Verslag van vaandrig J.Ch. Evertse over de oorlogsdagen van 9-15 mei 1940
J. Evertse.
Burgemeester de Roocklaan 15
Bergen op Zoom
Hooghalen
16 Maart 1941.
Betreft: Krijgsgeschiedenis
Uw schrijven d.d. 10 Januari 1941 Afdeeling Ic.
nr. 1212.
Hoogedelgestrenge Heer,
Ingesloten zend ik U een beknopt verslag van het door mij beleefde tijdens de oorlogsdagen van 9 - 15 Mei 1940. Mocht U hier en daar een nadere toelichting wenschen, dan ben ik ten allen tijde ter Uwer beschikking.
Met de meeste hoogachting,
(get.) J. Evertse.
Vaandrig 3-I-8 R.I.
= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
J.C. Evertse.
VERSLAG OORLOGSDAGEN VAN 9 - 15 MEI 1940.
| 9 Mei 1940. | Ik was sedert het begin van de mobilisatie ingedeeld bij 3-I-8 R.I. als vaandrig-sectiecommandant. Compagniescommandant was de reserve-kapitein P.F. Brittijn. Donderdagavond, 9 Mei '40 te 19.00 uur betrok ik de Politiewacht op de Frederik van den Palshof te Rhenen. Als wachtpersoneel was mij toegewezen 10 man + 2 sergeanten (namelijk Bogaard en de Jong) van 1-I-8 R.I. Er was niets dat aan een voor de deur staande oorlog deed denken. |
10 Mei 1940. |
Om 1.00 uur 's nachts brengt sergeant Hendrikx van de Motordienst het bericht, dat phase 3 ingegaan was, een bericht dat zijn bevestiging vond in het toenemende verkeer op straat. Daar er op de wacht niets te doen was, ben ik naar den Compagniescommandant gegaan om te zien of ik nog hier iets kon doen en tevens maatregelen te nemen voor mijn eigen sectie. De compagnie was reeds met de voorbereidende maatregelen bezig en nadat ik voor mijn eigen sectie gezorgd had, ben ik terug naar de wacht gegaan. Om 4.00 uur begon de luchtafweer te schieten. In de loop van de ochtend ontving ik telefonisch bevel van het Regimentsbureau, dat alle arrestanten ontslagen moesten worden, opdat zij naar hun respectievelijke onderdeelen terug zouden kunnen keeren. Pl.m. 11.00 uur kwam een veldwachter met het verzoek of ik van het station Rhenen een aantal gearresteerde Duitsche mannen, vrouwen en kinderen wilde ophalen, teneinde ze tijdelijk in de Politiewacht onder te brengen. De politie zou voor verder transport zorgdragen. Ik heb dit gezelschap van pl.m. 40 personen van het station opgehaald en in de wacht laten bewaken, totdat ze later door de Politietroepen onder commando van de 1e luitenant Cornelisse in bussen werden opgehaald en naar achteren gevoerd. Inmiddels begon in Rhenen de evacuatie van de burgerbevolking. Om 19.00 uur kwam er geen aflossing en ik slaagde er niet in om in contact te komen met de kantonnementscommandant, zoodat we op wacht bleven. In verband met het verkeer en de evacuatie werden extra posten uitgezet. Toen het donker was geworden zocht ik mijn compagnie in de stoplijn op, om te zien of ik nog iets voor hen kon doen. Maar de kapitein Brittijn had alles in orde bevonden en ook bij mijn bezoek aan kapitein Rangelrooij, 1-I-8 R.I. waren geen bijzonderheden. Er heerschte algemeen een zenuwachtige sfeer van onzekerheid, terwijl kapitein Rangelrooij zijn eigen secties niet meer kon bereiken. |
11 Mei 1940. |
Verschillende huizen waren reeds in brand geschoten en hier en daar sloegen willekeurig Duitsche granaten van klein kaliber in. Rhenen's binnenstad bood een zeer rommelige aanblik, daar de soldaten hier en daar reeds aan het plunderen waren geweest. Had men zich aanvankelijk tot levensmiddelen bepaald, weldra was het overgegaan tot een volkomen dieverij van soldaten, die van de verwarring gebruik maakten om even van hun onderdeel in de achterste linies weg te loopen. De gemeente-politie bracht 3 N.S.B'ers naar de Politiewacht, namelijk een zekere v.d. Geest, Mevrouw Klomp en iemand van de Radio-Centrale. Deze menschen zouden later opgehaald worden, maar hier is niets van gekomen. Teneinde het plunderen tegen te gaan, riep ik de hulp in van een