Verslag inzake ingediende voordracht reserve-tweede luitenant J.U. Terpstra
HOOFDREGELINGSBUREAU
REGELINGSBUREAU LANDMACHT
Afdeeling I C.
-------
Nr. 1549.
Onderwerp:
O n d e r s c h e i d i n g.
---
's-Gravenhage, 7 April 1941.
Willem Lodewijklaan 1.
Nu mij uit een verslag en bestudeering der omstandigheden gebleken is, onder welke omstandigheden de Artillerie-officier-inlichter bij III - 8 R.I. de reserve 2e luitenant TERPSTRA heeft gehandeld, acht ik het noodig, in verband met de omtrent hem ingediende voordracht voor eene onderscheiding, e.e.a. te Uwer kennis te moeten brengen.
Op 11 Mei, naar schatting ongeveer 10.30 uur, nadat de telefonische- en ultra-korte-golf-verbinding met de artillerie was uitgevallen, heeft deze officier zich begeven naar een uitkijkpost in de achter den rechter vleugel der voorposten gelegen Steenfabriek de Plasserwaard, ten einde te trachten iets van de uitwerking van het vuur te zien.
Daarvan terugkeerende op den Grebbedijk trok Infanterie min of meer in paniek terug.
De situatie was niet duidelijk en de verhalen der Infanterie verward. Er werd (meer oostelijk) hevig door de infanterie geschoten.
Op weg naar den commandopost vielen infanterie-projectielen zonder dat hij de herkomst kon nagaan.
Niet wetende, hoe ver de vijand was opgerukt, ging hij terug naar de Grebbesluis, om verbinding met de artillerie tot stand te brengen. Hij handelde hier op mededeelingen van de Infanterie, doch hij zou achteraf bezien den commandopost Bataljonscommandant hebben kunnen bereiken.
Bij de Grebbesluis werd juist (vermoedelijk ten onrechte) stormvuur ontketend. De luitenant TERPSTRA ging door naar den Afdeelingscommandant (bij commandopost Commandant 8 R.I. aankomst 14.10 uur), die hem opdroeg de nieuw uitgezonden ultra-korte-golf-groep te gaan zoeken, (die naar Commandant III - 8 R.I. werd gezonden ter vervanging van de uitgeputte) en de verbinding met den Voorpostencommandant te herstellen. Een uitstekende daad zou nu geweest zijn, indien hij den Afdeelingscommandant had kunnen inlichten, zoodat deze zonder dat aanvragen binnen kwamen (alle verbindingen met den commandopost Voorpostencommandant waren verbroken) vuur voor de voorposten kon brengen, waarop de aanval in vollen gang was. Doordat hij den commandopost Bataljonscommandant echter had verlaten vóór het oogenblik dat van het oprollen der voorposten begon te blijken, was hij hiervan niet op de hoogte.
Hij vond den ultra-korte-golf-post niet, wel passeerde hem bij de Grebbesluis een wielrijder-ordonnans, die Commandant III-8 R.I. nog heeft bereikt langs den grooten weg. (De nieuw gezonden ultra-korte-golf-post zat intusschen in een kelder van een huis bij de Grebbesluis.)
De luitenant TERPSTRA overschreed de grift (waar af en toe artillerievuur viel) via een schuit en ging langs den Grebbedijk naar voren, telkens meenende, vijandelijke Infanterie te voorschijn te zullen zien komen. Hij kwam een infanterie-afdeeling tegen op den terugtocht naar de Steenoven Blauwe kamer. Sommigen hadden bebloed gezicht; zij hadden zakdoeken aan de bajonet. De verhalen waren verward.
Hij ging met deze troep mede naar de Steenoven de Blauwe kamer, waar hij een officier vond met een in paniek verkeerende groep en hoorde, dat de vijand de stellingen had overrompeld. Er werd eenmaal op hem geschoten (vermoedelijk uit de hoofdweerstandsstrook). De infanterie trachtte met bootjes van de veerpont over te komen. Hij zelf zwom over en bereikte via Brigade A. zijn Afdeeling.
(Vorenbedoelde infanterie-officier was, nadat zijn voorgelegen sectie op hem was teruggetrokken en nadat hij – in de achterste opstellingen der sectie had bemerkt dat zijn voorste twee groepen door de Duitschers waren genomen – (men had angstkreten gehoord) met zijn laatste groep zonder bevel of machtiging teruggetrokken op oude opstellingen en vervolgens op de Blauwe kamer. Toen hij terugtrok, hield nog een Sectie stand en waren de commandopost van zijn Compagniescommandant en Bataljonscommandant nog niet gevallen).
Uit het vorenstaande volgt, dat de reserve 2e luitenant TERPSTRA zich 's-morgens naar den uitkijkpost heeft begeven, toen de verbindingen waren verbroken, op dien uitkijkpost had hij mijns inziens niets te maken. Hij had onmiddellijk persoonlijk naar den Afdeelingscommandant moeten gaan, ten einde de verbinding te herstellen (door een nieuwe ultra-korte-golf-post mede te brengen, seinen af te spreken e.d.).
Thans heeft hij op den commandopost Bataljonscommandant ontbroken op het tijdstip, dat deze begon te begrijpen, dat zijn voorpostenstrook werd opgerold van het Noorden uit. De kans, om de steunende artillerie in te lichten, heeft hij daardoor onbewust laten ontglippen. Wat dat beteekent, wordt duidelijk, wanneer men bij 2-I-8 R.A. leest, dat een officier te 15.00 uur (dus een uur nadat de luitenant TERPSTRA bij de Afdeeling is geweest) op den Haarweg een groep van 60 Duitschers tusschen de voorposten-opstellingen waarnam en dat de Afdeelingscommandant dit doel niet belangrijk genoeg vond voor de artillerie.
Verder volgt er uit, dat luitenant TERPSTRA zich tweemaal door ontvangen mededeelingen van zijn koers heeft laten dringen, doch niet, dat hij aanraking met den vijand heeft gehad, of onder onmiddellijk dreigend gevaar een bepaalde daad van belang heeft volbracht. Ware hij op den commandopost Commandant III - 8 R.I. gebleven, had hij met de aldaar verkregen wetenschap zich naar de Afdeeling begeven en vandaar het vuur op den vijand geleid of daardoor aanwijzingen gegeven, hij zou mijns inziens eene onderscheiding hebben verdiend. Thans schijnt mij daarvoor geen bepaalde reden.
De omstandigheid, dat hij den Rijn overzwom en zich bij zijn Afdeeling meldde via Brigade A., vormt mijns inziens daarvoor geen reden. Hij heeft zich niet uit het strijdgewoel losgemaakt om zich bij de Afdeeling te voegen, maar is achter het eigenlijke strijdgewoel gebleven.
Het feit, dat hij den Rijn overzwom en niet rechtstreeks langs den Grebbedijk terugkeerde, vindt zeer waarschijnlijk zijn oorzaak in de omstandigheid, dat de Afdeeling Infanterie bij den Rijn, waar hij op stuitte, bevuurd werd door zware mitrailleur van een bastion (uit koepel e.a.) waar de sergeant geen kijker had en meende Duitschers te zien. (Dit wordt gemeld door den officier Commandant der Groep bij den Steenoven (waarmede TERPSTRA contact kreeg) en door den koepel-commandant.)
Het vorenstaande bedoelt niet, een blaam op dezen jeugdigen officier te werpen, doch slechts de omstandigheden, die tot een voordracht eervolle vermelding hebben geleid in het juiste licht te stellen.
De Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf,
V.E. Nierstrasz.
Aan
Chef Hoofdregelingsbureau
(Kabinet)
|
