Aandachtig lees ik het herziene werk Mei 1940 – strijd op Nederlands grondgebied, onder redactie van K+A. Hoofdstuk 7 heb ik net afgesloten.
Hoofdstuk 7 (H.W. van den Doel) is het eerste hoofdstuk dat – zeker daar waar het de conclusie betreft – de wenkbrauwen doet fronzen. Ik vind de conclusie – op punten – zeer bestrijdbaar, soms zelfs feitelijk onjuist. Voorts verbaas ik me over bepaalde halve “feitjes” die gemeld worden. Een werk dat zo wenst te ontmythologiseren zou je van feiten “geilheid” verdenken, toch?
Feitjes:
Als je feiten noemt in een boek, vind ik dat je compleet (of zo compleet mogelijk) moet zijn. Anders gewoon helemaal achterwege laten.
Op pagina 253 doet de auteur een (veel te) zwakke poging slachtoffers aan beide zijden te benoemen. Aan Duitse zijde faalt hij opzichtig als hij stelt dat bij Mill 42 Duitse soldaten sneuvelden. Dit waren er veel meer! Hij noemt slechts de 42 bekende militairen die in Ysselstein zijn begraven. Er waren tijdens de strijd – volgens Duitse gegevens – ook nog eens 38 vermisten van IR456 en 30 van IR481. Het is niet zeker of deze personen allen daadwerkelijk sneuvelden, en wellicht werden een aantal onterecht in verband met het theater bij Mill gebracht, maar deze cijfers zijn bekend: noem ze dan ook!
Over de strijd aan de Maas vertelt de auteur alleen maar dat dit naar verluid een bloedige was voor de Duitsers. Inderdaad, aan het Maas-Waalkanaal (Mook, Malden, Heumen) verloren zij 56 man (landmacht) aan gesneuvelden; aan de Maas van Mill tot Maastricht minimaal 254 (landmacht) man. Deze zijn vrijwel allen op Ysselstein begraven of begraven geweest. Open bron zou ik zeggen. Daarbij zijn vele gewonden die in Maastricht en andere ziekenhuizen na 11 mei stierven (lijst Brongers) niet door mij meegerekend omdat niet onomstotelijk vast staat dat die niet door gebeurtenissen in België overleden. Ernstige vervuiling van de cijfers is dus voorkomen. Me dunkt, het is een lijst van gesneuvelden die er niet om liegt. Jammer dan de auteur deze getallen niet vermeld. Het zou wat duidelijker illustreren dat de Duitsers zware verliezen leden aan de Maas. En daarnaast schetsen dat deze militairen ook moedige mensen waren!
De strategie:
In de conclusie wordt op zeer dubieuze wijze een samenvattende analyse gegeven (van de strijd aan de Maas en in Brabant). Een conclusie die qua toonzetting sterk afwijkt van het daarvoor behandelde. In de behandeling werden de feiten en reconstructie van de hoofdlijnen vrij zakelijk en duidelijk geprojecteerd. Er was evenwichtig aandacht voor de Duitse plannen, de geallieerde plannen en – ook in de voorafgaande hoofdstukken – het Nederlandse leger en haar strategie.
