Op 28 oktober 2004 publiceerde het Utrechts Nieuwsblad een samenvatting van onderstaand artikel dat nooit werd gepubliceerd. Via de auteur, Aad Nekeman, ontvingen wij onlangs dit stuk 'research' en na toestemming hebben we het geplaatst in de discussiegroep zodat iedereen het kan lezen!
Groet,
Rutger.
---------------
'MASSAMOORD OF MYTHE'
30 OKTOBER 2004
Een altijd verzwegen massa-executie van onschuldigen? In Nederland? De ophef was groot toen in mei het boek 'Ede in wapenrok' uitkwam. Daarin wordt beweerd dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in mei 1940 twintig tot dertig Polen door Nederlandse troepen doodgeschoten werden. Ze zouden begraven zijn in een massagraf in Culemborg. Toch kwam er geen officieel onderzoek. Het ministerie van defensie stelde dat er te weinig aanwijzingen zijn. Blijft een massamoord in de doofpot? Of is het een mythe?
Raadsel van tientallen verdwenen 'Polen' blijft onopgelost
Massamoord of mythe
CULEMBORG
Door Aad Nekeman
Op 27 mei van dit jaar presenteren Evert van de Weerd (68) en Gerjan Crebolder (55) het boek 'Ede in wapenrok'. Ze hebben er meer dan vijf jaar aan gewerkt. Hun publicatie blijft niet beperkt tot gebeurtenissen op de Veluwe, zo gaan ze in een hoofdstuk in op een mysterie: waar bleef een groep van dertig tot vijftig mannen, waarschijnlijk uit een Duits kamp ontsnapte Polen die al in 1939 krijgsgevangen zouden zijn gemaakt?
De auteurs sluiten dat hoofdstuk af met de conclusie dat die groep op 10 mei 1940 of kort daarna in Culemborg geliquideerd kan zijn - en leden van het Nederlandse Korps Politietroepen zouden daar weleens verantwoordelijk voor geweest kunnen zijn.
Dachten die dat het om Duitse saboteurs ging? Of wél om Polen maar handlangers van de Duitsers? Of, zoals deze kennelijk moeilijk te definiëren lieden zelf zeiden, ging het om ontsnapte krijgsgevangenen? Die echter te opstandig tegen hun Nederlandse begeleiders/bewakers werden en daarom om het leven gebracht?
Als er al zo'n drama plaatsvond, dan moeten er mensen zijn - militairen, burgers ? - die er van weten. Of het nu in Culemborg gebeurde of elders. En na 64 jaar móet er iemand gevonden kunnen worden die bereid is het geheim te ontsluieren.
De Stichting Het Veteraneninstituut in Doorn, die de belangen behartigt van oud-militairen, heeft ledenlijsten van mensen die bij alle onderdelen dienden. Men wil wel zoeken in de ledenlijsten - om te kijken of er namen op voorkomen van militairen die destijds op een of andere manier betrokken waren bij de Polen. "Maar er is weinig kans van slagen," voorspelt medewerker Schoeman, "van de 300.000 Nederlandse militairen die in de Tweede Wereldoorlog ingezet werden, zijn er nog maar 9600 in leven."
De schrijvers Van de Weerd (Ede) en Crebolder (Barneveld) staan bekend als degelijke onderzoekers van de historie. De eerste heeft een confectiezaak in Ede gehad, was reserve-officier en is een gedreven amateur-historicus. Crebolder is de stadsarchivaris van Barneveld. Hun conclusie over de Polen baart meer opzien dan de inhoud van de 490 andere bladzijden van het boek. Op 7 juni publiceert de eerste krant over de mogelijke massamoord. Andere media volgen. De groep Polen zou volgens het boek begraven zijn in een gebied net buiten het toen 9000 inwoners tellende stadje Culemborg, het Rondeel. Het was eeuwen eerder door de graaf van Cuylenborg als wandelgebied aangelegd bij zijn zomerverblijf de Bol, een vierkant van 400 bij 400 meter, vlakbij de Lek. Dat het dumpen in het Rondeel gebeurt, hebben de auteurs gehoord van Jan van Alphen in Deil. Van Alphen (77) groeide op in Beusichem, vlakbij Culemborg, was bankemployé en in zijn vrije tijd een gedreven en gewaardeerd onderzoeker van oorlogsgebeurtenissen. In en na de oorlog zegt hij de Nederlandse bergingsdienst geholpen te hebben.
Het Culemborgse gemeentebestuur vindt na de verschijning van het boek dat de minister van defensie moet beslissen over een nader onderzoek. De afgevaardigde van Polen in Nederland, ambassadeur Michalowski, vraagt de Nederlandse regering de zaak zeer serieus te nemen.
Maar zo plotseling als de opschudding ontstond, is die ook weer verdwenen. Want al gauw laat het ministerie van defensie weten dat er feitelijk niet meer bekend is geworden dan er kort na de oorlog ook al aan gegevens voorhanden was. Daarom vindt men dat er geen aanleiding is een onderzoek in te stellen.
Directeur Piet Kamphuis (51) van het Instituut Voor Militaire Geschiedenis in Den Haag speelde een belangrijke rol bij de afwijzing. Zijn instituut werd door het ministerie om advies gevraagd net zoals de bergings- en identificatiedienst van de Koninklijke Landmacht. En die adviezen waren negatief: niet graven. Kamphuis had tevoren schrijver Van de Weerd gesproken én Van Alphen. De laatste bleek in deze kwestie een heel belangrijke bron van de schrijvers geweest te zijn. Kamphuis kent ze alledrie, de schrijvers en Van Alphen, en waardeert ook wat ze aan research in het verleden deden. Maar hij zegt dat de beweringen van Van Alphen nu echter wel 'hoogst speculatief' zijn. Wat 'Ede in wapenrok' betreft zou hij niet graag zo'n vergaande bewering in een boek durven doen. "Ik zou eerst documenten willen zien en ooggetuigen willen spreken." Maar daaraan beginnen, nee, voor hem zijn zelfs daarvoor nu de beschikbare gegevens te mager.