kapitein, die het politie-bureau bezet had, maar deze antwoordde geen man te kunnen missen en reeds genoeg moeite te hebben met zijn eigen menschen, nu de andere Compagniescommandanten hun menschen maar lieten gaan. Hierop zette ik posten uit op groote afstand in de hoofdstraat met opdracht te schieten op hen, die geen gehoor geven aan de sommatie van door te loopen en toch winkels binnenliepen. Maar er kwamen zooveel practische bezwaren, dat we heel deze kwestie maar hebben laten loopen. Vluchtelingen uit de voorposten bij Wageningen kwamen met de fantastischte verhalen de wanorde vergrooten. Ordonnansen uit de richting Elst komende wisten geen enkel onderdeel te liggen en toen bleek al gauw de groote handicap, dat niemand de ligging van de verschillende onderdeelen van zijn eigen regiment wist. Bij mijn tochten naar mijn eigen compagnie, in de stoplijn boven op den Grebbeberg viel er niets bijzonders te melden. Het artillerievuur der Duitschers was hier zeer ijl en onbelangrijk. In heel de stelling heerschte een sfeer, die het best vergeleken kan worden met een benauwde droom. Niemand wist precies, wat hij doen moest tijdens deze periode van afwachten en men was des te bevattelijker voor al de geruchten. Van een geregelde dienst was geen sprake. Een aantal M.20’s [lichte mitrailleur] waar nog nooit mee geschoten was, vertoonden weigeringen, 's Nachts vierden de zenuwen triomfen. Terwijl de vijand nog voor de frontlijn zat, werd er in de stoplijn uit zenuwachtigheid reeds geschoten op geluiden, terwijl alles wakker bij elkaar dromde. Bij de Cunerakerk ontmoette ik de reserve 1e luitenant Bonnema, die commandant was van de divisie-reserve compagnie Vickers [4 M.C.]. De compagnie was in de kerk en de omliggende gebouwen ondergebracht en luitenant Bonnema was de eenige officier bij deze compagnie. Zondagmiddag, juist voor ik me bij mijn eigen onderdeel wilde vervoegen, kwam ik nog even in de Cunerakerk. Hier lag heel de compagnie. Een sergeant-majoor, die zich als waarnemend commandant bekend maakte, vroeg mij om orders. Men wist totaal niets van het verloop van de krijgsverrichtingen af, luitenant Bonnema was zelf naar Elst gegaan om orders, daar men hem vergeten scheen te zijn. Ik heb de sergeant-majoor-instructeur (s.m.i.) daarop geadviseerd om alles gereed te maken voor het inzetten van de compagnie en te trachten orders uit Elst te krijgen. |
12 Mei 1940. |
Er kwamen reeds stroomen terugtrekkende soldaten in groote wanorde door Rhenen. De frontlijn bleek op verschillende plaatsen doorbroken te zijn. Daar de wacht geen enkel nut meer had, besloot ik de manschappen te verzamelen en naar mijn eigen onderdeel te gaan, maar zoodra de soldaten in de gaten hadden wat mijn bedoeling was, waren ze snel met de vluchtelingenstroom verdwenen. Ik ben toen samen met onderdeelen van het 11e R.I. dat ter aflossing kwam naar voren gegaan en kwam ongeveer te 17.15 uur bij mijn compagnie aan. Hier was alles in opschudding, daar er juist een order was gekomen om een tegenstoot te doen op de Duitschers, die pl.m. 200 meter voor onze stellingen waren doorgedrongen. Behalve het tijdstip van de tegenaanval was niets voorbereid of geregeld. Het was een volkomen doellooze zelfmoord, wat het ook geworden is. Ook al was mijn sectie door de terreinsomstandigheden niet verhinderd geweest om mede de stelling te verlaten, dan nog was het bevel niet door mij opgevolgd. Daar er te weinig tijd nog was om bij den kapitein te protesteeren, ben ik snel de helling afgedaald en onderlangs, via de Grebbe, met de sergeant van Meeteren (in de kantlijn: sergeant Van Meeteren was Commandant van den (kazematten?) sectie zware mitrailleurs 5, 6 en 7) en 4 man op patrouille gegaan om te trachten een plaats te vinden waar we den vijand in den flank aan zouden kunnen vallen. Inderdaad deed zich een goede