Het verbaast sterk dat de auteur tot de conclusie lijkt te komen dat Nederland zich inderdaad weloverwogen – en met andere opties voorhanden – in een isolement werkte (door strategische keuzes). Het wekt de suggestie alsof er een alternatief was – wat de auteur vervolgens nergens behandelt (!) – zeker als hij zegt “In feite was het echter vòòr de oorlog generaal H.G. Winkelman geweest die Noord-Brabant bij voorbaat al had opgegeven.” Dit is mijns inziens een onterechte en onjuiste conclusie. Ik leg uit waarom:
De opmerking van de Belgische chef-staf Van Overstraeten (dat Nederland een “strategie d’isolement” bedreef als het zou kiezen voor ontruiming van Brabant), was wel een heel gemakkelijke en oneerlijke. Nederland koos voor neutraliteitspolitiek en deed dit – eerlijk is eerlijk – veel oprechter en zuiverder dan de Belgen; eerlijker wil overigens niet zeggen dat dit ook verstandiger was! De Belgen ontwikkelden in de neutrale periode gewoon een gezamenlijke strategie met de Geallieerden. Echt neutraal was België dus nooit. België wist dat ze een strategische sleutelpositie had in een nieuw Duits-Frans conflict, en België wist dat de British Expeditionary Force (BEF) volledig op haar grondgebied zou assisteren bij de verdediging. Ze had linies voorbereid voor bezetting door Britse troepen! Daarnaast had ze de wetenschap van Franse steun (Franse 1e en 9e Leger aan het zuidelijke frontdeel; 7e Leger ten bate van beveiliging Antwerpen). Kortom – het Belgische leger kreeg het gros van de Franse en Britse strijdkrachten ten noorden van Parijs op zijn grondgebied. Als men dan de verdedigingsplannen beziet die deze “aan ons geallieerden” landen bedachten, dan gaf men dus geen zier om Nederland. Nederland was voor hen – in tegenstelling tot de gedachte die de Duitse legerleiding (vooral de Luftwaffe) had – helemaal niet van groot strategisch belang. Als de auteur dan opmerkt dat Antwerpen – samen met Zeeland (Scheldemonding en benadering ervan) – van vitaal belang waren voor de bondgenootschappelijke samenwerking met de Belgen en Fransen, dan sluit hij daarmee (onbedoeld dunkt me) impliciet de terechte boodschap in dat dit bondgenootschappelijk belang nogal eenzijdig was. Beslist niet primair een Nederlands, maar een geallieerd belang (Antwerpen), en nog niet eens een van de hoogste prioriteit. Antwerpen behouden was bij voorbaat een zaak die men maar tijdelijk haalbaar achtte. Niet in de laatste plaats omdat men een spoedige Nederlandse capitulatie verwachtte. Logisch ook als men de verdedigingsmoeilijkheden bekijkt.
Als we dan in voorgaande wetenschap verkeren en onze blik weer richten op onze vermeende isolementspolitiek, dan weten we dat de hoogste Belgische militair (na de Koning) een beetje voor eigen parochie predikte. Het waren immers de Belgen die niet op onze – al in aanvang in 1934 aangelegde – Peel-Raamstelling wilden aansluiten. Dat terwijl een relatief kort front langs het Kempensche Kanaal deze Nederlandse wens had kunnen vervullen. Nee, België opteerde – niet geheel onbegrijpelijk overigens – voor een verdediging achter het Albert-kanaal, wat betekende dat de gehele zone tussen Maastricht (in rechte lijn) naar Bergen op Zoom van troepen was ontdaan. Zoals wij onze noordelijke provincies min of meer opgaven, zo werd dit deel van België onverdedigd gelaten. Men bood wel aan langs het kanaal van Turnhout een aansluiting te maken op de door Nederland tijdelijk geprojecteerde Oranjestelling. Dit was echter voor Nederland geen alternatief omdat aan de Tilburgse variant vooral nadelen kleefden. Daarnaast was de linie een pure papieren verdedigingslijn – er was nog geen spa de grond in gegaan, en nog geen kazemat gebouwd. Reynders kon dus niet meedoen aan dit schaakspel met de Belgen. We hadden de Belgen niets te bieden. Immers, hun strategie was al gebaseerd op onze snelle capitulatie. Vandaar ook de verdediging langs het Albertkanaal, en de Franse “steun” (uit eigen belang) met het 7e Leger dat de oevers van Schelde en Westerschelde moest veilig stellen. De Belg kreeg er dus in feite niets voor terug als we gezamenlijk voor de Oranjestelling zouden kiezen. Vooral onze belangen waren dus gediend geweest met deze stelling.
Reynders heeft dit kunnen overwegen en niet onterecht – althans naar mijn mening – geopteerd voor de redelijk sterk geachte Peel-Raamstelling. Een keuze tussen twee kansloze linies – de keuze viel op de minst kansloze. Het geld was immers ook niet beschikbaar voor de aanleg van een nieuwe linie, en de Peel-Raamstelling bood veel voordelen boven de Oranjestelling.