Schrijver Crebolder zegt dat jammer te vinden want met een onderzoek had tenminste het mysterie - liggen er nu wel of geen menselijke resten? - opgelost kunnen worden. "We blijven erbij dat die Polen echt verdwenen zijn".
Dat zei hij vier maanden geleden. Het was ook ongeveer het laatste dat over deze zaak opgetekend kon worden. Ineens had niemand het er meer over. Merkwaardig eigenlijk, want áls de moord al plaatsvond, dan moeten er mensen van weten of er moeten aanwijzingen te vinden zijn in kranten, burger- of militaire verslagen of in historische publicaties.
Leden van het Korps Politietroepen zouden volgens 'Ede in wapenrok' de massa-executie uitgevoerd kunnen hebben. Maar er zijn nu nauwelijks nog mensen die bij dat korps dienden en die - over de verdwenen Polen - in hun geheugen zouden kunnen tasten.
Bestuurslid Van Veen van de Stichting Marechaussee Contact zegt dat zij ook de belangen behartigen van politietroepers ('piktenters'). "Veel leden van de politietroepen hebben we echter niet want dat korps hield op te bestaan in mei 1940, na de Duitse zege. Ze behoorden destijds ook al niet tot de jongsten. De keuring van de kandidaten voor dit onderdeel was erg streng. Door de slechte economie en de vele werklozen kon men zich permitteren alleen de besten te selecteren. Dus konden ze lui die goed van lijf en geest waren selecteren en dat waren meestal niet de jongsten," zegt Van Veen. "Er zullen niet veel oudjes meer zijn. Van de 3000 leden die we nu hebben zaten er hooguit enkele tientallen bij de politietroepen. Al weer lang geleden kwam een groepje veteranen van hen naar onze stichting over. Ik herinner me dat we toen al de grootste moeite hadden een bestuurslid namens hen te vinden."
Jos Smeets (46) in Utrecht is historicus. In 1997 schreef hij een proefschrift over het Korps Politietroepen zoals dat tussen 1919 en 1940 bestond. Er kwam ook een boek van uit. Smeets deed veel archiefonderzoek en sprak een 25-tal oud-leden van het korps. "Van alle rangen. Toen waren ze al een eind in de zeventig en tachtig. Nu, zeven jaar later, zullen er niet veel meer in leven zijn," zegt hij.
Op 10 mei 1940 duikt de groep 'Polen' op midden in het oorlogsgeweld. Want die ochtend zijn Duitse troepen Nederland binnengevallen en rukken snel op. De Polen houden zich op langs de spoorlijn Wolfheze-Oosterbeek, de Veluwezoom. Huzaren van Boreel zijn de eersten die hen opmerken. In gevechtsverslagen die enkele commandanten later maakten, komen in totaal vier fragmenten over de Polen voor. De verslagen zijn vrij toegankelijk bij het Instituut Voor Militaire Geschiedenis in Den Haag. In die verslagen varieert het aantal Polen van dertig tot vijftig. De aangetroffen mannen maken een miserabele indruk, ze zijn slecht gekleed, mager en onverzorgd en sommigen lopen zelfs blootsvoets. Eerste luitenant en pelotonscommandant van de huzaren J. Baron van Lijnden schrijft in zijn dagboek over hen. Dertig zouden het er volgens hem geweest zijn. Ze kwamen 'zeer model' aanzetten, schrijft hij en hij onderstreept die woorden. 'Ze willen via Utrecht naar Engeland. Een korporaal en één man begeleiden hen richting Ede'. Bij Hotel-Pension Langenberg in Ede wordt een foto gemaakt van de Polen die bewaakt worden - maar zo te zien tamelijk ontspannen - door Nederlandse militairen. De foto bevindt zich in het gemeentearchief van Ede, maar wie hem maakte heeft men nooit kunnen achterhalen. Misschien een militaire fotograaf, misschien een burger?
Kornet P. van de Maesen de Sombreff, in die meidagen ook pelotonscommandant van de huzaren, stelt op 7 februari 1941 een verslag op waarin hij meldt de groep op 10 mei op de weg van Ede naar het gehucht De Klomp bij Veenendaal gezien te hebben. De huzaren moesten zich terugtrekken en een nieuwe verdedigingsstelling innemen. Er kwamen veel zich terugtrekkende troepen langs. En ineens was daar 'een 50-tal mannen die van verre veel leken op tuchthuisboeven'. Ongewapend, kaalgeschoren hoofden, een deel had geen schoenen aan. Vreemd kan het genoemd worden dat ze wel 'in gesloten colonne' marcheerden.
Was dat er in hun krijgsgevangenschap door de Duitse bewakers in gestampt?
Daar bij De Klomp waren ze onder geleide van Nederlandse militairen. Toen er geen troepen meer langs kwamen, kreeg de kornet Van de Maesen de Sombreff opdracht zich zo snel mogelijk terug te trekken. Op die terugtocht 'passeerden wij de 'Polen' die ik Duits hoorde spreken en die zich haastten achter de linie te komen'.
Misschien leeft er nog iemand van deze commanderende militairen van wie de gevechtsverslagen in het archief van het Instituut Voor Militaire Geschiedenis in Den Haag opgeborgen liggen. Zíj hebben die Polen met eigen ogen gezien en kunnen misschien nog bruikbare informatie leveren. Alleen, hun adressen van toen komen niet in de openbare documenten van het instituut in Den Haag voor en de instituutmedewerkers mogen die, als ze ze al zouden hebben, vanwege de privacybescherming niet aan 'de krant' verstrekken.
