http://www.grebbeberg.nl/bibliotheek/data/levende_schilden_en_witte_vlaggen.pdf
Vandaag kregen wij heel spontaan het integrale artikel “Levende schilden en witte vlagegen” ter beschikking gesteld van een van de twee auteurs, de kolonel drs. b.d. A.C. Tjepkema, oud helikopter-piloot en o.m. oud-commandant van de Helikopter-Groep en militair attache in Canada. Dit artikel is in de militaire spectator van mei 2006 verschenen. Stichting de Greb kreeg uitdrukkelijk toestemming het artikel integraal over te nemen. Het vrij uitgebreide artikel is geschreven in een genuanceerde stijl. Het is beslist niet confronterend van stijl, hier en daar open-kritisch en vaak wordt op basis van onderbouwde afwegingen een opinie gedebiteerd. Het heeft een vrij wetenschappelijke benadering van de onderliggende kwestie. In die zin vind ik het artikel beslist uitstekend geschreven.
Een zeer sterk punt vind ik de bespreking van de kwalitatieve benadering van Amersfoort – of liever gezegd het ontbreken daarvan – als het op vergelijking van Nederlandse en Duitse schendingen aankomt. Het artikel geeft heel duidelijk aan dat Amersfoort hier vergat (?) een kwalitatief vergelijk te maken. Het is immers inderdaad nogal een verschil of je zoals sommige Nederlanders te ijverig met witte vlag zwaait, of dat je mensen als levend schild inzet of standrechterlijk neerknalt zoals Waffen SS’ers met regelmaat in de voorposten van de Grebbeberg praktiseerden.
In het artikel wordt duidelijk dat de auteurs het bij gelegenheid ook niet geheel eens zijn met de heer Amersfoort, wat deugd doet. Het heilige huisje van Amersfoort begint dan toch enige scheuren te vertonen die hun oorsprong vinden op door Defensie gesubsidieerd papier. Dat dit niet meer dan terecht is verminderd de (binnen)pret niet, mag ik bekennen.
Kritiek heb ik op een aantal analyses. Met name als het aankomt op de toch wel erg voorzichtige benadering die de auteurs kozen toen ze de kritiek vanuit het metier [historici] op het werk van Kamphuis en Amersfoort bespraken. Terecht concluderen zij dat er weinig kritiek kwam – en dat er veel steun leek te zijn onder beroepsgenoten van de beide heren historici. Maar is dat wel een zuivere voorstelling van zaken?
De criticasters van de beide heren waren vooral ervaringsdeskundigen en minder bekende historici – al dan niet door hen neergezet met de dubieuze toevoeging “amateur” [wat is de definitie hiervoor immers, maar vooral wat is de waarde] – terwijl de steun voornamelijk werd ontvangen uit eigen (kunst)kring. Nederland is te klein voor een krijgshistorisch debat waarin voldoende gildegenoten elkaar zouden kunnen bestrijden met woord en daad. De kring van terzake ingevoerde historici is vooral gevormd rondom defensie, en daarmee is het dus vloeken in eigen kerk als men een vakgenoot afvalt. Daarbij – en dat zal de auteurs van het artikel ook zijn opgevallen – is het gros van de prominente meelezers bepaald geen deskundige in de onderhavige materie. Velen [zoals bv Fasseur] zijn historici, maar geen krijgshistorici, anderen waren slechts op andere vakgebieden meester, zoals in het geval van het (oorlogs)recht.
Daarbij – wat is strategischer dan veel meelezers mobiliseren en daarmee kritiek uit wetenschappelijke kring voor te zijn. Hen benoemen is hen bij voorbaat uitschakelen – zelfs als het voorwoord stelt dat meelezen nog niet betekent dat men meepraat; immers kritieken werden lang niet altijd overgenomen, zo stelde Kamphuis zelf in zijn voorwoord. Meelezers worden vaak bij voorbaat geëlimineerd als criticaster. Pareren bij de voordeur zou je kunnen zeggen – of – if you can’t beat them let them join you [vrije aanpassing].
