|
Het is een interessant leerstuk. Sowieso moeten we ons realiseren dat de psychologie (of liever, de gezondheidsleer van de geest) voor de oorlog nog weinig in de belangstelling stond en doorgaans vooral als 'dwaasheid' of 'gekte' werd geafficheerd en men (het lijdend voorwerp) liever buiten de maatschappij en behandeling werd geplaatst dan wetenschappelijk bestudeerd. In dat kader zagen we gedurende het interbellum zelfs bizarre filosofieën over eugenetica en aanverwante onmenselijke benadering van onbeantwoorde vraagstukken. Men was - kortom - meer bezig met het wegmoffelen en ontmenselijken van de psychisch zwakken en zieken dan hen constructief te bestuderen. Men werd dan ook nog letterlijk in gekkenhuizen en gestichten weggestopt, in slechts uiterst beperkte mate behandeld.
Tijdens WOI ontstaan aan alle fronten de 'shell shock' ervaringen en overal is wel een klein groepje medici dat zich realiseert dat er meer aan de hand is dan mensen die mentaal zwak zijn geworden, wat immers de premisse was bij het barbaars legerinstituut van toen. Er zijn mensen wegens shell-shock geëxecuteerd. Die non-acceptatie van shell-shock zou ook tijdens WOII nog voor een deel voortduren, saillant geportretteerd in de klassieke Patton film, die (naar waarheid) uitlicht dat de Darwinistische generaal een mentaal geknakte soldaat om de oren slaat en als lafaard bestempelt.
Het shell-shock verhaal krijgt na de eerste Wereldoorlog in principe weinig opvolging. Individuele aandacht voor de psyche is er in beginsel al niet, in die tijden. Men verdrijft echter vooral de herinnering aan een oorlog die voor vele als de laatste grote hel op aarde wordt gememoreerd met een 'nooit weer' adagium. Dat het spoedig echter weer raak zou zijn en nog een veelvoud kwaadaardiger, leidt ertoe dat in 1939 men niet heel veel verder is dan in 1918. Het fenomeen van de 'frontkolder', zoals het bij ons bekend wordt, is weliswaar bekend, maar medische inrichtingen worden niet of nauwelijks voorbereid op dergelijke militairen. Talloze gevallen van frontkolder eindigen in de dood van de 'kolderende' militair of diens desertie. Het zal veel zijn voorgekomen, ook na de meidagen. Het was echter de tijd niet om erg expliciet te zijn over dergelijke zaken, zodat er nauwelijks aandacht aan werd besteed.
In de ontwikkelingen na 1945 heb ik te weinig inzicht om er iets zinnigs over te zeggen. Ik weet slechts dat het in 1940 weliswaar als fenomeen bekend was, ook bij de troepen te velde, maar dat er voor zover ik weet geen middelen of methoden waren (anders dan verdoven) om kolderende militairen in bedwang te houden of gescheiden te behandelen. Wellicht dat het Rode Kruis archief daar mee over kan zeggen.
Dat er voor ernstige gevallen nazorg is geweest, is wel een feit. Er zijn meerdere instellingen bezig geweest met militairen die ernstig psychische klachten kregen, vooral zij die neurotische verschijnselen kregen en de mensen die tijdelijk of permanent gek waren geworden. De grote grijze massa met zijn PTSS werd genegeerd. Dat is, zo weten we, gebleven tot voor zeer kort. Pas sinds een jaar of tien neemt defensie het PTSS fenomeen echt serieus, mede door het Veteraneninstituut daartoe gesteund. Korea, Cambodja, Libanon of Srebrenica gangers weten dat zij zo'n (ex)werkgever gemist hebben, toen zij de behoefte het sterkste voelden.
Mijn advies zou zijn om het Veteranen Instituut en het Rode Kruis archief te benaderen als er serieuze vragen zijn. » Deze reactie is geplaatst op 6 augustus 2015 14:26 |