Van enkele collega-huzaren, die toen ook op de Veluwe gelegerd waren, worden in de openbare stukken echter wel - een meevallertje voor de onderzoeker - de adressen vermeld. Zoals die van eerste luitenant jonkheer C. Roell en eerste luitenant P.V.O. Bartels. Na raadpleging van de lijsten van oud-militairen laat medewerker Schoeman van het Veteraneninstituut in Doorn weten dat er alleen een P.V.O. Bartels in hun bestand voorkomt. "Maar drie jaar geleden is hij overleden." Ook van enkele ondercommandanten van kornet Van de Maesen de Sombreff staan - opnieuw een meevaller voor de onderzoeker - de toenmalige woonplaatsen in de gevechtsverslagen vermeld. Katuin in Medemblik, Marijs in Den Haag en Vos in Nieuwe Tonge. Het is een poging waard: informeren bij mensen met díe naam in die plaatsen in het telefoonboek van nu. De eerste twee leveren niets op, maar de laatste wel. De weduwe van ondercommandant Vos komt aan de lijn. "Hij is vijftien jaar geleden overleden," zegt ze echter. Kennelijk is er steeds contact gebleven tussen de 'maten', die tot die eenheid hoorden, én tussen hun echtgenotes, want ze weet dat de laatste 'vriend' van de groep twee jaar geleden overleed, 82 jaar oud. Weer een schakel naar het verleden die niets oplevert.
Hoe het met de Polen na de ontmoetingen met de huzaren van Van de Maesen de Sombreff precies verder ging, blijft voorlopig vooral een kwestie van gissen. Op een bepaald moment moeten Nederlandse pioniers (technische militairen) de Polen overgenomen hebben, zo valt nog wel na te gaan. Reserve-luitenant van een pioniersgroep ir. J. Snip maakt er melding van in het gevechtsverslag dat hij in juni 1940 optekende. Ze hadden, schrijft Snip over zijn eenheid, landmijnen gelegd bij de Schrikbrug in Ede en keerden 's avonds 'zonder verliezen' terug. Op het station van Maarsbergen hebben ze de Polen, die ze dus ergens van de huzaren overnamen, afgeleverd. Op dat station waren krijgsgevangen Duitsers, NSB'ers en anderen die verdacht werden van samenwerking met de vijand, bijeengebracht.
Het verslag van Snip gaat tot 14 mei. Die dag trekt zijn eenheid van Houten naar Jutphaas, is 'bezig' aan het Merwedekanaal en horen dan dat de wapens neergelegd moeten worden omdat Nederland zich overgegeven heeft. Nergens in zijn verslag komt een verdere mededeling over de Polen voor.
De Polen komen dan verder alleen nog voor in het verslag van de vrijwillig soldaat-chauffeur van het Landstormkorps Motordienst W. Prins. Die was toen woonachtig in Velp en van beroep ijsfabrikant. Nu enkele jaren geleden overleed hij. Hij maakte zijn verslag voor een commissie die in 1950 namens de regering een aantal omstreden gebeurtenissen tijdens de oorlogsdagen onderzocht, de Commissie Militaire Onderscheidingen.
Een kopie van Prins' verslag is in het bezit van schrijver Van de Weerd. In de nacht van 9 op 10 mei moest Prins een groepje militairen ophalen in de buurt van Beek bij het Montferland, vlakbij de Duitse grens. Toen het de volgende dag licht werd bleken ze met hun vrachtwagen bijna tussen de oprukkende Duitsers te zitten. Al schietend zouden ze er tussendoor gereden zijn. De hele verdere dag was Prins met zijn vrachtwagen in touw voor het leger. 's Middags stuurden politietroepen hem naar Scherpenzeel en van daar werd hij weer naar Woudenberg gedirigeerd waar hij zich meldde bij een kapitein. Die zond hem met een paar militairen door naar het station in Maarsbergen. 'Hier heb ik verschillende diensten verricht, o.a. het rijden van krijgsgevangenen. Hieronder waren Polen, die ontvlucht zouden zijn uit Duitse krijgsgevangenkampen', is in het verslag te lezen.
Van de Weerd zegt het verslag van Prins gevonden te hebben 'ergens' in het archief van het instituut in Den Haag. In 1999, net nadat hij het verslag vond, belde hij Prins op. Hij kreeg van de vroegere chauffeur te horen dat die de Polen bij de roomskatholieke kerk in Culemborg afleverde. "Logisch lijkt het mij," zegt Van de Weerd nu, "dat Prins in Maarsbergen in zijn auto ook enkele bewakers meekreeg en dan van de Vierde Compagnie Politietroepen."
Van de Weerd weet op dat moment - juni dit jaar - dat er inmiddels sterke twijfels zijn gerezen aan het bestaan van een massagraf bij Culemborg. Hij zegt dat amateur-historicus Van Alphen, een van hun bronnen, nu trouwens een iets ander verhaal vertelt dan aanvankelijk het geval was. Van Alphen zegt dat de Polen vanuit Maarsbergen naar Wijk bij Duurstede werden gebracht maar dat 'ze' ze daar niet wilden hebben. "En toen zou Prins, vermoedt Van Alphen, met hen over de pont bij Beusichem gegaan zijn en niet over die bij Culemborg zoals steeds aangenomen is," zegt Van de Weerd.
Maar hééft Prins uiteindelijk de Polen wel in Culemborg afgeleverd? Was het geen ander stadje aan de (een) rivier?
Van Alphen, steeds opnieuw komt die naam naar voren als de man die weet wat er met die Polen gebeurde. Bij hem is - ook zomer 2004 niet - geen plaats voor twijfel. Hij verklaart tegenover journalisten dat hij al in mei 1940 van zich terugtrekkende Nederlandse legeronderdelen hoorde van de liquidatie en het dumpen van de lijken in het Rondeel. Ook vertelt hij in kranteninterviews dat hij er door onderzoek en door reacties van oud-militairen (of hun kinderen) achter kwam dat het om exact 21 gedode Polen zou gaan.
