Rangen en standen

Inleiding

Het onderscheiden van (en naar) rangen en standen van individuele militairen is inherent aan een fenomeen als een leger, dat uit de aard der zaak een organisatie is met een hiërarchische indeling. Over rangen en standen is vaak veel te doen. Op een of andere manier hebben rangen en dapperheidsonderscheidingen een zekere aantrekkingskracht op in krijgshistorie geïnteresseerde lezers. Mogelijk omdat ze ook in de geschiedenisbestudering een zeker onderscheid mogelijk maken van de individuele militair binnen het grote leger of een eenheid.

In deze bespreking wordt aandacht besteed aan het Nederlandse rangen- en standensysteem dat in de periode 1939-1940 gold, een vergelijking gemaakt met andere belligerenten en wordt er ingeleid met enige geschiedenis rond het ontstaan van rangen en standen.

Wat is een rang of stand?

Voordat er inhoudelijk over rangen en standen wordt uitgewijd, is het logisch eerst een onderscheid te maken tussen rangen en standen. Het is bijvoorbeeld een veelgemaakte fout te spreken van 'de rang van soldaat'. Een soldaat heeft geen rang. Soldaten worden onderscheiden in standen. De titel 'soldaat 2e klas' of 'soldaat 1e klas' geeft de 'stand' van een militair weer, niet zijn 'rang'. In de periode 1939-1940 was korporaal de eerste en dus laagste rang. De reden waarom men dus van 'rangen en standen' spreekt is omdat daarmee alle militairen van soldaat tot en met generaal worden bedoeld.

De gewone 'soldaat' wordt tegenwoordig wel aangeduid als de 'nulrang', 'ongegradueerde' of 'rangloze'. In de periode 1939-1940 werd hij in Nederland aangeduid als 'gewoon dienstplichtige' (afgekort als 'G.D.') analoog aan bijvoorbeeld de Amerikaanse 'Government Issue' (afgekort als 'G.I.').

Het hoe en waarom van militairen rangen

Rangen in het leger zijn al zo oud als de weg naar Rome; beduidend ouder zelfs. Rangen werden in de oudheid al gezien als een essentieel ingrediënt van het bewaren van orde, discipline en vooral organisatie in een leger.

Opvallend is dat de organisatie en het haast mathematische systeem van het Romeinse leger na de Romeinse tijd in Europa deels verloren ging. Zeker in de vroege middeleeuwen kende Europese legers nauwelijks organisaties, laat staan 'eenheden' die door een zekere uniformiteit geleid werden. Het waren vooral feodale legers, waarin edelen hun snel geronselde horigen als voetvolk en ridders als ruiterij om zich heen verzamelden. Pas later kwam weer langzamerhand de organisatie in de legers terug en werden rangen weer belangrijk.

In de late middeleeuwen ontstonden legers waarin officieren en onderofficieren belangrijk werden. Legers werden steeds meer organisaties waarin het beleid van de hoogste legerleiders via het rangensysteem - het systeem van geleide eenheden - naar de standen (manschappen en korporaals) werden overgebracht.

Etymologie van rangen

Ons huidige rangensysteem is vooral ontsproten uit Zuid-Europese wortels. Hoewel de Fransen meer rechtstreeks - in rangen en rangbenamingen - de vaders van het Nederlandse rangsysteem werden, hadden zij op hun beurt van Italianen en Spanjaarden voorbeelden overgenomen en stammen andere rangen in ons leger rechtstreeks uit de tijd van het Staatse Leger, dat sterk door de Spanjaarden was beïnvloed. Zaken die terug te vinden zijn in de etymologie achter de rangen.

Het begrip soldaat is in Nederland vermoedelijk geïntroduceerd via de Franse weg, maar vond haar oorsprong in het Italiaans. De lijfwacht van Constantijn de Grote (4e eeuw na Christus) zijn soldij werd betaald in solidus en werd solidatus genoemd. Daaruit ontstond het Italiaanse soldato en later het Franse soldat. Zowel het begrip soldaat als zijn soldij komen nog voort uit die oorsprong. Soldij is een werkelijk militair begrip in oorsprong, terwijl het ook gebruikelijke 'wedde' voor het loon van de soldaat, een civiele oorspong kende in het Saksisch als vrucht uit een verdrag.