gelegenheid voor en stuurde ik een ordonnans met een schriftelijk verzoek om 2 secties, handgranaten en vuursteun naar mijn kapitein. Maar dit verzoek kwam reeds te laat. Inmiddels was de tegenstoot toch uitgevoerd en op een volkomen fiasco en paniek uitgeloopen. De ordonnans, Jacobs, kwam terug met het bericht, dat alles op de vlucht geslagen was en dat de vijand reeds in de stelling zat. Nog verder naar voren gaande stootte ik op een groepje van de 1e Compagnie waarbij zich Kapitein Rangelrooij bevond. Ik gaf hem de raad om onderlangs terug te trekken, daar het hier nog mogelijk was. Met de pl.m. 25 man, waaronder sergeant-majoor-instructeur Ligthart maakten wij toen front naar de helling, daar de Duitschers ons ontdekt hadden en met handgranaten begonnen te gooien, die ons dank zij de dichte begroeiing niet konden bereiken. Wij antwoordden met een waar storm-vuur maar onze positie was zoo hachelijk, dat ik bevel gaf terug te trekken en zich te vervoegen bij de eerste de beste verdedigingslijn, die men zou tegenkomen. Zelf bleef ik zitten, louter uit lust om nu eindelijk ook zelf iets onder vuur te kunnen krijgen. Hetgeen er dan volgt, zal wel van geen belang zijn voor de krijgsgeschiedenis en zal ik daarom zeer beknopt weergeven. Ik geraakte geheel omsingeld, een poging om de Grebbe over te zwemmen werd juist op tijd verhinderd, doordat ik Duitschers aan den overkant hoorde. En zoo hield ik me verborgen tusschen struiken en stellingen, werd ontdekt maar mijn pistool bracht uitkomst, vond nog 2 soldaten, die zich verstopt hadden en deed ze een plan aan de hand om terug te trekken wat hen later inderdaad geholpen bleek te hebben. Zelf had ik het vaste plan om er doorheen te breken en me in Arnhem te verstoppen bij vrienden. Dinsdagavond begon mijn tocht, over de Grebbe, via de steenfabriek, het veer, door sloten en weilanden, tal van moeilijkheden in Wageningen en de zonderlingste narrow-escapes, de haven, dijken, slooten, modder, door het Wageningsche bosch. Alles ging goed tot Renkum, waar ik bij de ingang van het dorp recht tegen de bajonet van een schildwacht opliep. Ik werd ontwapend en mee naar binnen genomen. De schildwacht bleek kennelijk veel gedronken te hebben, terwijl de andere leden van de wacht, waar ik binnengebracht werd, over den grond verspreid hun roes lagen uit te slapen. De kamer van het woonhuis vertoonde alle sporen van een flink drinkgelag. Met moeite slaagde de schildwacht er in een der anderen wakker te maken. Onder bedreiging met een karabijn werd ik hierna gefouilleerd en van handgranaten en andere bezittingen ontdaan. Hierna werd ik terug de gang ingeduwd, men zette mijn eigen pistool in mijn nek en met duwen werd ik zoo tot midden op den straatweg Renkum - Wageningen gebracht. Door het gedrag van den Duitscher, die plotseling heftig begon te vloeken, het pistool uit mijn hals terugtrok en nu de slede achteruit trachtte te halen (het wapen stond nota bene op scherp) besefte ik plotseling, dat men mij, waarschijnlijk in dronkenmanswaanzin, zonder meer had neer willen schieten. Impulsief draaide ik me plotseling om en sloeg met volle vuist mijn tegenstander in het gezicht, die tegen den vergezellenden schildwacht opbotste. Meteen rende ik terug in de richting van Wageningen. Nauwelijks 20 meter weg vuurde men 2x snel achtereen op mij, maar het donker was mijn geluk. Ik sprong in een groote sloot langs den weg en heb hier gewacht, tot de inmiddels op touw gezette achtervolging ophield en ben toen in de richting van de Rijn gevlucht. Ik kwam tenslotte op de papierfabriek van Van Gelder terecht en heb hier ingebroken en mij op de teekenkamer verborgen. Woensdagmorgen werd ik door den smid ontdekt, die me aan kleeding hielp en zijn fiets leende, waarop ik naar Arnhem fietste en zoo de krijgsgevangenschap misliep. |
-------------
|