Tenslotte kan men vaststellen dat de gildemeesters allen uit dezelfde wetenschappelijke matrijs zijn gemaakt. Ze zijn aanhangers van de extreme contemporaine geschiedschrijving met focus op (vermeende) objectiviteit en ontmythologisering. Wellicht kan de vraag gesteld worden – het meeste werk van Blom, Kamphuis en Amersfoort kennende – of ontmythologisering niet een doel is geworden in plaats van een middel. Ik verdenk de heren ervan dat het een doel op zich is geworden. Immers, geschiedenis kent de tragische loefzijde van het vak dat novums [nova] zelden tot nooit optreden, of het dossier Kennedy moet morgen in volle glorie worden geopenbaard. Ontmythologiseren is daarmee vrijwel het enige middel om de aandacht te krijgen bij een casus die als een oude koe is uitgemolken.
Dat gezegd hebbende is [door met name Herman Amersfoort] actief iedere discussie – onwillekeurig of deze de titulatuur wetenschappelijk of niet mag dragen – bij voorbaat uitgesloten zolang de perso(o)n(en) in kwestie geen doctorandus in de historie zijn; sterker, zijn criticasters worden steevast gedevalueerd door de smalende c.q. velijne toevoeging “amateur” historici. Welnu, het geval wil dat veel specialistische amateur-historici binnen het krijgshistorische metier een pondje of wat meer kaas gegeten hebben van bepaalde specialismen dan Amersfoort zelf, voor wie het tijdvak 1930-1945 tot voor kort een bijvak was. Zijn specialisme ligt immers in de periode rond de Gouden Eeuw. Met zijn aanstelling aan de KMA is dat natuurlijk enigszins opnieuw gemoduleerd. Het is echter bijzonder onwetenschappelijk – maar nog veel meer; uiterst onsportief – om de discussie met terzake ingevoerde amateur-historici en ervaringsdeskundigen niet aan te gaan, ja zelfs te mijden. Dat diskwalificeert de weigeraar meer dan de geweigerde; althans zo zou het moeten zijn.
Een ander punt dat me direct opvalt in het artikel is dat dezelfde onzuiverheid wordt gebezigd als in de werken van Amersfoort cum suis als het de bespreking van de Waffen SS betreft. De Waffen SS wordt als organisatie onvoldoende gekend en erkend door de historici in kwestie en de auteurs van het MS artikel. Het staat buiten kijf dat de verdedigers van de Grebbeberg vooraf geen weet hadden van de typering van hun tegenstanders, niet wisten van hun ideologische inborst. Maar dat doet ook helemaal niet terzake. Ze weten als geen ander hoe die woeste kerels hen behandelden.
De Waffen SS maakte haar gloriejaren door in de jaren 1940-1942. Na de Duitse catastrofe aan de Wolga in januari 1943 was de koek op, waren de meeste doorgewinterde veteranen inmiddels gesneuveld, en trad (kwaliteits)verval in. Tot dat moment was de Waffen SS echter een ideologisch keurkorps, waarbij het credo “Schweiss spart Blut” hoogtij vierde. Hitler was zeer geportretteerd van het feit dat de ideologische elitetroepen van zijn Rijk de heroïsche rol van gemotoriseerde verkenners en stoottroepers aannamen. Dat paste prima in de raszuivere übermensch gedachte, het summum van heersers onder de heersers, het toppunt van fitheid en moed. Heel bewust koos de nazitop [Hitler / Himmler] indertijd voor die rol. Die rol vormde ook een prima combinatie met de rücksichtsloze mentaliteit die een stoottroeper diende te hebben. Zo sneed het mes aan twee kanten. Prestatie en uitstraling sloegen de handen ineen. Gaan, gaan en nog eens gaan en niet letten op de ellende om je heen. Het doel heiligt de middelen, zweet spaart bloed. Het was meer dan een credo, het was een heilig doel voor de vroege SS’ers die dienden bij de Wehrmacht, al dan niet officieel [tot medio 1940 immers “voorwaardelijk”]. Het sterk geïndoctrineerde karakter, de betonnen mentaliteit en de opperste fysieke gesteldheid van de Waffen SS’er in 1940 – 1942 bracht hen terecht een beruchte naam die echter nadien onterecht tot mythische proporties zou opzwellen. Een mythe die hardnekkig doorleeft.
