Twee brieven van dienstplichtig soldaat-oppasser Jos Pierik aan mevrouw Landzaat

afschrift.

Denekamp. 15 Juli 1940.

Geachte Mevrouw Landzaat,

In antwoord op Uw schrijven dat U graag wilt weten hoe of het den laatsten tijd is gegaan met Uw man, de Majoor LANDZAAT ik kon er bijna niet toe komen om het U te schrijven, maar nu U mij er om vraagt, zal ik U het volgende mede deelen.
Wij zijn al die tijd in Rhenen geweest en daar was het lang niet mooi meer, ik heb al die tijd munitie gereden, als waker van den majoor zijn paard [genaamd Queen].
Ik ben den tweeden dag nog bij Uw man geweest en toen heeft hij mij gevraagd hoe of het ging. Ik heb toen geantwoord dat het goed was, maar niet meer zoo mooi als voor dien tijd en nadien heb ik weer Munitie gereden naar de Grebbelinie, tegen over de Ridder, waar I-8 R.A. zat.
Toen wij ongeveer bij de plaats van bestemming waren, zijn ons de paarden voor de wagen dood geschoten. Toen ben ik met den Majoor zijn paard weer door de vuurlinie gegaan en heb andere paarden gehaald en intusschen hebben de jongens de munitie afgeladen en toen in vol galop weer terug want het was gevaarlijk. Dat was de tweede dag en de derde dag hebben wij weer munitie gereden en toen konden wij de commandopost niet meer bereiken, dat was de tweede Pinksterdag. Toen lag alles onder eigen vuur en toen kregen wij 's avonds de kans om weg te komen, zonder de munitie af te leveren en de vierde dag ben ik 's morgens bij den commandopost geweest, maar tot mijn spijt was de majoor afwezig. En toen ben ik er om ongeveer vier uur weer naar toe gegaan en toen trof ik de majoor bij het magazijn van Ouwehand, daar heb ik Uw man nog een doosje cigaretten gegeven en een pakje kauwgummi, waar hij zeer blij mee was en toen zei hij tegen mij, dat ik gauw met Queen naar de tabakschuur moest gaan waar alle paarden stonden. Maar nadien ben ik met het paard naar Rhenen terug gegaan en ben alle hindernissen goed doorgekomen want ik wou terug naar den majoor en toen was het ongeveer 7 uur en tot mijn spijt was hij er niet meer en vond hem voor het paviljoen hetgeen heelemaal plat was geschoten. En ik vond mijn baas met den mitrailleur naast hem en zoo ik gehoord heb van een andere jongen, dat de majoor tot het laatste toe staan is gebleven, en dat hij zelf alles heeft verdedigd met de mitrailleur onder zijn arm, vermoedelijk is de majoor van achter aangevallen en doodelijk getroffen en toen kon het mij ook niet meer schelen wat met mij gebeurde en toen ben ik met het paard naar Utrecht gereden waar ik middernacht aankwam, en daar heb ik tezamen met het paard geslapen in een boerenschuur en de andere dag ben ik met het paard naar de artilleriekazerne gegaan en daar ben ik met Queen op beslag geweest. Donderdags na dan oorlog heb ik het paard goed gevoerd, want al die dagen had hij niet te veel gehad, evenmin als ik. Na eerst goed gepoetst te hebben heb ik haar op stal gezet en ongeveer tegen tien uur kwamen de Duitschers en vorderde het paard en toen heb ik mij geweerd en gezegd dat het eigendom was van den majoor Landzaat, maar ik kreeg ten antwoord het is krieg daar kokken wier nicht nach en toen heb ik het dadelijk gemeld bij de Kapitein Roelvink [Regiments-paardenarts der 1e klasse F.J.M. Roelvink], daar heb ik 2 formulieren onderteekent, dat het paard in Duitsche handen was.
En vandaar ben ik gegaan naar Benschop maar zonder paard hetgeen mij zwaar viel want ik moest loopen, want een paard had ik niet meer. Daar ben ik twee dagen geweest en ben toen weer in Rhenen terecht gekomen om de zaak te helpen op te ruimen. De tuigenkist van den majoor is niets meer over gebleven.
En van mijn uitrusting evenmin, er is een projectiel op het magazijn van Ouwehand gekomen en alles is verwoest. Van daar ben ik gegaan naar Wageningen en moest paarden vertransporteeren naar Utrecht en dat heb ik 3 weken gedaan en toen ben ik afgezwaaid want mijn baas was er niet meer en toen had ik nergens geen zin meer in en dat is alles Mevrouw hetgeen ik U kan mededeelen. Hopende als wij ons nog eens weer spreken, dan kunnen wij ons alles mondeling vertellen of bespreken en verders de beste groeten aan U Mevrouw en Uw zoon en hopende als het U verders goed gaat.
Als U kunt Mevrouw wees zoo goed en stuurt mij nog eens een bewijs van goed gedrag, dat kan mij nog wel eens van dienst zijn.

En verders vele Groeten van mijn ouders en mij,
J. Pierik.
Nordhornschestraat 58 Denekamp.


= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =


afschrift.

Denekamp. 15 Augustus 1940.

Waarde Mevrouw,

Mevrouw ik heb U in drie weken teleurgesteld vanwege ik met vacantie naar Duitschland was.
Ik kon gratis meekomen, naar Harts, wij waren met ongeveer twee honderd man en het was een prachtige reis.
Dus Mevrouw ik kon U niet eerder schrijven; zoo U mij vroeg, wilde U nog weten hoe het lichaam van den Majoor er uit zag na zijn dood. Ik heb U eens eerder geschreven, dat ik den Majoor gevonden heb voor het paviljoen toen hij was aangeschoten. Of hij toen dood was of ernstig gewond dat weet ik niet, maar in ieder geval voor hij toen nog niet verbrand maar onder in de kelder daar was de telefoonwacht, een dubbel post, dus twee man en na den oorlog hebben ze drie verkoolde lijken er uit gehaald.
Daarom is de Majoor volgens mijn meening gewond geweest en dat de jongens hem hebben meegenomen naar den kelder, meer kan ik U ook al niet schrijven dat is alles hetgeen ik van den Majoor weet, want U kunt zich denken toen ik de Majoor zoo aantrof mij het lood in de schoenen schoot en toen ben ik maar zoo snel mogelijk vertrokken in de richting Utrecht, waar de geheele treinafdeeling al op aan was.
Nu mevrouw als ik U nog eenigszins met het een en ander van dienst kan zijn heel graag en dan bedank ik U nogmaals voor alle moeite hetgeen U voor mij gedaan hebt, als ik eens in den Haag kom dan kom ik U bezoeken, dan kunnen wij beter over de geheele zaak praten.

Nu Mevrouw de beste Groeten van ons allen
Jos Pierik
Nordhornschestraat 58
Denekamp.


Noot van de redactie: Jos Pierik was de oppasser van het paard Queen van majoor Landzaat. Bij het gedeelte waarin Pierik beschrijft dat hij majoor Landzaat op 13 mei 1940 vond bij het paviljoen, staat in de kantlijn geschreven: "Fantasie, deze Pierik is daar niet geweest op 13 Mei".

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.77 MB)