Infanterie is net zo'n typerend begrip. Het gewone voetvolk was in de oudheid vaak jong, zeer jong. Het kernbegrip 'infant' voor onvolwassen is daarin terug te vinden. Nog steeds wordt infanterie gevormd door de jongste militairen. Dit begrijp was in Nederland al neergedaald voor de Franse tijd, toen het voetvolk soms al als 'infanterij(e)' door het leven ging. Na 1815 was het infanterie geworden.

In het Dietse (Oud Nederlands en Germaans) taalgebied kwam de 'gefreijtene' voor als de soldaat met een enigszins hogere stand. In zowel het Nederlandse als (huidige) Duitse gebied werd de 'gefreijtene' of 'gefreite' als stand onder de manschappen gevoerd. De oorsprong daarvan was dat deze ervaren (of zich onderscheidend hebbende) soldaat zich van de meest laagwaardige diensten gevrijwaard mocht weten. Tevens weet men bij die etymologische onthulling waarom het ronduit verkeerd is de Gefreiter in het Duitse leger anno 1940 te vergelijken met een korporaal in het Franse, Britse of Nederlandse leger, wat maar al te vaak in overzichten abusievelijk wordt gesteld. De Gefreiter was een stand en geen rang.

Korporaal kwam weer voort uit de Latijnse taalzone. Het was een benaming vanuit het basisbegrip 'capo' (voor hoofd) in het Italiaans en Frans. Zijn evenknie in het Franse leger heet een caporal. In de Napoleotische legers kwam de caporal zelfs veel voor.

Sergeant kwam onmiskenbaar wederom voort uit de Mediterrane zone. Het is een afgeleide van de eerste bediende, in het Latijn de 'serviens' (van servire). De afgeleide termen als seriant en sergant werden tot krijgsbediende en assistenten van ridders. In het oud Fries komt het begrip sergent voor 'bediende' ook al voor. Het Franse leger bracht het vermoedelijk naar het moderne Nederlandse leger. In het Franse leger wordt de sergent ook nog steeds als rang voor dezelfde laagste onderofficiersrang gevoerd.

Waar het begrip onderofficier precies vandaan komt is onduidelijk. In het Nederlands is het net als in het Frans (sous-officier) een verzamelbegrip, maar in het Duits heeft het een geheel andere oorsprong, die wel eens ouder zou kunnen zijn alsmede de aanleiding voor de Franse en Nederlandse benaming van de groep 'niet-officieren maar hoger dan soldaten' als onderofficieren. In het Pruisische leger van Frederik de Grote bestonden namelijk de Unter-Officir en de Ober-Officir. De eerste stond voor de groep die wij thans nog als onderofficieren betitelen, de tweede voor de subalterne officieren. Later verviel bij de subalterne officieren het 'Ober' en zo resteerde vervolgens 'Unteroffizieren und Offizieren'. Daarentegen is de latere rang van 'Unteroffizier' in de plaats gekomen van de vervallen Pruisische rang 'Sergeanten'. In het Oud Pruisische leger had men namelijk de volgende benamingen voor de niet-officier rangen en standen (van hoog naar laag): Feldwebel, Sergeanten, Korporale, Gefreitenkorporale, Gefeitene en Schütze. Van deze rangen was slechts de Feldwebel voorzien van de zogenaamde degenversierselen, de portepee. De oorspronkelijk als binding (aan de pols) bedoelde veiligheidsband (om de degen niet tijdens het gevecht te verliezen) werd uiteindelijk een rangonderscheidingsteken dat in begin 18e eeuw alleen door officieren, later ook door de Feldwebel mocht worden gedragen. Uiteindelijk werd de laagste gradatie onderofficier [Vize-Feldwebel, later Unterfeldwebel] ook de rechten tot dragen van de portepee gegeven. Daarmee kreeg men de status van onderofficier. Alle rangen en standen eronder werden als 'minderen' gezien. Zo onderscheidde het Duitse leger anno 1940 nog in 'Offizieren, Feldwebels, Unteroffizieren und Mannschaften'. Slechts bij hoge uitzondering of als men als cadet reeds de kwalificaties voor (Unter) Feldwebel had behaald, mocht een Unteroffizier zich met een portepee tooien, wat anno 1940 uiteraard slechts nog bij het nette uniform gebeurde. De Unteroffizier als rang in 1940 was dan ook de gelijke aan de korporaal in het Nederlandse leger, zoals overigens uit de taakstelling van de Duitse Unteroffizier ook blijkt. De auteurs van vele geschiedenisboeken die de klassieke fout maken zich door het begrip 'Unteroffizier' te laten misleiden hebben zich in de opvallende ontstaansgeschiedenis van de rang niet verdiept. Overigens net zo min in een vergelijking in taakstelling, wat wellicht nog betrouwbaarder is bij rangvergelijkingen tussen legers. Zoals de korporaal in het Nederlandse leger veel voorkwam als laagste rang, zo ook de Unteroffizier.