Wat waren de leden van het Korps Politietroepen eigenlijk voor mensen?
De eenheid bestond tussen 1919 en 1940, tussen de wereldoorlogen in. Ze waren er voor het politietoezicht in het leger en moesten de werkdruk bij de marechaussee verlichten. In 1935 waren er 850 man, in 1939 1532 en dat aantal moest nog verder uitgebreid worden. Ze werden gerekruteerd uit de beste soldaten en onderofficieren. Ten tijde van de Duitse inval werden ze ingezet voor de bewaking van belangrijke objecten zoals bruggen, verder voor de orde in het achterland en voor het bestrijden van vijandelijke commando's achter het front.
Historicus Smeets zegt dat politietroepers bekend stonden om hun discipline, het waren harde jongens, net zoals de marechaussees. "Ze hebben ook het vuur geopend op Nederlandse soldaten die van de Grebbeberg wegvluchtten. Ze hebben drie of vier deserterende soldaten gefusilleerd."
De politietroepen hadden onder andere eenheden in Nijmegen, Amerongen en Doorn. Wat niet in Smeets' boek staat, maar wat hij nog wel weet te melden is dat leden van de marechaussee en waarschijnlijk ook van de politietroepen op 10 en 11 mei 1940 in Culemborg zijn geweest. "De Duitsers hadden de spoorbrug in handen gekregen. Een groep marechaussees - en wellicht ook van de politietroepen - uit Nijmegen hebben geprobeerd de brug weer in handen te krijgen. Die Duitsers liepen daar over de brug. Dat is een hevige strijd geweest. Daaraan denk ik als ik dat verhaal over Culemborg hoor," zegt Smeets.
Zouden die Polen dan toch Duitsers - of handlangers - geweest zijn die met toneelspel toegang kregen tot de brug? Bedoelt Smeets dat? Hij antwoordt allereerst dat hij niet kan geloven dat uit een kamp in Duitsland ontsnapte Poolse krijgsgevangenen door twee linies heen - de Duitse en de Nederlandse - de Veluwezoom konden bereiken - daar waar ze (bij de spoorlijn Wolfheze-Oosterbeek) voor het eerst gezien werden.
Maar als het nu een een Duits commando was? Dat ze als Duitse soldaten gewoon door hun eigen linie 'wandelden' en zich daarna omkleedden en zogenaamd als ontsnapte Poolse krijgsgevangenen in de Nederlandse linies terecht kwamen? In theorie kan het, zegt Smeets, maar hij vindt tegelijkertijd de gedachtegang wel erg absurd worden.
Dat de politietroepen een keurkorps vormden, wil hij trouwens relativeren. "Ik heb iemand gesproken die commandant bij dat korps was. Die zei: glanzend van buiten, rot van binnen. Een enorme discipline - maar als doel, niet als middel."
In zijn boek schrijft hij dat er na de oorlog een parlementaire enquête werd gehouden (door de Commissie Militaire Onderscheidingen) en dat daarin enkele 'negatief kritische' uitspraken over het optreden van militaire onderdelen werden geuit. De politietroepen echter werden geroemd om de 'tucht, schietvaardigheid en geoefendheid'. Op enkele uitzonderingen na had het korps zich 'dapper en uitermate plichtsgetrouw' gedragen. Afgezien van het handhaven van de orde in het leger, werden ze door de legerleiding zeker ook als 'vechtend onderdeel' ingezet. Bij de gewone soldaten genoten ze een bepaald ontzag en daarom ook stuurden de Duitsers enkele commando's in nagemaakte uniformen van deze politiemilitairen naar Nederland. Vooral bruggen probeerden ze zo in handen te krijgen. Bij Roosteren over de Maas in Limburg schoten de verklede Duitsers twee militairen dood toen ze door de mand vielen als Duitse infiltranten. Als de Polen al bewaakt werden door politietroepers, dan moeten die van de posten Amerongen, Doorn of Nijmegen geweest zijn, behorend tot de Vierde Compagnie Politietroepen die weer onderdeel was van het Tweede Legerkorps, gelegen in midden-Nederland.
De commandanten van de politietroepen waaronder Culemborg viel, waren kapitein H. Onderstal, eerste luitenant P. J. Cornelissen en de sergeant-majoors J.G. van Eck en E. Roebers. Wat een van hun taken was blijkt uit wat luitenant Cornelissen rapporteert over de 12de mei. Ze hadden 'de order gekregen van de Chef Staf van de Vierde Divisie om met al het beschikbare personeel op te rukken naar de Grebbesluis (bij Rhenen) en de beide bastions, teneinde alle Nederlandse militairen die een witte vlag vertoonden en terugtrokken, neer te schieten'. Zo ver kwam het niet omdat ze bij hotel de Grebbeberg bovenop de berg zelf onder vuur genomen werden.
Nog steeds is het schokkend te lezen hoe het er daar bij die Grebbeberg aan toeging. Cornelissen: ...'tegen 12 uur kwam plotseling uit de richting Rhenen een groote afdeeling, loopend en per rijwiel, in paniek terug. (...) Bespannen voertuigen in galop. (...) Onderstal (de kapitein) hield ze tegen door een paar auto's dwars over de weg te plaatsen met posten ervoor'... Ze kregen de troepen tot rust en stuurden ze weer terug. Even later herhaalde zich dat en was het moeilijker ze rechtsomkeert te laten maken.