Die mythologiseren van dit onderdeel is geenszins insteek van de betogen van de Stichting de Greb leden, wat ook blijkt uit onze geschriften. De Waffen SS was geen vechtende elite, maar wel een ideologische en mentale elite, ook in mei 1940. Twee zaken die voor de rol van stoottroeper zo mogelijk belangrijker zijn dan elitaire gevechtstechnieken. Niet alleen het feit dat zij zich uitverkoren voelden, niet alleen het feit dat zij zich dienden te bewijzen, maar vooral het feit dat zij uit het zuiverste “Blut und Boden” hout gesneden waren, het neusje van de nationaalsocialistische zalm waren, de doodsdiscipelen van Der Führer vormden – die eigenschappen tezamen vormden een cocktail van nazistische adrenaline die hen dreef tot grootse krijgsprestaties en meedogenloos optreden. Dat is een zaak die niet onderbelicht wordt in de werken van Amersfoort cum suis, maar onderschat en zelfs onterecht gedevalueerd. Ook in het MS artikel wordt die fout opzichtig gemaakt, en dat is bijzonder jammer.
Daarbij kopieert men in het artikel de feitelijke onjuistheid van Amersfoort door te stellen dat alleen bij de Grebbeberg door de Waffen SS de krijgsregels opzichtig werden overtreden. Dat Amersfoort tot die conclusie komt, komt door zijn onzuivere selectie en vooringenomenheid – iets waar hij Brongers overigens van beticht – en iets wat de auteurs van het MS artikel helaas ook overnamen in hun stuk. Als Brongers daar al incidenteel op te betrappen is, dan overtreft Amersfoort dat beslist in veelvoud en met onzuivere bedoelingen. Zoveel heb ik al aangetoond in mijn beschouwing over “de Armband”.
http://www.grebbeberg.nl/bibliotheek/oorlogsmisdaden/brochure_amagoossens.html
De Waffen SS was op drie fronten zeer actief in de meidagen: het Maas-Waalkanaal/Yssellinie, de Grebbelinie en in Zeeland. Gedurende de zeer korte strijd aan de Yssellinie bij Westervoort maakte de SS Standarte Der Führer zich schuldig aan diverse overtredingen van het oorlogsrecht. Overvloedige aanwijzingen in verslagen daarover.
Aan het Maas-Waalkanaal was het relatief nog erger. Hier werden diverse SS eenheden ingezet als stoottroep en verkenningseenheid, en op alle plekken waar het tot enige vorm van serieuze strijd kwam werden de regels met voeten getreden. Bij Heumen en Malden in zeer ernstige mate. Amersfoort heeft daaruit om precies te zijn één geval geïsoleerd, en nog het minst ernstige van alle gevallen ook. Dat is subjectieve selectie, en zeer in strijd met een wetenschappelijke benadering.
Nadat deze strijd gestreden was kwam de SSDF bij de Grebbeberg in strijd met de voorposten, waar ze massaal het oorlogsrecht schond, daar is zelfs Amersfoort van overtuigd. Vervolgens werd met name door het 1ste Bataljon onder (gecertificeerd) oorlogsmisdadiger Hilmar Wäckerle [onder hem werd Dachau tot “Schule der Gewald” bekend] structureel het oorlogsrecht geschonden. Hiervan zijn talloze verslagen, en nog vele omstandige aanwijzingen [zoals de acht gedode mortieristen bij Huize Wilhelmina] die echter vaak niet hard bewezen kunnen worden. Voor het optreden van dit bataljon is echter in de Armband amper enige toner verspild. Het wordt slechts zijdelings genoemd. Het feit echter dat krijgsgevangenen als dekking werden gebruikt – meerdere malen – en tenminste drie pogingen werden gedaan in Nederlandse militaire kleding het verzet bij het viaduct te breken is amper of niet besproken. Tendentieus zeiden we toen al …
De SS Leibstandarte Adolf Hitler kan niet betrapt worden op grove schendingen van het oorlogsrecht als zij optreedt in het centrale frontdeel van de Grebbelinie. We zien enkele overtredingen van de regels, maar niet in de aantallen en de ernst die opzichtig buiten de bandbreedte zouden vallen. Serieuze langdurige strijd wordt echter niet hun deel, waardoor dit onderdeel alhier niet getest kan worden. Later worden zij naar het zuiden gedirigeerd, vechten een aantal uur met de hardnekkig verdediging bij Keizersveer, en krijgen ook daar de kans niet het oorlogsrecht te schenden [de Hollanders kunnen immers tijdig over de brug trekken]. Hun strijd is daarna in ons land nagenoeg voorbij. Ze zullen onder aanvoering van rasnazi Sepp Dietrich de zegetocht door Nederland mogen leiden. Twee weken later slaan ze echter keihard toe in Frankrijk en vermoorden geallieerde krijgsgevangenen [27 mei – Wormhoudt]. Overigens zal rond dezelfde tijd de Totenkopfdivision – onder de nazi beul Theodor Eicke – eenzelfde moordpartij bedrijven [26 mei, Le Paradis].