De sergeant-majoor komt eveneens uit het Latijnse taalgebied en wel uit Spanje. Het begrip 'majoor' is het Nederlandse equivalent van 'major', in andere taalgebieden ook als 'mayor' of 'majeur' bekend. Het Staatse leger had de rang al ingevoerd, vrijwel zeker van de Spaanse 'major' afgeleid. 'Major' was een afgeleide van 'magnus', ofwel 'groot', waarbij 'major' ook staat voor 'oudste'. In het geval van de sergeant-majoor was het de oudste der sergeanten, ofwel de 'grootsergeant'. Ook wat men in de volksmond de 'grootmajoor' is gaan noemen - een begrip dat dus in feite een tautologie is want letterlijk 'grootgroot' betekenend - komt voort uit dezelfde oorsprong maar duidt - net als de Spaanse oorsprong - op de officier, al langere tijd de laagste der hoofdofficiersrangen.

Adjudant was wederom van latijnse afkomst. Het kwam van de samentrekking van 'ad' [tot] 'iuvare' [helpen]. De adjudant was iemand die 'tot hulp strekte' wat in het oude Rome als als 'adiutantis' werd aangemerkt. In het Frans adjudant, in het Spaans ayudante. In de zin van de adjudant van een hogere officier is daarmee wel de etymologie verklaard, in de zin van de rang als hoogste onderofficier zal de oorsprong hebben gelegen in de ondersteuning die deze rang gaf aan de subalterne officier bij de leiding over een militaire eenheid. Om het onderscheid goed te kunnen maken tussen de rang en de functie van adjudant, werd de Nederlandse adjudant in de laatste eeuw tot 'adjudant onderofficier' [AOO], vaak met toevoeging als 'instructeur' [AOOI].

Lieutenant kwam evident voort uit het Frans. Een samensmelting van de Franse begrippen 'Lieu' (plaats) en 'Tenant' (nemer - van het Latijnse en Franse 'tenir'). De Lieutenant was de plaatsvervanger van de kapitein, die in de late middeleeuwen reeds een commandant van een grotere afdeling was. De luitenant-generaal of luitenant-admiraal was dan ook de plaatsvervanger van de generaal of de admiraal, zoals de luitenant-kolonel dit van de kolonel was.