Sergeant-majoor Roebers schrijft in zijn verslag van 7 juni 1940 wat hij op 13 mei zag toen ze postten in Leersum op een kruispunt in de weg Rhenen-Driebergen. ....'zoveel officieren in burger- en militaire auto's met grote snelheid komende uit de richting Rhenen en gaande in de richting Utrecht. (...) Ook velen per fiets, die onder geen enkel commando stonden en naar de weg vroegen. Het gaf de indruk van een wanordelijke bende'.
Hoe naïef ten opzichte van de oorlog een aantal burgers was blijkt uit een verslag van ritmeester der huzaren K. Feist. Het is 10 mei, vlakbij Ede, het is een onoverzichtelijke situatie geworden met overal opduikende Duitse en Nederlandse soldaten. 'De bewoners van Ede beseffen nog niets van het gevaar dat hen boven het hoofd hangt', schrijft Feist, 'ze halen in de loop van de middag de theetafel naar buiten om toch vooral niets van dit schouwspel te missen. De politie jaagt ze naar binnen'.
Ook een aantal leidinggevenden van de politietroepen werd in 1947 door de onderzoekscommissie van de regering nog eens aan de tand gevoeld. Korporaal J. Koper verklaarde daarbij dat het inderdaad hun taak was op de Grebbeberg in de 'rug' van een bataljon te gaan zitten en op te letten dat er geen soldaat tijdens de aanval zou terugtrekken of met een witte vlag of zakdoek zwaaien. 'In dat geval moesten wij op hen schieten'.
Het zou mooi zijn als een van de genoemde politietroepers nog in leven is om hem naar de situatie van toen te vragen. De namen: Onderstal, Cornelissen, Van Eck, Roebers en Koper. Bestuurslid Van Veen van de Stichting Marechaussee Contact is zo welwillend om in zijn lijst van 3000 'begunstigers' te kijken. Maar geen van de namen komt er op voor.
De conclusie ligt voor de hand dat via de militaire kanalen geen opening in het mysterie te krijgen is. Maar mogelijk zijn er in de geschreven bronnen wel aanwijzingen te vinden.
Er waren veel militairen in Culemborg gelegerd, dat wil zeggen veel verschillende onderdelen. Uit de Culemborgsche Couranten van 1939-1940 blijkt dat er zelfs een militaire voetbalcompetitie was; van de pontonniers, pioniers, het brugdetachement en de luchtdoel. Ze brachten zes voetbalteams op de been. Maar over de Polen, in die kranten: niets. In de krant van 18 mei, acht dagen na de Duitse inval, schrijft een anonymus in de Culemborgsche Courant een gedetailleerd verslag van zijn tocht op 15 mei van Doesburg naar Rhenen, zo ongeveer dwars door het gebied waar ook de Polen door gekomen moeten zijn. Kennelijk heeft de onbekende chroniqeur niets over hen vernomen. Wel schrijft hij iets over dinsdagmiddag 14 mei vijf uur wanneer er schoten op de spoorbrug gehoord worden 'en men veronderstelde dat Duitsche soldaten uit een vliegmachine waren gedaald (...) De Nederlanders stelden op de Havendijk hunne machinegeweren op en gingen de spoorbrug onder vuren nemen'.
Historicus Smeets heeft het ook over zo'n soort incident en dat het marechaussees en mogelijk politietroepers waren die op de Duitsers schoten.
Alleen beweert hij dat het op 10 en/of 11 mei was en niet op de 14de.
Nog een andere publicatie over Culemborg en de oorlog: drs. Ineke Brasz schreef in 1984 een doctoraal scriptie (dat later in boekvorm uitkwam) over het joodse leven in deze plaats tussen 1870 en 1940, 'De Kille van Culemborg'. Ze sprak voor haar scriptie veel mensen. Over de vermeende moordpartij op Polen vernam ze niets.
Henk Huitsing van het streekarchief Rivierenland maakte in 1985 een 'bronnenpublicatie' over Culemborg, 'Archiefstukken uit een verscheurde tijd'. Over Polen geen letter.
In verschillende krantenpublicaties in juni 2004 wordt gesteld dat Culemborg in die dagen geëvacueerd was. De ligging bij zowel de belangrijke waterlinie als bij de spoorbrug over de Lek - en de daaruit voortvloeiende gevaren - zouden tot de evacuatie geleid hebben. En in een lege stad kan makkelijk iets gebeuren en vervolgens verborgen blijven. Maar Culemborg en dan nog maar een deel van de bevolking werd pas op 14 mei geevacueerd, naar het vlakbij gelegen Beusichem. Maar de volgende dag was men al weer terug want toen capituleerde het Nederlandse leger.
In 1995 komt er weer een boek uit, een herdenkingsboek omdat de bevrijding dan vijftig jaar geleden is, 'Culemborg '40 - '45'. Zes auteurs die over de oorlog al veel kennis bezaten, hadden zich nog eens in de archieven gewaagd en waren ook nog eens te rade gegaan bij plaatsgenoten die het allemaal meemaakten. Maar ook al hebben ze met z'n zessen tientallen oude Culemborgers gesproken, geen letter over wat er in het Rondeel gebeurd kan zijn. Opmerkelijk is vooral dat ook Jan van Alphen een artikel in dat boek schreef, 'De luchtoorlog rond Culemborg'. Niets daarin over een massamoord. Zijn verhaal ging dan wel over een ander onderwerp, de luchtoorlog, maar Van Alphen had zijn mede-auteurs toch over die executie kunnen inlichten? Dat zal niet gebeurd zijn, want niemand heeft het er over.
B. Holtkamp (55) leverde ook een verhaal voor dat bevrijdingsboek. In al de gesprekken die hij daarvoor voerde, was er niemand die iets zei over een mysterieus graf. "Ik heb ook veel archiefwerk gedaan." Maar niets, geen enkele aanwijzing. Toch wil hij niet zeggen dat er niets gebeurd is. "Over een massagraf heb ik nooit gedacht: het kan niet. Er zou daar in het Rondeel best iets kunnen liggen."