De SS Standarte Germania en de SS Standarte Deutschland, beide actief in zuidwest Brabant en Zeeland, krijgen beiden de kans niet om over de schreef te gaan. De Fransen rennen harder dan de wind waaien kan, en van enige serieuze strijd is geen sprake. Alleen langs de Sloedam, in Kapelle en in Vlissingen zijn enige korte momenten van serieuze close-combat situaties bekend, maar in beide gevallen worden de Fransen volkomen overlopen en is het gros al gevlogen. Reden en kans tot het gebruik van onrechtmatige krijgsdaden krijgt de SS eenvoudig niet. Daarmee wordt niet gesuggereerd dat “het er anders zeker wel van gekomen zou zijn”, maar Amersfoort draait de zaak wel om in zijn voordeel: de Waffen SS heeft zich [immers] elders niet misdragen. Inderdaad, maar afgezet tegen de context van “elders” mag en kan daar geen enkele conclusie aan worden verbonden. En dat doet hij impliciet wel, door het voor zijn betoog te gebruiken, hetgeen onzuiver is. Daarbij – zou het nu echt zo zijn dat de Waffen SS ons land als enige van alle aangevallen naties zou hebben geselecteerd om correct op te treden, terwijl zij elders spoedig berucht zou worden voor haar meedogenloze optreden? Het lijkt niet logisch dat te veronderstellen.
De Armband is voorts überhaupt een werk van weinig intrinsieke betekenis. Het is tendentieus geschreven, geplaveid op een pad van selectief gekozen voorbeelden, en met conclusies waar de tenen soms krom van trekken. Twee voorbeelden spreken in die zin tot de uiterste verbeelding, nog los van de bespreking van het geval Dr. Paris. De kwestie Hohendorff op vliegveld Valkenburg en de zaak waarbij de hospitaalsoldaat zijn revolver trekt. In beide zaken wordt zo ongehoord tendentieus geconlcudeerd en geschreven dat het een deflatoir effect heeft op het gehele werk.
Hohendorff bedreigt uitdrukkelijk het welzijn van Nederlandse krijgsgevangenen, maar wordt niet alleen in bescherming genomen door de auteur [die ongefundeerd stelt dat Hohendorf juist het welzijn van de gevangenen primair voor ogen heeft!], au contraire, deze weet zelfs het Algemeen Hoofdkwartier te beschuldigen van het uiten van spookverhalen en het bedrijven van stemmingmakerij. Daar schiet de gildemeester echter in eigen voet! Met een contemporain oog immers, zal men vaststellen dat de stafkamer aan de Lange Voorhout op dat moment geen overzichtelijke plottafel had die we heden tijdens de gemiddelde veldoefening tegenkomen. Het was opperste chaos, met alleen maar chaotische verhalen van overvalcommando’s en onoirbare krijgslisten. Tientallen speciale commando eenheden overvielen strategische bruggen in het oosten, de brug bij Gennep was al gepasseerd door een pantsertrein en Mill was al in volle strijd voordat het besef van oorlog eenmaal was doorgedrongen. Luchtlandingen in het gehele westen, en vrijwel geen behoorlijke melding kwam door. Maar nee – volgens Amersfoort had het AHK op de melding van Hohendorff [via de staf van 4RI] direct moeten weten dat Hohendorff “alles gutes” met onze jongens voor had …. Een onvergefelijke misser van Amersfoort.