De kapitein dankte zijn naam aan de Latijnse benaming voor een hogere functie, die men de caput of capitis noemde. Wederom een afgeleide van het begrip 'hoofd'. Daarvan werd later het 'capitaneus' uiteindelijk in het Frans 'capitaine' en in het oud Nederlands 'capetein'. De kapitein was in de latere middeleeuwen al bekend als naam van een hoge politiefunctionaris of de kapitein van de schutterij of het stadsvendel. In het leger kreeg de kapitein uiteindelijk ook de rang van een grotere eenheid. Meest opvallend was natuurlijk de rang van kapitein-generaal die Maurits kreeg; die rang verwees niet naar 'baas over alle generaals' maar legde juist de nadruk op kapitein. Het kwam voort uit de Spaanse titel 'capitano general', wat betekende 'algemeen hoofd'. Spanje voerde die rang en het verwondert niet dat Nederland dat overnam toen tijdens de 80-jarige oorlog de lastige kwestie speelde welke titel Maurits moest krijgen na de ontijdige dood van Willem van Oranje.

De rang majoor en luitenant-kolonel is al geduid. De laatste rang bestaat korter dan de oudere rang kolonel. De luitenant-kolonel was oorspronkelijk de plaatsvervanger van de kolonel. Kolonel ontstond als een van de oudste legerrangen voor de officier die de 'colonna' leidde en in Spanje aldus 'colonello' werd genoemd. In het Frans werd dit 'colonel' en in het Nederlands kolonel. Ook dat begrip namen wij vermoedelijk van de Spanjaarden over in het Staatse leger. De 'colonello' was een seniore officier. Ook de Nederlandse kolonel was in oorsprong altijd een edelman, die de rang meestal direct kreeg als hij een leger kwam aanvoeren. Later, toen de officieren zich meestal wel via de rangen moesten opwerken, bleef het (in Nederland) de hoogste hoofdofficiersrang voordat men generaal werd.

De generaalsrang is pas laat ontstaan. Het komt uiteraard voort uit de oorspronkelijke term 'generalis' vanuit het Latijn, dat duidt op 'algemeen'. In militaire zin ontstond pas in de 16e eeuw het gebruik de hoogste legerleiders (onder de veldmaarschalk) met generaalstitels te tooien. Daarbij kwamen nadien ook pas de onderscheidelijke toevoegingen als luitenant-generaal, generaal-majoor, kolonel-generaal en generaalveldmaarschalk om ook weer in de opperofficierenklasse onderscheiden te kunnen maken. Alleen de term brigade generaal is wat dat betreft een afwijkende benaming, omdat daarmee ineens een legereenheid als toevoeging werd gebruikt. In eerste instantie waren het de Spanjaarden die in 1702 de rang voor hoogste kolonel als 'Brigadier' aanduiden. Daarmee was het nog geen generaalsrang geworden (want in Spanje gold het als rang tussen kolonel en generaal). Dat was pas in Frankrijk ontstaan toen men daar na de organisatiestructuur van Napoleon - de man die brigades, divisies en legerkorpsen creëerde als organisatorische eenheden - generaals ging aanduiden met hun commando, hoewel voordien in de 18e eeuw al de 'Brigadier des armées' bestond als oudste kolonelsrang, gelijk aan het Spaanse model. De rang die toen als laagste generaalsrang gold in het Franse leger was Maréchal de Camp, een rang die met de komst van (keizer) Napoleon verdween. Dankzij de nieuwe legerorganisatie van Napoleon - die voor de contemporaine legers in feite model stond - ontstonden de nog steeds bestaande Franse generaalsrangen van 'général de brigade', 'général de division', 'général de corps d'armee' en 'général d'armée'. Op een of andere manier landde alleen de brigadegeneraal internationaal breder, en werd de rang door Britse en later Amerikaanse strijdkrachten overgenomen. Zo kwam vanaf 1952 ook in Nederland de brigadegeneraal als rang in het leger.