Ook Bert Blommers (45) leverde een bijdrage. Hij werkte al eerder aan boeken over Culemborg en sprak daarvoor met veel oude inwoners. "Ik heb het verhaal van de Polen nooit opgevangen. Wat nu verteld wordt is allemaal een beetje schimmig."
Blommers verwijst dan naar Jo van de Bogaard; die behoorde tot het grote gezin - zeven kinderen - dat destijds op de boerderij vlakbij het Rondeel leefde.
Van de Bogaard is nu tachtig jaar en nog een vitale man. In mei 1940 was hij zestien jaar. Niet eerder dan in juni van dit jaar echter hoorde hij de verhalen over het massagraf. "Het Rondeel is een vierkant van vierhonderd bij vierhonderd meter. Geen moeras, het ligt vrij hoog. Wij kwamen er vaak.
Mijn vader pachtte die grond en met de zeis maaiden een broer van mij en ik het gras voor de koeien. Als je daar een gat graaft voor twintig dode Polen, moet je daar sporen van zien. We zouden het absoluut gemerkt hebben." Dat eventuele lijken in de sloot gedumpt kunnen zijn, gelooft hij ook niet. "De rijksoverheid liet elk jaar de sloten leeg scheppen. Het bocht - riet en al dat andere spul - konden we goed als mest gebruiken. Ze zijn nooit op lijken gestuit. Twintig lijken bij elkaar zou trouwens een dam geweest zijn."
Het Rondeel was ook geen echt afgelegen gebied, meent hij. In het oude huis de Bol, vlakbij de Lekdijk, waren misschien wel honderd soldaten van de luchtafweer ondergebracht. "Die liepen vaak te struinen door het Rondeel, al of niet met een meisje."
Op de 10de mei schoten de op de Bol gelegerde militairen op Duitse vliegtuigen, op 11 mei werden ze zelf beschoten en volgens Van de Bogaard verdwenen ze 's avonds op de 12de mei of de 13de uit de Bol. "Ze zullen zich wel hebben moeten terugtrekken."
Een deel van de bevolking van Culemborg evacueerde op 14 mei (tot de volgende dag) naar het dorp Beusichem. "Maar wij gingen niet weg," zegt Van de Bogaard, "mijn vader wilde daar niks van weten." Hij kan ook niet zeggen dat het die dagen in Culemborg zo'n chaotische toestand was. Met het schieten en bombarderen - waarbij volgens Van de Bogaard enkele slachtoffers vielen - was het allemaal wel heftig, maar enig overzicht van de gebeurtenissen was er toch wel. Hij vat uiteindelijk samen: het is onzin dat daar twintig Polen begraven liggen.
Jo's jongste broer is nog maar kortgeleden overleden. Diens weduwe, mevrouw Van de Bogaard-Gilhuis, woont vlakbij de plek waar dan het massagraf zou moeten zijn. Ze is niet in de stemming er veel voor te zeggen. "Mijn man is op de Bol geboren. Het was een groot gezin. Er is nooit iets geweest, weten ze. Het is een fabeltje, vergeet het maar. Mijn broer zat in het leger en ook hij heeft nooit iets opgevangen. Nee, wij geloven er helemaal niet in."
Ook al noemt Van de Bogaard het hele Polenverhaal onzin, toch sluit hij niets uit. "Als het dumpen nou aan de andere kant van Culemborg was, de westelijke, dat is het Culemborgse veld, veel afgelegener, dat zou logischer zijn. Want je zou wel zeggen dat ze érgens gebleven moeten zijn."
Enige tijd geleden - hij denkt in juni of juli - kreeg Van de Bogaard, afzonderlijk van elkaar, twee mannen aan de deur. "Ze vroegen hetzelfde als u." Hij weet niet meer wie het waren, dat vergat hij te vragen.
To van Zuilekom is ook een van die Culemborgers naar wie verwezen wordt als zijnde iemand die de oorlog heel bewust meemaakte. Ze is nu 89 jaar, in de meidagen van 1940 was ze 24, onderwijzeres en woonachtig in de binnenstad. "Vreemd," zegt ze als eerste reactie, "ik kwam overal en was ook nog betrokken bij een lazaret, een provisorisch Rode-Kruishospitaal in het Sint Barbaraziekenhuis, waar gewonden uit andere streken zoals de Grebbeberg en de Peel verzorgd werden. Ik heb nooit iets gezien van Polen. Het was die eerste oorlogsdagen enerzijds wel een chaos maar anderzijds voor ons toch ook wel overzichtelijk. Duitse vliegers hebben wel Culemborg beschoten en daar zijn ook doden bij gevallen, maar Tiel heeft bijvoorbeeld een echt bombardement meegemaakt, wij niet. Wel heb ik op een dag wat Duitsers zien rennen over de rug. Dat was volgens mij op 12 mei. Bij het schieten zijn ook een paar doden gevallen."
Historicus Smeets denkt dat die schotenwisselingen op 10 of 11 mei plaatsvonden. De bij die strijd horende datum/data variëren dus nogal in de herinnering van verschillende mensen.
Er is ook nog een boek dat over de evacuaties gaat, 'Evacuaties van Nederland', in 1950 geschreven door J. Koolhaas Revers. Die heeft het wat betreft de beschietingen weer over 14 mei 's morgens om elf uur; dat er '...schoten weerklonken vanuit de richting van de spoorbrug en het bleek dat deze waren afgegeven door Duitse soldaten, die zich op de brug genesteld hadden. Een inwoner van Culemborg werd op de Triosingel weldra dodelijk getroffen'...
In het boek 'Culemborg '40-'45' uit 1995 schrijft M. Bongaerts ook dat het 14 mei was. Volgens hem hadden Duitse parachutisten de spoorbrug zonder slag of stoot vanaf de Schalkwijkse kant (de noordkant) veroverd.
