Schrijven van vader van dienstplichtig soldaat H.C. v.d. Borght

D.C. v.d. Borght.
Beeklaan 350.

's-Gravenhage 7 October 1940.

Aan
het Hoofd van het Afwikkelingsbureau
1e Legerkorps
Lange Voorhout
A L H I E R.

            Hoogedelgestrenge Heer,

  Het zij mij gegund eenige oogenblikken Uw welwillende aandacht te vragen voor het volgende:
  Op 12 Mei 1940 (1e Pinksterdag) ontving een gedeelte van het 1-4-II Auto Bataljon te Driebergen, omstreeks 12 uur voormiddag, de opdracht om met een convooi militaire vrachtwagens munitie op te halen en achteruit te plaatsen, welke munitie den vorigen avond nabij de Grebbelinie was aangevoerd.
  Nadat deze wagens het viaduct over den spoorweg naar Rhenen waren gepasseerd en den weg volgden loopende langs Ouwehands Dierenpark, werd dit convooi op geruimen afstand van gezegd Dierenpark, door zware Duitsche artillerie onder vuur genomen.
  De brisantgranaten veroorzaakten door het zonder tusschenpoozen inslaan een paniek onder de manschappen op dezen vrij smallen weg. Het meerendeel hunner zocht dan ook dekking.
  Op het kritieke moment werden twee wagens door granaatscherven getroffen. In een dier wagens bevonden zich drie militairen n.l. de onderofficier Dijkstra, de dpl. soldaten J. Strang en De Marie terwijl de dpl. soldaat J. de Jager de wagen bestuurde.
  Van deze wagen werden alle drie inzittenden gedood. De chauffeur De Jager bleef gespaard en had niet het minste letsel, alleen werd hij door den geweldigen luchtdruk tegen den grond geslagen.
  In de andere wagen bevond zich den dpl. soldaat H.C. v.d. Borght zoon van den schrijver van dezen brief, die zijn wagen bestuurde.
  Ook hij werd zwaar gewond, bekkenfractuur rechterzijde, verbrijzelde rechterarm en onderbuikverwonding.
  Het vuren dat steeds doorging veroorzaakte door den zwaren kruitdamp en het voortdurend opwerpen van zand en kolengruis uit de granaattrechters een zoodanige duisternis op dit uur van den dag, dat alles slechts in een waas was te onderscheiden.
  Aangezien op den onder vuur staanden weg niemand meer aanwezig was dan alleen den chauffeur J. de Jager, thans wonende te Almelo Stationsweg 6a, was hij dan ook de eenige soldaat welke hulp heeft verleend aan mijn zoon die, hevig bloedende, om hulp riep.
  Deze De Jager heeft, nadat hij zich eerst had overtuigd dat de manschappen van zijn wagen waren gesneuveld, mijn zoon op diens wagen, waarvan de banden waren vernield, neergelegd en nadat hij de den weg versperrende Spaansche ruiters had verwijderd, hem voorzichtig naar de noodverbandplaats gereden waarbij hij in liggende houding op de bank van de cabine het stuurrad heeft moeten hanteeren, teneinde zich zooveel mogelijk te dekken voor het vuur van den vijand.
  Na den gewonde aan den officier van gezondheid te hebben overgedragen, die zich met den R.K. hulpaalmoezenier Majoor S. Duynstee aldaar bevond, heeft De Jager zich later bij zijn bataljon gemeld doch alleen melding gemaakt van de gesneuvelde manschappen en van den gewonden soldaat, zonder echter mede te deelen onder welke omstandigheden hij dien soldaat heeft vervoerd.
  Dat mijn zoon niettegenstaande de goede zorgen van genoemden De Jager door bloedverlies is overleden, is niet te wijten aan het vervoer doch alleen aan de omstandigheid, dat onder de gegeven omstandigheden te veel kostbaren tijd verloren is gegaan.
  Het vorenstaande verhaal, met het lezen waarvan ik hoop niet te veel van Uw kostbaren tijd te hebben gevergd, heb ik gedaan om aan Uw oordeel te onderwerpen de vraag, of hier niet aanwezig is het geval, dat meergenoemden De Jager op de een of andere wijze wordt onderscheiden of eervol vermeld wegens zijn moedig gedrag en zijn betoonde menschlievendheid aan een strijdmakker bewezen.
  Met Uw decisie terzake, waarvan ik gaarne mededeeling zal ontvangen, verplicht U ten zeerste, de van UHEG onderdanige dienaar,

D.C. van der Borght.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.21 MB)