Tenslotte, om het rijtje af te maken, de maarschalk. De term kwam voort uit oud Germaans, waar een 'marah schalc' een paardenknecht betekende. De maarschalk (opperstalmeester) steeg echter in de loop der tijd in de achting van veel edelen en verwierf daardoor een steeds belangrijker functie binnen de staf van invloedrijke families of Koninklijke Huizen. Uiteindelijk werd de maarschalk in veel landen de belangrijkste 'ambtenaar' van de vorsten en zodoende hoofd van de huishouding (staf). In dier voege uiteindelijk regelmatig als inspecteur ingezet om de feodale troepen te inspecteren. Namen als hofmaarschalk en grootmaarschalk zijn onderscheidelijke benamingen voor dergelijke hoge functionarissen. Curieus genoeg stamt ook de oorsprong van de naam Maréchaussée indirect van dezelfde bron. De bewakers van de vroegere Franse 'marécheaux' werden zo genoemd. Die 'marécheaux' waren gerechtshuizen waar door machtshebbers recht werd gesproken. Aangezien die rechtshuizen onder de 'Maréchal de France' vielen, werden de bewakers geen gendarmerie maar maréchaussée genoemd. Uiteindelijk waren er diverse legers waar één maarschalk opperbevelhebber was of waar meerdere maarschalken de hoogste legerleiding vormden. In de Tweede Wereldoorlog hadden het Britse en Duitse leger bijvoorbeeld de Fieldmarshal en Feldmarschal als hoogste legerrangen; Frankrijk had de rang al afgeschaft na de Eerste Wereldoorlog. Nederland kende enkele veldmaarschalken, hoewel het in feite eretitels voor de opperbevelhebber van het leger waren, wat elders lang niet altijd het geval was. Prins Frederik was in 1881 de laatste Nederlandse veldmaarschalk. Pas in 1914 werd de rang formeel afgeschaft in ons land. Wel had de Nederlandse opperbevelhebber (in tijden van vrede de chef-staf) tot 1956 (verandering van het rangen en standenstelsel) een maarschalkstaf naast de vier sterren van de generaalsrang.

Nederlandse rangen en standen 1939-1940

Het stelsel van rangen en standen dat gedurende de mobilisatie en de meidagen gold was ongewijzigd sinds 1912, hoewel in de basis ook nauwelijks gewijzigd sinds 1866 toen de laatste belangrijke veranderingen in de insignes waren toegevoegd. De belangrijkste wijzigingen in 1912 waren geweest dat de breedte van de chevrons voor de onderofficieren en korporaals was gehalveerd (van 20 mm naar 10 mm voor de enkele chevron). In 1916 kwam de laatste uiterlijke verandering. Er werd bepaald dat zilver en goud in de sterren en plaatjes (knoppen) vervangen werden door dof wit metaal en brons. De rang van vaandeldrager (hoogste adjudantenrang, twee ronde plaatjes) verviel in 1923.

De chevrons met galon (de bekende omgekeerde V) werden onderop de mouw van gevechtsjas gestikt tegen de gestikte zoom aan die op de ondermouw zat. De rang werd niet op de kraag uitgedragen, zoals dit wel bij AOO en officieren het geval was. Op de buitenjas en het gala uniform werd de rang wel op de kraag uitgedragen. De witte (of zilveren) chevrons werden alleen gedragen door korporaals of onderofficieren van de militaire administratie, cavalerie, politietroepen en Marechaussee.

De beroepsonderofficieren kenden naast de hieronder opgesomde rangen, nog vele specialistische functies die met aparte rangaanduidingen werden aangemerkt. Enige daarvan waren bijvoorbeeld Opperschipper der 1e of 2e klasse (torpedisten), Hoofdwerktuigkundige der 1e of 2e klasse (artillerie, munitiewerker, ML) en Opzichter Fortificatiën der 1e, 2e of 3e klasse. Deze functies speelde allemaal in de rangsector van de adjudant onderofficier, hadden eigen insignes (zoals gebroken anker, gekruiste granaten of een helm), maar zijn verder niet relevant voor de veldleger rangen.

De rangen en rangtekens zoals die in 1939-1940 golden worden hieronder in tekst en afbeelding (naar voorbeeld van M. Talens) weergegeven.

