|
Isaac Sweers, diverse onderzeeboten, talloze hulpvaartuigen en menig actieve boot week uit, hetzij naar Frankrijk, hetzij naar het VK. Specifiek de O23 en O24 werden beloond, kennelijk omdat men de waterweg levensgevaarlijk achtte wegens de magnetische mijnen. Die waren echter ook elders in onze vaargeulen en havenmonden geworpen. Punt is wel dat delen van de bemanningen van O23 en O24 al vanaf 10 mei de wacht vormden omdat de beide 'hulls' op de zuidoever lagen. Pas op 13 mei werden ze naar de noordoever over gebracht. Gedurende de nacht vervolgens de waterweg afgezakt.
Mijn punt is dat er zeer selectief te werk is gegaan. Ik vind de enige bemanning die werkelijk groot gevaar liep, die van de TM-51. Dat was een dobbertje, ongepantserd en zeer kwetsbaar. Totaal ongeschikt voor de taak die het kreeg. Bizarre opdracht. Hr.Ms.Z5 was dit niet. Dat was een kanonneerboot (nadat het de torpedobuizen verloor) voor kustgebieden. Beschikte over twee vuurmonden van 7,5 cm en kon dus wel iets. De Duitsers hadden in die fase behoudens welgeteld één PAK geen enkel adequaat verdedigingsmiddel op de grond. Wel was er het altijd loerende gevaar van de Luftwaffe. Dat viel echter talloze marineschepen ten deel.
Ik zie voor de Z5 geen enkele aanleiding voor een MWO voor diens kapitein en een Bronzen Kruis voor alle hens. Als dit voor de konstabels en de mitrailleurschutters (inclusief munitiedragers) werd gegeven wel. Zij liepen een zeer groot risico omdat er geen goede afscherming van het geschut was. Alle overige bemanningsleden deden niets bijzonders. Het is een volkomen overtrokken lintjesregen geweest van de marine.
Andere boten die minstens zoveel, zo niet meer, risico liepen waren de verloren Van Galen (alleen kapitein en enkele kaderleden een onderscheiding), de Johan Maurits van Nassau (die voor anker ging nadat het in een ondiepte achterwaarts was ingevaren, om zodoende de kop van de Afsluitdijk binnen schootveld van de hekbatterij te krijgen) - waarvan ook slechts de officiervuurleider en enkele konstabels een lintje kregen, het IJsselmeerflottielje (waarvan de Hr.M.S Friso zich bij het bombardement van Stavoren verdienstelijk maakte en vervolgens tot zinken werd gebracht door bommenwerpers) - waarvan slechts de kapitein van de Friso een lintje kreeg, de bemanning van diverse schepen die bij Vlissingen actief waren en daar zeven dagen lang aan luchtaanvallen bloot stonden (slechts een lintje), de ontsnapping van de O22 van de Schelde (slechts twee lintjes voor marinemensen, een voor kapitein van de sleepboot), en de bruinwatervloot die ik al noemde, waarbij de Freyr zich onder vuur prima hield en de Hr.Ms. Chr Cornelis bij een munitietransport op het Hollandsch Diep zeer verdienstelijk optrad.
Voor de Bronzen medailles was een apart kapittel, wat op instigatie van een Commissie Onderscheidingen toekenningen deed. Dat ging op de (talloze) voordrachten, waarna de voorgedragende, de voorgedragene en derden werden gehoord. Vervolgens werd besloten, lang niet altijd erg objectief, of een onderscheiding werd toegekend. Hoe meer officieren die verklaarden dat iemand uitstekend gedrag had getoond, hoe beter.
Voor de MWO was een apart kapittel ingesteld, dat nog steeds bestaat. Dit staat geheel los van de andere medailles. De MWO is een eigen orde. Opvallend is dat vaak (slecht geinformeerde) informatiedragers melden dat iemand in 1940 voor de Militaire Willemsorde werd voorgedragen en - hoewel hij die dan niet kreeg - dus wel heel moedig moest zijn geweest. Deze informatie is misleidend. De MWO was voor alle militairen die tot 1945 in Nederland (of Duits krijgsgevangenschap) verbleven de enige dapperheidsonderscheiding die ons leger kende. Er was nog het non-combattante Kruis van Verdienste, maar dat was meer een verdienste dan een dapperheidsonderscheiding. De MWO was de enige dapperheidsonderscheiding en dus werden bij de eerste decoratie aanvraagronde in 1940/1941 massaal om MWO's gevraagd. Dat onderwijl in Londen de onderscheidingen Bronzen Kruis, Bronzen Leeuw en Vliegerkruis waren ingesteld, werd in Nederland pas naoorlogs bekend. De Militaire Willemsorde kreeg dus pas vanaf mei 1940 zijn elitaire lading. En die hoge onderscheiding kreeg men pas na diepgravend onderzoek en uitgebreide (politieke, bestuurlijke en militaire) overweging. Dat is nog steeds zo.
