van 1 dezer inzake het in margine genoemde onderwerp, deel ik U het volgende mede:
Op Zondag 12 Mei 1940 kreeg ik bericht van den Infanteriecommandant, dat deze gezorgd had voor versperring van de spoorbrug (zie mijn verslag 20.38 uur). Dit zal niet zonder reden geschied zijn.
Op Maandag 13 Mei werd mij medegedeeld, hetgeen niet in mijn verslag is opgenomen, dat een halve compagnie Mortieren aan de Zuidzijde van de brug was opgesteld en de aan de Noordzijde staande Duitsche mitrailleur in bedwang kon houden.
Toen daarna te circa 16 uur naar schatting van den Brigade Artilleriecommandant de opdracht werd ontvangen met de geheele afdeeling het vuur te openen op de spoorbrug, omdat deze, naar werd medegedeeld, niet gesprongen was, is deze opdracht uit der aard uitgevoerd. Daarbij bracht ikzelf daarmede in verband het medegedeelde van de infanterie, waaruit ik concludeerde, dat de IVe Divisie de spoorbrug, respectievelijk de ontsteking niet meer had kunnen bereiken, waarom aan ons de opdracht werd verstrekt.
Vermoedelijk is het verzoek daartoe of van de IVe Divisie of van den betrokken Legerkorpscommandant gekomen. Op zichzelf was de opdracht niet eenvoudig, om met 7 cm een brug te vernielen. Daar kwam bij, dat rechter en middelste batterij juist verplaatst waren, om zoonoodig Rhenen te kunnen bevuren (zie mijn verslag) en dus alleen de munitie uit de voorwagens bij zich hadden.
De linker batterij heeft uit de normaalstelling het vuur afgegeven, doch deze liep door een te hoog tempo vast, juist op het moment, dat ik daar zelf kwam, om den afmarsch te regelen, waartoe toen bevel was gegeven. De rechter batterij en de midden batterij kregen opdracht alle munitie aanwezig bij de stukken op de brug af te vuren en daarna eveneens af te marcheeren.
Daar de Batterijofficier van de middelste batterij zicht had op de brug had de Batterijcommandant nog eenige mandjes uit de oude stelling laten halen en verzocht hij mij deze nog te mogen opschieten, wat ik toestond, onder mededeeling, dat de verbindingen werden verbroken en hij zorgen moest op tijd in de Molenstraat te Lienden te zijn.
Blijkens mij verstrekt rapport is met het laatste schot de brug omlaag gegaan, zoodat ik moest aannemen, dat toevallig de springlading is geraakt.
Wanneer inderdaad de genie de brug heeft laten springen, zou het wel toevallig zijn, dat waargenomen is, dat zulks juist op het moment van het laatste schot gebeurde. Anderzijds, indien de mogelijkheid daartoe nog bestond is het mij niet duidelijk, waarom dan de geheele afdeeling dit vuur moest afgeven.
Commandant middelste batterij was reserve Kapitein A. Meyer, Engelscheplein 9 Leeuwarden.
Batterijofficier reserve 1e Luitenant A. Moonen, Suezkade 141 te 's Gravenhage.
De Reserve Majoor
(get.) J. Roodenburg
Aan
Chef Hoofdregelingsbureau
|