Manschappen en korporaal

Soldaat

De soldaat had geen enkel insigne op de mouw of kraag omdat deze evident in de nulrang geen stand of rang had uit te dragen. De soldaat 1e klas bestond anno mei 1940 niet, omdat deze rang alleen aan vrijwilligers was toe te kennen en vrijwillige soldaten waren in mei 1940 niet in actieve dienst. De stand van (vrijwillig) soldaat der 1e klasse werd daarom niet actief gevoerd.
 
Korporaal

De korporaal had een chevron van geel kemelsgaren of wit katoen, het galon 20 mm breed (gelijk dubbele sergeantgalon).

Op de overjas werd de galon op de kraag aangebracht als een lis van dezelfde stoffen als hiervoor genoemd. Een korporaal in vrijwillige dienst (capitulant of beroeps), kon op de kraag van het veldtenue een radicaal (knop) van geel of wit metaal dragen, wat betekende dat hij in aanmerking kwam voor de eerstvolgende rang.

De korporaal-fourier had een chevron met galon op zowel de onder als de bovenmouw.
 

Onderofficieren

Sergeant / wachtmeester

De sergeant (of wachtmeester) droeg een chevron van goud- of zilverkleur, het galon 10 mm breed.

Op de overjas werd de galon op de kraag aangebracht als een lis van dezelfde stoffen als hiervoor genoemd. Een sergeant in vrijwillige dienst (capitulant of beroeps), kon op de kraag van het veldtenue een radicaal (knop) van geel of wit metaal dragen, wat betekende dat hij in aanmerking kwam voor de eerstvolgende rang.

De sergeant-fourier had een chevron met galon op zowel de onder als de bovenmouw.
 
Sergeant / wachtmeester der 1e klasse

De sergeant (of wachtmeester) der 1e klasse droeg een chevron van goud- of zilverkleur, het galon 10 mm breed. Naast (boven) de chevron was een tres van 2,5 mm breed aangebracht met een krul aan de bovenzijde.

Op de overjas werd de galon met tres op de kraag aangebracht als een lis van dezelfde stoffen als hiervoor genoemd. Een sergeant der 1e klasse in vrijwillige dienst (capitulant of beroeps), kon op de kraag van het veldtenue een radicaal (knop) van geel of wit metaal dragen, wat betekende dat hij in aanmerking kwam voor de eerstvolgende rang.

De rang van sergeant/wachtmeester der 1e klasse kwam weinig voor. Onder reserve personeel was de rang uniek en gold ze slechts voor geheractiveerd beroepspersoneel.
 
Sergeant-majoor / opperwachtmeester

De sergeant-majoor (opperwachtmeester) had een chevron van goud- of zilverkleur gelijk aan twee galons van de sergeant naast elkaar geplaatst. De beide galons waren elk 10 mm breed.

Op de overjas werden de galons op de kraag aangebracht als een lis van dezelfde stoffen als hiervoor genoemd. Een sergeant-majoor in vrijwillige dienst (beroeps), kon op de kraag van het veldtenue een radicaal (knop) van geel of wit metaal dragen, wat betekende dat hij in aanmerking kwam voor de eerstvolgende rang.

De rang van sergeant-majoor (opperwachtmeester) kwam slechts voor bij beroepsmilitairen en geheractiveerde onderofficieren.

De rang van sergeant-majoor werd altijd gevolgd door een functie. Sergeant-majoor-fourier [SMF], sergeant-majoor-instructeur [SMI], sergeant-majoor-administrateur [SMA], sergeant-majoor-timmerman [SMT], etc.
 
Adjudant onderofficier / vaandrig / kornet

De adjudant onderofficier [AOO] en de aspirant officier had een gebold rond metaalkleurig plaatje [knop] op de kraag.

Op de overjas twee lissen naast elkaar zoals de SM, maar met in het midden een metalen gebolde knop.

De adjudant-onderofficier was altijd een beroepsmilitair. Het was geen rang dat reserve personeel kon bereiken. De adjudant-onderofficier werd altijd als instructeur aangemerkt, zodat de verkorte notering meestal AOOI werd.