Het verhaal van de hospitaalsoldaat is ook al volkomen krom door hem in een metafoor vervat, hetgeen alleen maar opnieuw onderstreept dat hij vooringenomen naar zijn gelijk toeschreef. Het gegeven voorbeeld zou de lezer moeten overtuigen van de naieviteit van onze soldaten, het gebrek aan besef als het aankwam op toepassing van het oorlogsrecht. De soldaat in kwestie – met de rode kruisband om – trok zijn revolver en schoot samen met zijn kameraden op een huis met vermeende 5de colonnisten. Daarmee overtrad de man geen enkele krijgsregel, hij hief slechts de beschermende werking op van zijn rode kruis teken. Hij verklaarde zichzelf tot legitiem doel – dat is alles. Amersfoort poneert het echter als een schending van het oorlogsrecht. Zomaar twee voorbeelden van tendentieus redeneren. En zo zijn er zeer velen, die ik stuk voor stuk heb kunnen aangeven in mijn brochure in antwoord op dat vermaledijde boek, de Armband. Het gelijkhalerige egodocument van Amersfoort.
De Armband staat vol met kletskoek, het een met wat meer boter en suiker dan het ander, hier en daar gelardeerd met boeiende en oprechte informatie. Het is jammer dat dit boek zo mild is ontvangen, maar – zie mijn eerste punt – het is lastig recenseren in eigen kring. Het feit dat de verkoopcijfers van het boek – en van Mei 1940 tweede druk – ver achterbleven bij de oplage zegt wellicht wel iets.
Desondanks is het van Defensie buitengewoon kwalijk dat dergelijke dubieuze werkstukken – vooral Mei 1940 eerste druk en de Armband – onder auspiciën van het Ministerie worden uitgegeven. Immers, de burger vertrouwt op kwaliteit en betrouwbaarheid van dat wat de overheid uitgeeft. We wisten al dat Defensie heel slecht omging met veteranen. Maar dat het zover moest komen is schrijnend. En een behoorlijk excuus of een behoorlijke dialoog is er nooit gekomen. Sterker, de heer Amersfoort, tegenwoordig prominent zetelend aan de KMA, vond het nodig schande te spreken van de rechtsgang van Jagtenberg c.s. Ofwel, de vrijheid en de rechten waarvoor onze militairen streden – en nog strijden – mogen ze zelf niet genieten? Nee, veteraan en slachtoffer van oorlogsmisdaden Jagtenberg zal zich dezer dagen verbonden voelen met Generaal Sosabowski, die wegens politieke overwegingen niet gedecoreerd werd. Het Koningshuis had allang gezien dat de Polen een fantastisch moedige prestatie geleverd hadden – Defensie beschikte echter anders. En o ja, de aanvraag van Wilhelmina was kwijtgeraakt … Zouden ze zelf in die “Koninklijke aanvraag kwijtgeraakt”, “filmrolletjes mislukt” verhalen geloven?
Ik vind dat er op Mei 1940 tweede druk beduidend minder is aan te merken, hoewel het onmilitaire karakter van de auteurs ook hier opvalt. Kreten als “een beetje aanvallen”, “Ju-87’s inruilen voor He-111” en volkomen onzuivere getalsmatige vergelijkingen [vooral bij de strijd rond de Grebbeberg] zijn storende dissonanten in een krijgshistorisch werk. Maar enfin, teveel zouten op de slakken leggen neigt naar azijnpissen en dat is zo zurig. Voor de meeste mensen zal de Tweede Druk te verteren zijn geweest, en krijgshistorische blunders kom ik er nagenoeg niet in tegen; er wordt in elk geval geen verwrongen beeld meer neergezet, en dat is het voornaamste.
Tenslotte zij opgemerkt dat het artikel in de MS stelt dat van Brongers opmerkingen naar aanleiding van het Opus Magnum van Lou de Jong slechts een derde werd overgenomen. Wij zijn in bezit van een brief van De Jong die aangeeft dat het gros van Brongers opmerkingen erkend wordt als terecht. Dat De Jong niet alles wat hij in persoonlijke briefwisseling erkende overnam in zijn herziene uitgaven mag tot de weerbarstigheid van een autoriteit worden gerekend. Het zij hem van harte vergeven. Zijn nalatenschap is groots.
Resumerend concluderen wij dat het artikel in de MS een stap in de goede richting is. Er beginnen duidelijk wat scheuren te komen in het heilige huis van Amersfoort. Het is absoluut te prijzen dat het artikel in de MS een toonzetting kiest die dialoog mogelijk maakt, en die respectvol is naar degene die zij (al dan niet terecht) bekritiseren.