Dat sowieso veel meer meespeelt dan 'naakte moed' is wel duidelijk. De enorme hoeveelheid lintjes die in de Vesting Holland viel, waarvan talloze rond met name Ypenburg (69), Delft e.o. (50) en Overschie (43), tonen wel aan dat een aansprekend resultaat en een grote dichtheid officieren goed was voor de lintjesdichtheid. Dat talloze lintjes simpelweg lichtvaardig werden gegeven, was enerzijds het ongewend zijn aan een fenomeen als oorlog (ergo, dapperheidsonderscheidingen voor 'je taak uitvoeren' i.p.v. werkelijke grote moed en/of beleid), maar anderzijds een gevolg van het cachet dat men gaf c.q. wilde geven aan bepaalde slagen. De strijd binnen Vesting Holland kende een overmachtige Nederlandse strijdmacht en juist een kleine en zeer kwetsbare Duitse. Toch proefde de smaak van met name de herneming van de vliegvelden zoet. Dat leverde bijzonder veel lintjes op. Dat men ná de ochtend van 10 mei rond de vliegvelden de facto niets meer bereikte en de tactische overwinning van de ochtend van 10 mei omsloeg in een operationeel wankel resultaat en een strategisch eigenlijk verloren slag, leidde niet tot een rem op de lintjesregen. Vergelijk hetzelfde eens met de strijd die werd gevoerd langs de Maas of bij Mill, of enkele gevechten op de Veluwe. Daar waren grote Duitse overmachten, meestal ook beter uitgerust, die door bescheiden Nederlandse formaties vaak buitengewoon effectief werden bestreden.
Het gevecht bij Mill is zelfs (naar mijn mening!) één van de beste, zo niet de beste, die aan Nederlandse zijde werd gevochten. Twee bataljons hielden daar een Duits regiment, later twee regimenten, tegen tot diep in de avond. Ondanks een zeer bescheiden ondersteuning van een afdeling stokoud geschut, vrijwel ontbrekend infanteriegeschut en geheel ontbrekend anti-tank geschut of luchtafweergeschut. Er werd niet alleen bijzonder vasthoudend gevochten, maar ook door het kader uitstekend opgetreden. Men bleef zelfstandig functioneren toen verbindingen verloren gingen, sloeg nergens ontijdig op de vlucht, corrigeerde vijandelijke penetraties en zekerde bedreigde flanken (ipv te gaan rennen). Kader deed niet net alsof ze onkwetsbaar waren, zodat niet zoals bij de Grebbeberg of elders veel te veel officieren uitgeschakeld werden. Zelfs nadat een bijzonder zwaar luchtbombardement in een zeer beperkte sector viel, desintegreerde de stelling niet, maar was slechts een klein facet van de frontlijn verdwenen. Direct werd daarop getracht af te grendelen en flanken te bezetten. Bij Mill lagen twee bataljons (I-3.RI en I-6.RI) van onze jongste lichtingen, maar niet anders uitgerust of geoefend dan de jongste kern van ons veldleger. Een klein eskadron gemotoriseerde huzaren van de Lichte Divisie voerde een charge uit langs het spoor, die een veelvoud sterkere vijand terugdreef en leidde tot het hernemen van een groot deel van een verloren sector. Zelfs toen om 2400 uur de linie werd geëvacueerd (op basis van bevel van hogerhand) bleven zij die dit bericht onverhoopt niet vernamen, vaak de terugtrekking van nevenverbanden waarnemend, zitten. Die ongekende moed - het lijkt me persoonlijk een gotspe om mee te maken - is nauwelijks erkend. De slag bij Mill was immers een opofferingsslag; het resultaat telde nauwelijks, als het derde legerkorps maar wegkwam. Het 'leverde' 25 medailles op, waarvan een groot deel aan de afdeling artillerie en drie kazematbemanningen die op 11 mei nog steeds weerstand boden en dat met hun leven bekochten. Het gros van de bijzonder moedig opererende militairen werd nauwelijks gekend. Mill was geen sexy theater. Mill kende weinig belangrijke waarnemers. En dus werd buitengewoon summier onderscheiden. Zoals sowieso de Peeldivisie, die aan de Maas, de Peel-Raamstelling en de Zuid-Willemsvaart vocht, bijzonder weinig erkenning kreeg. Ondanks het feit dat de landmachtstaf welbewust het Brabantse leger had opgeofferd, en na 10 mei (toen de 'pareltjes' van het 3e Legerkorps en Lichte Divisie boven de rivieren terug waren) gewoon vergeten had.
In mijn boek, waarvan het script thans in constructie is, zal ik bijzonder veel aandacht besteden aan het falen van de landmachtstaf als het Brabant betreft. Nog los van de naar mijn mening falende Winkelman strategie (en zijn non-beleid tijdens de gevechtsdagen) heeft de chef-landmachtstaf met zijn sectiehoofden vreselijk slecht werk geleverd t.a.v. Noord-Brabant. Dit is naoorlogs volledig genegeerd. Zo ook de verdiensten van vele eenheden, die nauwelijks belicht zijn, laat staan onderscheidelijk erkend. Een zeer typerende appendix van dat alles is het gegeven dat door de landmacht geen enkele Franse militair werd onderscheiden, ook niet de gesneuvelde generaal Deslaurens. De Generale Staf had eigenlijk weinig goede woorden voor de Fransen over naoorlogs. Zonder dat men de moed had de eigen strategie kritisch te beschouwen en te erkennen dat Nederland Brabant had opgegeven, maar onderwijl wel even op de Fransen rekenende om dat varkentje te wassen. Toen de Fransen terecht een lange neus trokken, werd dat niet gewaardeerd. Kennelijk was één van onze impliciete antwoorden dat dan geen Fransman (landmacht) voor een lintje in aanmerking zou komen. Dat er zo'n 250 sneuvelden op ons grondgebied deed daar kennelijk niets aan af.
Enfin, veel te lang verhaal geworden, Eric. Moraal ervan is dat (ook) ons onderscheidingendossier betreffende mei 1940 weinig verheffend is. Zoals we eigenlijk al wisten ... » Deze reactie is geplaatst op 23 augustus 2012 17:39 |