Er was geen onderscheid tussen de vaandrig of de kornet - beide aspirant officier - anders dan dat de vaandrig gewoonlijk een gele en de kornet een metalen knopje had. Het mag bekend zijn dat de kornet een aspirant officier bij de artillerie of cavalerie was, de vaandrig aspirant officier bij de overige dienstvakken c.q. wapens.
 

Subalterne officieren

Tweede luitenant

De tweede luitenant (of 2e luitenant) had een dof wit metalen of dof bronzen ster op de kraag (beide zijden).

Op de overkleding of net uniform was de ster geborduurd zilver of goudkleurig.
 
Eerste Luitenant

De eerste luitenant (of 1e luitenant) had twee dof wit metalen of dof bronzen sterren op de kraag (beide zijden).

Op de overkleding of net uniform waren deze sterren geborduurd zilver of goudkleurig.

De luitenant-adjudant had twee sterren van verschillende kleur (metaal en brons). Daarbij was de onderste ster (vanaf de kraag onderrand) in de dezelfde kleur (metaal of brons) van de kleur van het dienstvak of wapen waartoe de luitenant behoorde.
 
Kapitein / Ritmeester

De kapitein (of ritmeester) had drie dof wit metalen of dof bronzen sterren op de kraag (beide zijden) die in een driehoekspatroon waren geplaatst.

Op de overkleding of net uniform waren deze sterren geborduurd zilver of goudkleurig.

De kapitein-adjudant had twee sterren van dezelfde kleur (metaal of brons) en één van afwijkende kleur van de andere twee (metaal of brons). Daarbij was de voorste ster (in de hoek van de kraagrand) in de dezelfde kleur (metaal of brons) van de kleur van het dienstvak of wapen waartoe de luitenant behoorde.
 

Hoofdofficieren

Majoor

De majoor had één ster van dof wit metaal of van brons, waarachter een gelijkkleurige balk.

Op de overjas een geborduurde zilver- of goudkleurige ster waarboven een gelijkkleurige bies.
 
Luitenant-kolonel

De luitenant-kolonel (overste) had twee sterren van dof wit metaal of van brons, waarachter een gelijkkleurige balk.

Op de overjas twee geborduurde zilver- of goudkleurige sterren waarboven een gelijkkleurige bies.
 
Kolonel

De kolonel had drie sterren van dof wit metaal of van brons, waarachter een gelijkkleurige balk.

Op de overjas drie geborduurde zilver- of goudkleurige sterren waarboven een gelijkkleurige bies.
 

Opperofficieren

Generaal-majoor

De generaal-majoor, de laagste generaalsrang, had vier sterren waarvan de twee voorste van goud, de achterste twee van zilver. Bovendien een boven- en voorkant van de kraag een geborduurde geschulpte rand.

Op de overkleding vier geborduurde sterren waarboven een dubbele bies van gouddraad met geschulpte rand en bovendien op elke ondermouw en schouderbedekking twee zilveren sterren.
 
Luitenant-generaal

De luitenant-generaal had vier zilveren sterren van zilver. Bovendien een boven- en voorkant van de kraag een geborduurde geschulpte rand.

Op de overkleding vier geborduurde sterren waarboven een dubbele bies van gouddraad met geschulpte rand en bovendien op elke ondermouw en schouderbedekking drie zilveren sterren.
 
Generaal

De generaal (opperbevelhebber) had vier zilveren sterren van zilver met daarachter twee gekruiste maarschalkstaven, stokken van zilver en knoppen van goud met vijf gouden leeuwen erin geborduurd. Bovendien een boven- en voorkant van de kraag een geborduurde geschulpte rand.

Op de overkleding vier geborduurde sterren waarboven de gekruiste maarschalkstaven van gouddraad en bovendien op elke ondermouw en schouderbedekking vier zilveren sterren.

De rang van generaal werd alleen gevoerd in tijden dat een opperbevelhebber werd aangesteld, zoals tijdens de mobilisaties van 1914-1918 en 1939-1940.

  3031