De Polen - eenentwintig, weet Van Alphen zeker - zouden in de Sint Barbarakerk terecht zijn gekomen, of in een bijgebouw. "Daarmee zou het parochiehuis bedoeld kunnen zijn," zegt To van Zuilekom. "Maar, ik was onder andere bij het jeugdwerk van de kerk betrokken. In het parochiehuis zaten militairen maar ik kan me niet voorstellen dat daar op een dag Polen bij zaten. Dat geldt ook voor zaal Werkman, daar zaten ook militairen in. Wij kwamen dan wel niet bij die militairen, maar ik heb het idee dat ik toen toch alles wel wist wat er in Culemborg voorviel. Wat we bijvoorbeeld wel goed weten, is dat er later Russen in Culemborg kwamen. Waarschijnlijk door de Duitsers gevangen genomen en daarna vechtend voor de Duitsers. Die Russen waren me toch onbeschaafd, die maakten gewoon in de huizen een vuur op de grond. Dat deden ze daar in Rusland kennelijk ook."
Op 11 mei werd een groep IJzendoorners in de Barbarakerk ondergebracht. Het iets oostelijker gelegen dorp liep gevaar als gevolg van de hevige strijd om de Grebbelinie en de daarop aansluitende Betuwelinie. Het zouden 130 à 150 IJzendoorners geweest zijn. De volgende dag trokken ze al weer verder, naar Jutphaas en IJsselstein.
Teuntje Schuiling-Krouwel was een van hen, ze woont nog steeds in IJzendoorn. Ze was destijds 14 jaar. Volgens haar waren het echter maar ongeveer dertig mensen uit IJzendoorn. De jonge vrouwen met baby's mochten in een bijzaaltje, de anderen zaten een nacht in de kerk. "Ik was met mijn moeder, zegt ze. "Met een deken om ons heen. We hebben daar één nacht doorgebracht, toen kwam de burgemeester en die zei dat we er uit moesten want het was Pinksteren en de kerk moest in orde gemaakt worden voor de diensten." In de kerk en dat bijzaaltje waren absoluut geen Polen, zegt ze. Ze heeft daar ook niets over gehoord.
Historicus Smeets zegt dat de marechaussees en politietroepen destijds tot het uiterste getergd waren. Op bladzijde 134 van zijn boek staat een omschrijving van hun gemoedstoestand. ...'Voor veel officieren en onderofficieren van het Korps Politietroepen was de chaos, die aan de Duitse inval vooraf ging, het werk van Duitse agenten. Ze konden eenvoudigweg niet geloven dat een angstpsychose het Nederlandse volk bevangen had. Door deze ontkenning werden ook zijzelf slachtoffer van dit fenomeen; hopeloos gefrustreerd omdat het zelden tot nooit tot een werkelijk gevechtscontact met de vijand kwam en dodelijk vermoeid door het talloze uitrukken, zagen zij zich geconfronteerd met een onzichtbare vijand'...
Smeets weet dat er ergens zelfs twee nonnen in de problemen kwamen omdat ze aangezien werden voor hulpjes van de Duitsers.
Zou het mogelijk zijn dat in zo'n stemming een groep ondefinieerbare figuren als de 'Polen' doodgeschoten wordt? Smeets kan zich voorstellen dat zoiets gebeurt, maar zegt daarentegen dat áls er zich in de oorlog zo'n exces had voorgedaan, hij dat tijdens al die gesprekken met politietroepen ten behoeve van zijn boek zeker eens een keer opgevangen zou hebben. "Dan was het absoluut boven komen drijven. Zeker na zoveel jaar. Dan had iemand dat wel verteld, met waarschijnlijk de toevoeging: het waren Duitse spionnen en we moesten ze wel neerschieten. Maar een dergelijk verhaal is mij nooit verteld terwijl ze mij toch behoorlijk in vertrouwen namen."
Hij houdt het daarom op een mythe, in ieder geval wat betreft het liquideren en begraven in Culemborg.
Maar waar zijn die mannen dan gebleven? Want ze zijn er wel geweest.
De getuigenissen van chauffeur Prins, oorlogsonderzoeker Van Alphen en schrijver Van de Weerd zijn in dit verband het belangrijkste.
Prins is dood, anders zou hem gevraagd kunnen worden of het wel klopt dat hij de mannen bij de kerk in Culemborg afzette. Zou hij zich in het telefoongesprek met Van de Weerd niet vergist kunnen hebben? Hij keek terug op 10 mei 1940, er zat een halve eeuw tussen, en het was een uiterst hectische dag geweest waarop hij van vroeg tot laat met zijn vrachtwagen van hot naar her door Nederland reed. Hij zal zeker wel bij een rivier geweest zijn, dat herinnert iemand zich nog wel, en hij zal ook een pontveer overgegaan zijn, maar was het wel het veer van Culemborg? Was het geen ander stadje, ook met een katholieke kerk? Vianen misschien? Tiel, Schoonhoven, Rhenen, Wijk bij Duurstede?
Of heeft auteur Van de Weerd de chauffeur niet goed begrepen toen hij hem in 1999 sprak?
Tot slot Van Alphen. Als hij al in mei 1940 van zich terugtrekkende Nederlandse militairen hoorde van de massa-executie, waarom heeft hij dat dan nooit gezegd of geschreven in zijn vele publicaties en boeken? Waarom pas eind jaren negentig toen Van de Weerd en Crebolder met de research voor hun boek begonnen? Is de Polenmoord geen idee-fixe van hem geworden?