Als de auteur dan vooral verwijst naar strategische keuzes van Winkelman (daarmee doelend op het “opgeven van Brabant”), dan maakt hij zichzelf niet erg geloofwaardig als analist. Winkelman kon pas goed en wel in april 1940 enige keuze maken, en eigenlijk waren zijn keuzes allen opgelegd door rationele weging van de zeer beperkte mogelijkheden. En volkomen logisch was het dat hij dan ook niet voor de Oranjestelling kon kiezen, en minstens zo logisch zijn keuze voor vrijwel directe terugtrekking van de Lichte Divisie en III.LK naar Vesting Holland. Al in de morgen van 10 mei bleek de juistheid van die keuze van Winkelman, toen zijn strategische reserve – 1.LK – direct met handen en voeten aan de luchtlandingstroepen was gebonden. Hij liet de terugtocht nu direct aanvangen. Wat had Winkelman dan moeten doen? De zo voorname veldleger strijdkrachten in Brabant een kansloze strijd laten aangaan, met grote kans op chaos en uitschakeling van grote kostbare eenheden in een strijd buiten de wel cruciale Vesting Holland? En hoe wou de auteur zijn conclusies – die getrokken lijken aan de hand van de zeer opportune Belgische / Franse visie – staande houden als op 12 mei de geallieerden zich volledige terugtrekken op de Dyle-linie? Dat was toch ook het einde geweest van de Oranjestelling, of niet? Dan had opeens een aanzienlijk deel van onze troepen in de lucht gezweefd, met een omvatbaar zuidfront. De auteur vergaloppeert zich door deze conclusies zo te projecteren. Overigens had het de redactie gesierd hier in te grijpen.
Waar de auteur wel absoluut een waar verhaal vertelt en een juiste conclusie trekt is als hij vaststelt dat de Nederlandse troepen na de strijd in de Peel-Raamstelling in Zuid-Nederland en Zeeland zich over het algemeen schandalig slecht hebben gekweten van hun taken. De Fransen zijn – wat dat betreft – terecht woest geweest op hun Nederlandse “gastheren”. De Nederlandse optredens na 11 mei in Brabant en Zeeland waren een smet op het blazoen van ons leger. Overigens mogen de Fransen zich zelf ook diep schamen voor hun amateurisme en hun afgang in Zeeland. Een leger dat over zoveel troepen, artillerie en gepantserde eenheden beschikt had het natuurlijk nooit mogen afleggen tegen licht gepantserde verkenningseenheden en een SS brigade. De enige die tot de verbeelding spreekt als het over Zeeland gaat, is de Franse brigadegeneraal Deslaurens, die als laatste man sneuvelde terwijl hij zijn troepen dekte die zich terugtrokken. Een epos van formaat.
Tevens trekt de auteur wat mij betreft een terechte conclusie als hij zegt dat de coördinatie met de Fransen slecht was te noemen. Ik heb dit eerder ook al eens geconstateerd. Hoewel het moeilijk is een schuldige aan te wijzen. Maar opvallend vond ik altijd al dat de officieren van bijvoorbeeld 6GB, die vrijwel zeker met Belgen en Fransen te maken zouden krijgen, de Franse taal niet eens meester waren! Dat terwijl al lange tijd bekend was dat de Fransen toch zeer sterke voornemens hadden de haven van Antwerpen te beveiligen. Dat er geen liaisonstaf van een aantal officieren is opgezet – een vier of vijftal officieren met een kleine ondersteuning was toch voldoende geweest – vind ik Reynders en Winkelman (als hoofdverantwoordelijken) wel verwijtbaar. Tenslotte vind ik de titel van het hoofdstuk wel aardig. “Betwist terrein” geeft de juiste lading voor dit hoofdstuk, wat vooral op de strijd in Zeeland is geconcentreerd. Inderdaad “a walk in the park” voor de Duitsers … » Dit bericht is geplaatst op 16 juli 2005 20:09 |