De kans is groot dat de tijd het raadsel zal toedekken. Dat nooit bekend zal worden of het echt ontsnapte Polen waren. Of ze in Nederland de dood vonden, of dat ze zich verspreidden en in de chaos van die eerste oorlogsdagen allemaal hun weg waar dan ook naartoe vonden. Of dat ze toch voor de Duitsers werkten, of Duitsers wáren. Explosievenexperts? Om bomladingen van de Nederlanders, aangebracht bij cruciale infrastructuur als bruggen en sluizen, onschadelijk te maken? Of waren het door de Duitsers gestuurde technici die door Nederlanders zelf onklaar gemaakte spoorlijnen of andere belangrijke voorzieningen weer op orde moesten brengen?
De Duitsers grossierden in Sonderkommandos, dat is een feit.
Als het ging om ontsnapte Polen dan zou Harm Venema (73) in Stadskanaal daar in ieder geval niet van staan te kijken. Hij heeft zich altijd verdiept in de kampen net over de grens in Duitsland waar Poolse krijgsgevangenen geïnterneerd waren. Al in 1939 had Duitsland Polen veroverd. Waarom Venema zoveel op had met de Polen? "Omdat ik aan het eind van de oorlog door hen bevrijd werd. Daar komt mijn fascinatie vandaan." Hij zegt dat ontsnappen uit die kampen, waarvan er in het Duitse veengebied net over de Nederlandse grens zoveel waren, een 'fluitje van een cent' was. Naar Polen teruggaan - dwars door Duitsland - was eigenlijk onmogelijk. Maar naar Nederland, dat nog niet in oorlog was, was niet zo moeilijk. "En hier zetten ze die mensen weer op de trein naar Frankrijk waar, in Parijs, sinds 1939 de Poolse regering in ballingschap zat." Wat Venema weet is uit overlevering. "Er is naar al die ontvluchte Polen nooit onderzoek gedaan en er is ook nooit over hen geschreven."
Jan van Alphen reageert furieus op dit artikel als hij het vóór publicatie te lezen krijgt. Hij zegt dat er mensen zijn die blijven volharden in hun zwijgen. Dat geldt ook, zegt hij, voor enkele leden van de redactie van het boek 'Culemborg '40-'45' dat in 1995 uitkwam. In die groep had hij wel degelijk de executie bekend gemaakt, beweert hij. "Maar afgesproken werd het binnenshuis te houden."
Dat veel beweringen in dit krantenartikel ongunstig voor hem uitpakken neemt hij hoog op. "Ik heb vijfenzestig jaar onderzoek gedaan. Ik laat me nu niet afbranden."
Auteur Van de Weerd reageert dat hun bewering in het boek 'een conclusie met een waarschijnlijkheid' is en dat zij ook geen 'daders(groep)' vermelden. Hij zegt ook nog dat toen hij in 1999 chauffeur Prins telefonisch sprak, hij nog bijna niets van Van Alphen en diens uitspraken wist.
"Het verhaal van de verdwenen groep is reeds lang bekend," zegt Kamphuis van het Instituut Voor Militaire Geschiedenis. "Maar verder is het een en al onzekerheid. We weten niet of het om ontvluchte krijgsgevangenen gaat, zoals ze zelf zeiden, of om een Duits overvalcommando, zoals later wel is gesuggereerd. Even onzeker is wat er van hen is geworden. In de geschreven bronnen loopt hun spoor dood in Culemborg. Dat zij daar zouden zijn geëxecuteerd, berust louter op speculatie en van horen zeggen. Het is misschien niet onmogelijk, maar wel zeer onwaarschijnlijk dat een dergelijke moordpartij vijfenzestig jaar lang stil is gehouden door degenen die ervan zouden hebben geweten. Even onwaarschijnlijk is het dat, indien het ging om
een Duits overvalcommando, de Duitse militaire autoriteiten na de Nederlandse capitulatie de zaak op hun beloop zouden laten. (...) Zolang er geen nieuwe, serieuze aanwijzingen of gegevens boven water komen, lijkt het mij weinig zinvol nader onderzoek te verrichten."
NASCHRIFT
Op 28 oktober 2004 publiceert het Utrechts Nieuwsblad een samenvatting van dit artikel. Historicus Smeets in Utrecht ziet voor het eerst de foto van de Polen zoals die op 10 mei 1940 bij Ede is gemaakt. Een van de bewakers - een Nederlandse soldaat - herkent hij aan het 'witte vangsnoer dat ook op zijn linker schouder te zien is en de sabel op zijn linkerzijde' als een korporaal van het Korps Politietroepen. Opvallend vindt hij ook dat een van de 'Polen' 'laarzen draagt die verdacht veel lijken op Duitse legerlaarzen'.
Als A.J. van Veen medio november 2004 de foto ziet, zegt hij hetzelfde als Smeets. Hij zal de foto nog eens aan anderen laten zien. Van Veen zit in het bestuur van de Stichting Marechaussee Contact waaronder ook de oud-leden van het Korps Politietroepen vallen. Wingerdweg 69 huis, 1032 AA Amsterdam, tel. 020-6328959/
aj.vanveen@wanadoo.nl
BIJSCHRIFTEN FOTOS
Jo van de Bogaard bij Het Rondeel. "Als je daar een gat graaft voor twintig dode Polen, moet je daar sporen van zien."Foto William Hoogteyling
10 mei 1940: slecht gevoede en schamel geklede Polen worden bij Nederlandse huzaren in het oog gehouden. De maker van de foto is onbekend. Foto Gemeentearchief Ede.
Leden van de politietroepen stonden bekend als hard en gedisciplineerd. Hier treden ze op tijdens rellen in 1934 in de Rotterdamse wijk Crooswijk. Foto
uit 'Het Korps Politietroepen, 1919-1940' door Jos Smeets.
Beeld van Culemborg in het oorlogsjaar 1942: parade van Duitse troepen op de Hotel-Pension Langenberg in Ede door Markt. Foto Regionaal Archief Rivierenland.
---------------